Peter Schouten

 

Willem Peter Schouten heeft met de famile ter gelegenheid van de 90ste verjaardag van hun moeder Ria Debertrand (1925-2019) in 2015, een aantal “interviews” met haar gehouden over haar jeugdjaren. Voor Stichting Behoud Oorlogsherinneringen heeft men de moeite genomen deze verhalen te bundelen: De oorlogsjaren.

Interviews en uitwerking: augustus – oktober 2015
Bewerking voor “Oorlogsherinneringen.nl”: september 2019

De intermezzo’s over het verloop van de oorlog aangegeven met het teken ‘-‘ zijn gebaseerd op www.wo2venlo.nl

Inleiding
– De Debertrands kwamen in de 19de eeuw vanuit Frankrijk naar Nederland. Ze handelden in paraplu’s in de regio Delft-Rotterdam. Begin 20ste eeuw verhuisde Antonius Debertrand naar Venlo om in de paraplufabriek van Philip Uri Cohen te gaan werken. Langzaam maar zeker werkte hij zich op, om uiteindelijk de algehele leiding over te nemen van de fabriek, waar zo’n honderd mensen werkten. 

 

Zo’n twee jaar nadat Antonius naar Venlo gegaan was, trouwde hij met Mien Van Huet, een Rotterdams meisje. Het jonge echtpaar betrok na hun huwelijk een bovenwoning in de Steenstraat in Venlo. In 1932 verhuisde het gezin de Noordbinnensingel. Hun eerste kind, Ria, werd in 1925 geboren. Later volgden de jongens John (1927), Ton (1931) en Arnold (1935). 


Ria volgde een vakopleiding van anderhalf jaar op het Marianum, bij de Zusters Ursulinen. Daar leerde ze boekhouden, handelsrekenen, handelskennis, typen en steno. Met het diploma van het Marianum ging Ria op het kantoor van de paraplufabriek werken.

 

Inval en bezetting
10 mei 1940 in de vroege ochtend vielen de Duitsers Nederland binnen. Tot Venlo hadden ze vrij baan over de hei. Bij de brug over de Maas waren hevige gevechten. De brug kon nog net onklaar gemaakt worden voordat de Duitsers er over konden. Er werden ijzeren staken (zogenaamde “asperges”) schuin in het het wegdek gestoken waardoor dat onbegaanbaar werd. Toen de kinderen om 6u ‘s ochtends uit het raam keken, zagen ze hoe de Deken van Venlo voorbij fietste, met achterop in een donkere doek verborgen het Mariabeeld van de kapel van Genooi. De kapel was een plek waar je met al je zorgen, vreugde en verdriet terecht kon.
In de loop van de dag hield het schieten op en werd het wat rustiger. Mensen waagden het even buiten te kijken. Die middag kwam een groep doodvermoeide mannen door de straat. Oudere mannen in uniform en met een helm op. Ze mochten even binnen om water te drinken, door de gang naar de keuken om hun handen te wassen. “Wo sind wir?” Totaal ontzet hoorden ze dat ze in Holland waren – het waren Oostenrijkers die waarschijnlijk gedwongen met het Duitse leger mee waren, en ze schrokken zich rot dat ze in Nederland waren. 


De eerste jaren ging het leven zo goed en zo kwaad als het ging door. De schooltijden waren anders. Omdat van het schoolgebouw de bovenverdieping niet meer gebruikt mocht worden, was op de begane grond ‘s-ochtends de lagere school, en ‘s middags de middelbare school. Benzine voor auto’s was schaars, voor vervoer werd het oude paard en wagen weer van stal gehaald. Zo is de familie een keer met een rijtuig naar Tegelen gegaan, waar Ton en Arnold op internaat zaten. Dingen waren schaars en moeilijk aan te komen. Je had distributiebonnen nodig voor van alles en nog wat. Maar vader had connecties. De marskramers die paraplu’s kwamen inkopen, en die op boerderijen verkochten, namen wel eens een worst of eieren als ruilgoed mee. Er was niet alles, maar echt slecht had de familie het niet.
– In 1941 voelde de Joodse familie Cohen zich niet meer veilig in Venlo, en verhuisde naar Amsterdam (waar ze in 1911 ook vandaan gekomen waren).
In 1943 moesten ze onderduiken. Dat moest betaald worden, en het geld dat in de paraplufabriek verdiend werd, moest ook ergens blijven. Net als het gezin Debertrand zat te eten kwam er iemand langs met dan weer een kapotte paraplu, dan weer een kapotte wandelstok. Ja, pa zou zorgen dat het gemaakt werd, het zou morgenavond klaar zijn, zou het dan opgehaald kunnen worden? Veel later kwam ter sprake dat in de holle wandelstok dan geld verborgen werd om het onderduiken te betalen. Mevrouw Cohen is toch verraden. Op het onderduikadres deed ze zich voor als de dienstbode. Er werd aangebeld, ze deed de deur open en toen stonden daar de Duitsers en die namen haar mee. Ze werd gedeporteerd naar concentratiekamp Teresiënstadt. Ze heeft het wel overleefd en het gezin is weer bij elkaar gekomen.

