Ad van der Linden

Vandaag, 9 augustus 2023, halen we in Veldhoven herinneringen op bij de aldaar op 16 mei 1932 geboren heer Ad van der Linden. Hij was het derde van de zes kinderen, die tussen 1924 en 1941 in het gezin ter wereld kwamen.

Aan het eind van de oorlog verbleef ook een ernstig zieke buurman bij ons, Harrie Hoeks. Toen mijn broer Piet als dienstplichtig militair naar Nederlands-Indië moest vertrekken, zei Harrie: “Jij komt terug, maar mij zie je dan niet meer”.

Onze Piet, geboren op 23 april 1927, is helaas niet meer teruggekomen. Hij sneuvelde op 13 juni 1949, twee en twintig jaar jong nog maar en zo ver van huis. Hij is begraven op het Nederlandse Ereveld Menteng Pulo in Djakarta.

Bij Ad is dat gegeven tot op de dag van vandaag pijn blijven doen. Veldhoven heeft een Piet van der Lindenstraat.

 

Begin mei 1940 gonsde het van de geruchten over wat er gaande was. En de radio bracht voortdurend nieuws. Ook als kind van amper acht kon ik merken dat er van alles aan de hand was. Er was paniek en vader luisterde aldoor naar de radio.

Hij was in de 1e wereldoorlog als militair bij Venlo gelegerd en had daar mijn moeder leren kennen. Hij bleef er hangen en vond er na die oorlog, over de grens, werk in een Duitse kolenmijn. Daardoor kon hij ook verstaan wat er in de Duitse radiobulletins werd gezegd. 

Onze radio is trouwens nooit ingeleverd. Boven de drie ingebouwde kasten in de hal van ons huis bevond zich een grote loze ruimte, waar de radio en van alles en nog wat verstopt was. Ook fietsbanden, die op den duur verschrikkelijk stonken. Je kon in die ruimten komen door een luikje vanaf de zolder.

 

De scholen waren indertijd genaast (bezet) door de Duitsers, of het was te koud in de lokalen, omdat er geen kolen waren om ze warm te stoken. Daardoor kregen Ad en de andere kinderen op liefst drie plaatsen in het dorp van tijd tot tijd “school”. Meestal kwam dat neer op enkele uren per klas in een sigarenfabriek. Je kreeg wel huiswerk mee, maar dat vulden we onderweg naar huis al in. Zo konden we na de bevrijding hulzen en ander spul zoeken of gevonden lichtkogels afvuren.

 

De Duitsers hadden paardenstallen in de loods naast de Boerenbond. Wij vonden het geweldig om er te gaan kijken. Wij wisten precies bij welke Duitser we niet binnen mochten en bij wie wel. Eentje was zó fanatiek. Daar mocht je niks negatiefs over Duitsland tegen zeggen. Er was er ook een, zo’n klein manneke met kromme beentjes, herinner ik me goed.

Het paard in de achterste stal heette Peter. Ze trainden de paarden in de beemd, een drassig gebied, waar de dieren echt afgebeuld werden. Als een paard zijn drollen in de stal of op een andere plaats neerlegde, waar dat niet de bedoeling was, dan vloekten de mannen en stapte het paard meteen terug naar achteren.

Bij de Openbare School hadden ze een exercitieterrein.

 

Bij ons waren drie Duitsers ingekwartierd. Een heette Johan. Ik was best brutaal, want ik zette zijn bajonet tegen zijn keel. En zei dan: “Jou maken we dood”. Hij lachte dan maar wat.

Met de ook bij ons ingekwartierde Romy Schneider ruilde mijn oudste broer kuch, een soort zuur brood, tegen Veldhovens brood.

 

Op een gegeven moment is de spits van de kerktoren afgehaald en achter de kerk neergelegd. De toren stond in de vliegroute van de zwaar beladen Duitse bommenwerpers.

 

Jongens, die voor timmerman leerden op de Ambachtsschool, moesten van de Duitsers op het vliegveld gaan werken. In Eindhoven moesten ze eten gaan halen, “Philiprak” genoemd, voor de op het vliegveld te werk gestelde burgers.  

