Ab Meester


Vandaag een herinnering van de gevechten om de Grebbeberg. De stiefvader van Ab Meester (1935) was dienstplichtig soldaat bij het 44e regiment infanterie. Ab is na afloop van de gevechten samen met zijn stiefvader terug gegaan naar het slagveld om gevallen kameraden te bezoeken. Wat hij daar zag zal hij nooit meer vergeten. Lees zijn korte maar indrukwekkende herinnering.

Door: Ab Meester / Nieuwegein

‘Ik was nog net geen 5 jaar oud toen de oorlog in mei 1940 uitbrak. Mijn stiefvader, die ik altijd als mijn eigen vader heb beschouwd, was opgeroepen voor de mobilisatie van het Nederlandse leger. Hij zat als dienstplichtig soldaat bij een mortiergroep van het 44e regiment infanterie. Als hij met verlof kwam zag ik hem in uniform compleet met zijn persoonlijk dienstwapen, een pistool, dat ik een “schiet met een gevaarlijke punt” noemde.

In die meidagen was het 44e gelegerd in de Betuwestelling. Deze lag in het verlengde van de Grebbelinie. Over de oorlogsdagen in mei werd thuis nooit gesproken. Ook al waren de gevechten in de Betuwelinie minder heftig, toch waren er slachtoffers gevallen. Toen ik later in contact kwam met oudgediende beroeps- militairen vertelde zij mij dat in de Betuwelinie een Duitse aanval had plaats- gevonden waarbij nogal wat Duitsers van de dijk werden geschoten waardoor een doorbraak werd tegengehouden. Of mijn vader daarbij betrokken was weet ik niet.

Al snel na de Nederlandse capitulatie wilde mijn vader naar de Grebbeberg om te ontdekken of daar gesneuvelde kameraden waren begraven. Mijn ouders ondernamen de tocht naar Rhenen. Over mij als kleine jongen kunnen ze wel gedacht hebben dat ik het toch allemaal niet zou beseffen. Dus ik ging ook mee naar de Grebbeberg. Wat ik in Rhenen gezien en onthouden heb is dat er nogal wat vernield was. Bijvoorbeeld een benzinepomp vol met kogelgaten. En we kwamen op een terrein dat later wel de erebegraafplaats zal zijn geworden. Links zag ik een enorme stapel met uitrustingsstukken: gasmaskers, helmen, patroontassen, e.d. Rechts lagen de rijen vers gedolven graven. Wij liepen er langs om te zoeken. Totdat ik een graf zag met een geweer in het zand gestoken. Bovenop de geweerkolf een helm met voorop het wapen met de Nederlandse leeuw. Aan de zijkant van de helm zat een gat met daaromheen geronnen bloed. Als kind begreep ik wel dat daar iets heel ernstigs mee was gebeurd.

Of er kameraden zijn gevonden weet ik niet. Evenmin hoe we weer thuis zijn gekomen. Mijn vader was geen militante man, maar “de Moffen moesten met hun poten van zijn vaderland afblijven”. Hij liet zich niet door de Duitsers ringeloren. Hij dook onder na de Duitse oproep dat Nederlandse militairen zich moesten melden.

Voor dreigende razzia’s had hij op de 1e begraafplaats aan de Gansstraat een lege grafkelder geïnstalleerd waarnaar hij en mede-onderduikers uit de straat konden vluchten. Als oudste zoon van de bekende Utrechtse steenhouwerfamilie Joh. Jansen & Zn. was hij als maker van grafstenen uiteraard bekend met de begraafplaatsen. De Duitsers wilden daar niet zo graag komen.

Na de oorlog kreeg hij het mobilisatie oorlogskruis aangeboden. Maar toen hij las dat daarvoor leges betaald moesten worden werd hij kwaad en verscheurde het formulier. Wel ging hij naar de veteranenbijeenkomsten in Ochten. Later heb ik hem weten over te halen om het oorlogskruis alsnog te accepteren. En zelfs ging hij mee naar een tv-programma “Spoorloos” waar oudgedienden van het 44e regiment infanterie werden gezocht. En ja hoor, toen hij in beeld kwam rechtte hij als 83-jarige zijn rug alsof de dienstplichtige soldaat van weleer weer even terug was.

In 1995 is hij overleden. Zelf heb ik van de Grebbeberg geen trauma over gehouden. Maar na 80 jaar staat het nog in mijn geheugen gegrift: dat graf…dat geweer…die helm…dat gat…dat bloed.