Jan Hermkens

Oorlogsdagboek Jan Hermkens (22 nov 1923 - 9 maart 2018)

Samenvatting door: Petra Bontje

 

Soms ontvangen we bij Stibo oorlogsherinneringen in de vorm van een dagboek. In het boek ‘1822 Bange dagen (vijf oorlogsjaren, minus 4 dagen + 1 schrikkeldag)’, heeft de Limburgse Jan Hermkens sr. zijn herinneringen aan de oorlog op papier gezet. Zijn zoon, Jan Hermkens jr., heeft de aantekeningen van zijn vader uitgewerkt en deze als 63 pagina’s tellend boekje in familiekring verspreid. In 2018 is Jan Hermkens sr. overleden, dus we kunnen hem zelf helaas niet meer spreken. In overleg met zijn zoon, hebben we een samenvatting van Jans herinneringen gemaakt.

 

Jan Hermkens wordt op 22 november 1923 geboren in Swolgen (Limburg). In 1930 verhuist de familie naar Velden, 5 km boven Venlo. Het gezin waarin Jan opgroeit, bestaat uit zijn ouders, zes zonen en drie dochters. Jan is de op een na oudste. Over de dag dat de oorlog uitbreekt, schrijft hij:

‘Het was op vrijdagochtend 10 Mei 1940, twee dagen voor Pinksteren, ik was toen ruim 16 jaren oud [....]. Tegen half vier ’s nachts werden we opgeschrikt door geweldige knallen. De prachtige bomen op de Schandeloseweg werden opgeblazen. Mijn moeder schrok vreselijk, temeer omdat daarna een paar krolse katten begonnen te jammeren. Nog maar net uit de slaap, meende zij in dat geluid menselijk jammeren te horen.’

Even later schrijft Jan:

‘Moeder, intussen van de schrik bekomen, begon meteen maatregelen te treffen. Vader moest de kelder stutten. [ ...] Zij zette een grote kan koffie en alle eieren die we in huis hadden, werden gekookt. Zelfs in het kippenhok werden de eieren nog vlug weggehaald. Dekens en beddengoed werden naar beneden gesleept. Zij redeneerde: misschien moeten we wel dagen in de kelder blijven. Nog zie ik haar de keldertrap afkomen. In een arm een levensgroot brood en in de andere arm een kruisbeeld uit de woonkamer. ’

Op 18 maart 1942 wordt Jan, tijdens een bezoek aan zijn tante in Venlo, opgepakt:

‘Plotseling een hels kabaal, tientallen Duitse vrachtwagens met soldaten. Ik wist meteen hoe laat het was, in een mum van tijd was de hele stad afgezet. Tante en ik waren al ingesloten en een brutale stem schreeuwde in mijn oor: “Ausweis, und schnell!” Ik liet hem mijn identiteisbewijs zien, hij keek erin en riep triomfantelijk: “Ich habe eine gefangen!”alsof hij in zijn eentje de oorlog had gewonnen. Ik kon tante nog vlug toeroepen: “Breng bericht naar Velden.” Tante huilde. Ik werd naar het Nolensplein gebracht, hier stonden inmiddels al die Duitse vrachtagens opgesteld, maar ik was niet de eerste vangst. Er stond al een groep medeslachtoffers, dit onder strenge bewaking, we waren de eersten. Proberen te ontsnappen zou nu zelfmoord zijn. De groep “gevangenen” werd steeds groter, ik schat in twee uur wel enkele honderden, sommige nog in pyjama en/of op pantoffels en het was verdomde koud! Heel veel vrouwen kwamen nog kleren en eten brengen, die konden ze aan een van de bewakers afgeven en die riep dan de naam van de “gelukkige” af.’

De bus met Jan Hermkens en 19 andere jongemannen rijdt van Venlo naar Duitsland. In Kaldenkirchen worden de gevangenen eerst per trein vervoerd naar Düsseldorf, en daarna in bussen naar het plaatsje Neuss gebracht. Ze worden naar een barakkenkamp gebracht waar Jan een bed krijgt toegewezen in een, zoals hij omschrijft: ‘kaal hok, vijf stapelbedden aan een zijde, de andere zijde tien kasten tegen de wand.’ Zijn Ausweiss wordt ingenomen en hij moet werken voor een bouwbedrijf in Düsseldorf, de firma Holzbein. De dwangarbeiders uit het ‘Barackenlager Neuss’, waaronder Jan, moeten puin ruimen en gebombardeerde scholen en boerderijen opknappen. Het werk is zwaar, het eten slecht.