 

In die tijd bombardeerden de Engelsen niet alleen het Eindhovense vliegveld, toen “Fliegerhorst Eindhoven” geheten. Dat was de aanduiding van een Duits militair hoofdvliegveld met uitgebreide faciliteiten. Maar Engelse bommen kwamen ook neer op het schijnvliegveld, op de hei tussen Knegsel en Vessem. De Engelse bemanningen werden soms misleid en dropten daar dan hun bommen.

 

In de laatste oorlogsmaanden raapten we korenaren op het veld om er brood van te kunnen bakken.

 

Toen de geallieerden dichtbij kwamen waren de Duitsers echt in paniek.

Wij konden bij ons vandaan goed zien wat er zich in de lucht bij het vliegveld afspeelde.   Maar we zagen ook de bombardementen op de Philipsfabrieken in Eindhoven. En de bewegingen op de grond konden we ook volgen. De Engelsen parkeerden hun tanks bij voorkeur op inritten tussen de huizen. Die vorm van natuurlijke camouflage maakte hen minder zichtbaar waardoor ze minder gevaar liepen gebombardeerd te worden.

 

Eind september 1944, toen Veldhoven al bevrijd was, kwamen massa’s evacuees vanuit Overloon naar Veldhoven, omdat bij hun woonplaats een grote tankslag tussen de Britten en de Duitsers was begonnen. Later bleek dat de bezetters alle 1.300 inwoners opgedragen hadden hun woonplaats te verlaten. Velen hebben toen inderdaad in Veldhoven onderdak gevonden.

 

Nadat de Duitsers van het vliegveld vertrokken waren, lag er nog een vliegtuig dat door de afrastering heen was geschoten. Wij klommen daar in. Aan de ander kant van het gaas zaten de Limburgse Jagers, die moesten het eigenlijk bewaken, maar die lagen te slapen.

Van een ander vliegtuig, dat door midden gebroken op het schijnvliegveld lag, haalden we aluminium onderdelen weg. Daar maakten we sieraden van. Op een vlak na werd een zeskantmoer rondgeslepen om er een zegelring van te maken.  

 

De Engelsen bakten dikke sneeën witbrood in een pan vet. Het gebruikte vet lieten ze in een gat in de grond lopen. Dat werd daar, nadat het gestold was, door mensen uitgeschept. Er was toen echt honger.

 

Op het terrein van steenfabriek “Heibloem” had ik een tent gezien, waarin een Engelse soldaat Duitse geweren en ander oorlogsmateriaal verzamelde. Voor de tent stond een prachtig wapen opgesteld, een nieuwe Duitse karabijn. Die kon ik niet laten staan. Ik verstopte het wapen onder plukken gras. Thuis in mijn vogelkooi maakte ik een dubbele wand om het in te verstoppen. Toen het donker was ging ik “mijn” geweer halen, maar het was weg. Ik ben er nooit achter gekomen wie het meegenomen heeft. Nog niet zo lang geleden vroeg ik aan die vriend of hij wist wie het weggenomen had? Hij zei: “Ja zeker, wie denk je?” Maar ik heb niet durven vragen wie het geweest was. Want ik wilde toch niet weten dat mijn beste vriendje mijn geweer meegenomen had.

 

Bij de intocht van de bevrijders marcheerden ook Schotten met doedelzakken door de straat, waar we eerst de Duitsers in marstempo langs hadden zien komen.

Wij kregen drie of vier Engelsen op zolder.

 

Bij de steenfabriek lag het helemaal vol Engelse soldaten. Het was een logistiek centrum, een losplaats voor voedsel en munitie. We mochten ook wel eens helpen, bij voorbeeld bij de overslag van dozen gedroogde pruimen. Als je daar hard mee gooide, dan gingen die dozen kapot. En dan konden wij ze mooi mee naar huis nemen.

 

Ik was niet binnen te houden, zat buiten overal boven op. En verzamelde, toen ze weer vertrokken waren, alles wat de Engelse militairen hadden achter gelaten. 

 

 

Interview: J. (Sjef) Smeets