Schuilkelder en schuilklooster
Eind ’43 waren de verhoudingen op het slagveld veranderd. De Engelsen begonnen met bombardementen op Duitsland. Steden als Essen en Dusseldorf lagen dichtbij; ze vlogen over Venlo en er ging wel eens wat mis en dan landde een bom of een vliegtuig in de buurt. Ria was er doods- en doodsbang voor. Ze sliep altijd met haar bril op, en zeker een kwartier voordat de vliegtuigen over kwamen, zat ze al in de kelder. Haar vader zei dan dikwijls: “Kind, ga toch terug naar bed!” “Nee, nee, ze komen er aan.” “Ach kind, hoe weet jij dat nou?” Maar even later hoorde je ze over komen en hoorde je de bommen vallen. Dan zat je weer anderhalf uur in de kelder, waar wel een bed stond, maar het was toch heel akelig. In de keldermuur moest een gat gemaakt worden naar de buren, zodat je er toch nog uit zou kunnen als het huis boven je zou instorten.


– Oktober-november 1944 ging het helemaal mis. Het grootste deel van Brabant was bevrijd, de frontlinie lag 3 maanden lang langs de Maas en dwars door de stad Venlo. De strategisch belangrijke Maasbruggen werden het doelwit van 13 bombardementen door de geallieerde luchtmacht. Dit bracht de dichtbevolkte wijken rond de bruggen veel schade toe en kostte ten minste 300 burgers het leven. 


Het openbare leven kwam tot stilstand. Scholen bleven dicht, de paraplufabriek lag stil, er werd niet meer gewerkt. Voor hun veiligheid moest het gezin de stad uit vluchten. Ze gingen naar een klooster van een Duitse orde, het Mariënthal, in de bossen buiten Venlo. Het klooster was leeg en er werden zo’n 60 gezinnen in ondergebracht. Het gezin Debertrand had een grote kamer. Ze hadden wel spullen mee van thuis kunnen nemen: matrassen en potten en pannen. Er was genoeg te eten en Ria’s moeder kookte dat zelf. Het gezin ontfermde zich ook over Louis, Walter en Toos. Drie kinderen die hun ouders, een broer en zus en hun huis verloren waren bij een bombardement. Met z’n negenen sliepen ze in die ene kamer, waar ‘s ochtends de matrassen op elkaar gestapeld konden worden. Er was niet veel te doen; de jongelui liepen wat heen en weer. Als het veilig leek gingen ze wel in de kloostertuinen en de bossen wandelen. Daar liepen ze eens met z’n vieren toe er ineens geschoten werd. Ze gingen over elkaar liggen met de hoofden onder elkaars lichaam, om tenminste het hoofd te beschermen. 


– Hoewel al deze bombardementen veel schade en slachtoffers hebben veroorzaakt, bleven de Maasbruggen intact. Uiteindelijk bliezen de Duitsers op 25 november 1944 zelf de Maasbruggen op tijdens hun terugtocht uit Blerick naar Venlo op de oost-oever. Het gevaar van de bombardementen was voorbij… In plaats daarvan werd er geplunderd door zowel soldaten (overdag) als burgers (‘s nachts). De gemeentelijke diensten, zoals politie, brandweer en luchtbeschermingsdienst waren ontwricht, mede door de opgepakte ambtenaren tijdens de onlangs gehouden razzia. Mede door de gepleegde diefstallen kon de gemeente de daklozen en allerarmsten nauwelijks nog van voedsel te voorzien.