‘Als we boften, dan troffen we een “goede” boerin en konden we onze magen vullen met goede kost, want het eten in de barakken was gewoonweg slecht, we hadden steeds echt honger. s’ Morgens een homp droog brood en s’ avonds soep, nou ja soep ? Volgens mij een brouwsel van brandnetels met een of twee aardappels en daar word je niet vet van.’

Een van de grotere klussen die de dwangarbeiders moeten klaren, is het bouwen van een grote schuilkelder tegenover station Düsseldorf. Op 1 augustus 1942 vindt een van de zwaarste bombardementen op Düsseldorf plaats.

‘We waren al vanaf s’morgens vroeg met een hele ploeg beton aan het storten en het begon al te schemeren. Jawel hoor, daar loeiden de sirenes, luchtalarm, het “hoog” bezoek was in aantocht. Daar klonk door de geluidsinstallatie; “Landgenoten naar de dichtstbijzijnde schuilkelder, Ausländer doorwerken!” (...) Ze kunnen me de pot op met hun bevel; “Buitenlanders doorwerken” en zo dacht ik er niet alleen over, want de twee jongens bij de betonmolen hadden deze al stop gezet. Met zo’n twintig man spoedden we ons naar de ingang van de naastgelegen schuilkelder. Daar stond een wachtpost, “Halt, geen buitenlanders naar binnen”. Een oude dame met een wandelstok kwam uit de kelder gestapt (...), ze wendde zich tot deze wachter en zei met duidelijke strenge stem; “Schaam jij je niet, dit zijn ook mensen”. Zonder het antwoord af te wachten, draaide ze zich om en dirigeerde ons naar binnen. (...)

Dat deze dame uiteindelijk de levens van Jan en de andere mannen heeft gered, zien ze als het na het bombardement stil wordt en de deuren van de schuilkelder open gaan.

(...). ‘Een grote puinhoop, het station was helemaal weg en in onze bouwput waren ook enkele voltreffers terecht gekomen.. De natte beton lag overal, behalve daar, waar hij door ons gestort was. Het hele in aanbouw zijnde werk was totaal verwoest en verder niet alleen het station, maar ook de hele wijk, deze stond in lichterlaaie en was in die twee uren veranderd in een fel brandende puinhoop. Van “ons” bouwwerk was niets meer te redden, maar na een oproep om hulp, meldden bijna alle buitenlanders uit de schuilkelder zich vrijwillig aan. Er waren nog veel mensen in nood, gewonden op straat en onder het puin. Wij hielpen ook de brandweer bij het blussen, er was overal dat vreselijke goedje “FOSFOR”. Mensen lagen levend verbrand op straat, als ik daar nu nog aan denk, lopen de rillingen over mijn rug. We hebben met onze ploeg de hele nacht geholpen en waren daarna dood en doodmoe, als dank kregen we ergens een stevig ontbijt en dat was lang geleden. Terug in onze barakken in Neuss hebben we ons gewassen, schone kleren aan en zijn als een blok op onze bedden gevallen. Ik heb bijna de hele dag geslapen.’

We springen verder in de tijd. Op zijn verjaardag, 22 november 1942, krijgt Jan drie weken verlof. Zijn familie weet nog van niets.

‘Een mooiere verjaardag had ik me niet kunnen voorstellen, want op 22 november 1942 ben ik in Neuss op de trein gestapt en twee uren later stond ik in Venlo op het perron. (...). De juiste datum van mijn komst was thuis in Velden niet bekend en ik stond dus geheel onverwacht te midden van vader, moeder, broers en zussen. Wat een thuiskomst, iedereen huilde van blijdschap, de verloren zoon was weer thuis. Moeder omhelsde me innig met de woorden, “Welkom jongen, maar wat ben je toch mager, krijg je daar zo slecht te eten”.?’

Aan het verlof zat wel een voorwaarde. Niet terugkeren zou zware consequenties hebben voor achterblijvende mede-dwangarbeiders. Jan heeft zich daarom voorgenomen om terug naar Neuss te gaan zodra de drie weken om zijn. Tijdens dit kerstverlof, krijgt Jan echter een verrassende boodschap. Via een kennis, heeft Jans vader geregeld dat hij bij bouwbedrijf Poels in Straelen (net over de grens met Duitsland) mag werken. Dit is nog wel onder de Arbeitseinsatz, maar hij hoeft nu tenminste niet terug naar het barakkenkamp in Neuss. Vanaf januari 1943 blijft Jan ongeveer twee jaar in dienst bij Jacob Poels.