Evacuatie
– De combinatie van hongersnood, strenge winter en oorlogsgeweld (de geallieerden beschoten Venlo vanuit Blerick) maakte de situatie onhoudbaar. In de tweede helft van januari 1945 werd Venlo onder Duitse dwang geëvacueerd.


Het gezin moest van Mariënthal naar het station van Straelen lopen, 10 km verderop in Duitsland. Het gezin Debertrand had nog geluk: ze konden hun fietsen bepakken met een deel van hun spullen, en die aan de hand meevoeren. Op het station van Straelen stonden de goederenwagons klaar, waar iedereen in moest. Het gezin kon wel bij elkaar blijven. De trein vertrok, en al die fietsen met bagage bleven achter…
De eerste nacht heeft die trein stilgestaan, ergens in Duitsland. Dat was een ontzettend angstige nacht. De Duitse spoorlijnen waren immers doelwit voor de geallieerde bommenwerpers. Zouden ze deze nacht weer komen? De volgende dag sjokte de trein Nederland binnen (het noorden was immers nog bezet door Duitsland). De tweede nacht stond de trein ergens in de omgeving van Zwolle. De volgende (derde!) dag reed de trein door naar Groningen. Daar kwamen ze tegen de avond aan.


Het Rode Kruis ving de evacuees op. Die nacht werden ze ondergebracht in theatergebouw De Harmonie. IJzeren stapelbedden drie hoog op zalen – ze konden weer in een bed slapen. De volgende dag werden de Limburgers verdeeld over Groningen en Friesland. De Debertrands kwamen terecht op twee boerderijen in het dorp Winsum, boven Groningen. Pa, Ma, Toos, Ria en Arnold waren bij de ene boer. John, Ton, Louis en Walter zaten zo’n 300 meter verderop bij een andere boer. 
Ze voelden zich veilig, er waren geen vliegtuigen, de angst was voorbij.


De boeren waren verplicht de evacuees op te nemen, maar dat deden ze goed en zonder morren – een hele prestatie. Ze aten mee aan tafel, boerenkost. Voor het eten werd uit de bijbel voorgelezen – daar luisterden ze dan ook maar naar. Maar het leven op het Groningse platteland was ook wat onwennig. Ze hielpen mee in het huishouden, de was op een rifbord, uitspoelen en ophangen, afwassen, aardappelen schillen. De WC was een plank met een pot er onder, die regelmatig geleegd moest worden. Ma wist niet hoe dat werkte, en leegde haar lampetkan in de WC. Daardoor was die veel te snel vol – dat was niet de bedoeling!


De beschietingen rond de strijd om Groningen konden ze horen. Kort daarna was de oorlog voorbij. Maar ze konden niet meteen terug naar Venlo. Spoorwegen waren kapot, wagons waren er niet meer.

Terug in Venlo
In Venlo hadden de Debertrands een hulp in huis gehad, Dini. Ze was verloofd met ene Pierre die vrachtwagenchauffeur was. Hoe het ook geritseld was, eind mei reed een vrachtwagen voor, met Pierre en Dini. De Debertrands konden hun boeltje inpakken; Ma in de cabine en de anderen op de open laadbak. Zo reden ze terug naar Venlo. 


In de avond kwamen ze aan in Venlo, waar ze werden verwelkomd door de buren. De voordeur van het huis aan de Noordbinnensingel stond wijd open. De vloer van de voorkamer lag vol glas van de ruiten die waren gesprongen of kapot gegooid. Diezelfde avond moest dat weg gebezemd worden, want de eerste nacht moest het gezin daar op de grond slapen. Van het bankstel was maar één stoel over. Van de eettafel ontbraken vier stoelen. Het mooie servies en het tafelzilver waren weg. Maandenlang was iedereen bezig alles te herstellen, te repareren, aan te vullen. Bij de Martinuskerk was een pleintje dat gebruikt werd als uitruilpunt. Sommige mensen vonden vreemde spullen in hun huis, die daar dan werden neergezet. En daar kon je kijken of er iets van jou tussen zat. Ma vond daar nog één stoel en een aantal borden van het servies terug.