Vanaf oktober 1944 werkt Jan als knecht op een boerderij in het Dam/Brüxken (net bij Venlo over de grens). Op zondagmidag 3 december 1944 fietst Jan naar zijn familie in Velden. Hij schrijft:

‘Het dorp wordt door de geallieerden vanuit Grubbenvorst, aan de andere kant van de Maas, heftig beschoten. De kerktoren al enkele dagen, maar niet ieder schot daar op was raak geweest, zodat enkele huizen bij de kerk getroffen werden. Aan de andere kant van de Maas zijn alle steden en dorpen al bevrijd en hopelijk steken de geallieerden nu ook snel de Maas bij ons over!’

Op 9 december 1944 komt een granaat op het dak van hun huis terecht:

‘Bij ons thuis in Velden is de eerste granaat terecht gekomen, op het dak van de achterbouw, gelukkig maar een middelmatig projectiel, want de schade viel mee. Broer Harrie zat net op de WC in die achterbouw, bevond zich in de kleinste ruimte van het huis, zoals hijzelf ergens schrijft. Hij kwam met een tijdelijke doofheid met de schrik vrij, het plaatselijk dek met betonbalk had hem gered. De schade aan het dak werd door broer Ben zondagmorgen provisorisch gerepareerd en een paar ramen werden vanwege gesneuvelde ruiten dichtgetimmerd.’

De volgende dag moeten de inwoners van het dorp Velden, vanwege het gevaar van bombardementen, evacueren naar Schandelo, een dorp niet ver weg, tegen de Duitse grens aan. De familie van Jan krijgt onderdak bij kennissen. Samen met zijn broer Ben, vervoert Jan op 11 december 1944 wat huisraad en beddengoed via paard en wagen naar hun tijdelijke onderkomen. Onderweg breekt een artillerievuur los. Jan schrijft:

‘ Granaten, maar waarom ? Een kale weg zonder doelen ! Het oude paard liep gewoon door, maar daar kwam een Duitse militaire auto aan met twee soldaten erin. Ze stoppen, grijpen Ben en mij beet en duiken samen met ons in een bomtrechter. “Precies doen wat wij doen, riepen ze ons toe. “Op je buik tegen de zandwal en je gezicht beschermen”. “Een korte pieptoon, dan zo plat mogelijk, want die komt dichtbij. Een langere fluittoon, die gaat over ons heen” Het was of de wereld verging, wat een waanzin, zo’n trommelvuur, daar waar nog niet één boom stond ! Hoe lang dit geduurd heeft, weet ik niet, maar het leek wel uren. Opeens muisstil. We hebben die twee mannen bedankt, of we anders nog geleefd hadden betwijfel ik, want hun auto stond daar in brand. En het paard? Of die knol doof was, weet ik niet, maar die was gewoon doorgesjokt ! We zijn op een draf verder gerend en jawel hoor, die ouwe jongen stond al op de binnenplaats van zijn boerderij. Mensen er omheen en die vreesden al het ergste, want waar zijn de jongens ? ‘

Gelukkig was het goed afgelopen voor Jan en Ben. De laatste Kerst in oorlogstijd beschrijft hij als volgt:

24 en 25 december 1944.

‘Daags voor Kerstmis ben ik naar Velden gefietst en begroette daar broer Harrie hartelijk, vader was net naar Schandelo. (Vader en broer Harrie pasten op ons huis in Velden, ze hadden een verblijfspas weten te bemachtigen en wilden alles beschermen tegen roof door Duitsers, maar ook door Venlonaren!). Ik heb met Harrie de nacht doorgebracht in het huis en we hebben nog voorkomen dat een Duitser onze konijnen wilde stelen. Hij heeft toen maar een kip van onze buren een kopje kleiner gemaakt. (...) Op Kerstdagmorgen zijn we dus naar Schandelo gefietst en hebben we een Mis bijgewoond, ergens in  een kelder in Schandelo en hebben met z’n allen Kerst gevierd in de volle boerderij van Hannes Geurts. Voor één dag: VREDE op AARDE. (...) We hebben nog geschaatst op een ondergelopen wei en toen terug naar Velden. Heel laat in de middag ben ik weer de grens over gefietst, richting het Dam/Brüxken.’

Twee weken later steekt Jan met twee andere jongens, Sef en Cor, in een kano de Maas over, op weg naar bevrijd gebied.

‘We vonden de kano, zelfs de peddels, hij was in een redelijk goede staat maar wel met wat grote en kleinere gaten, deze werden met in vet gedrenkte todden dichtgestopt en dan zo snel mogelijk naar de overkant !! Vader gaf nog enkele witte lakens en deze werden omgeknoopt, twee gaten werden er in geknipt voor de armen, dit alles als camouflage i.v.m. de sneeuw, er lag wel een pak van 30 á 40 cm en het vroor dat het kraakte. Bovendien bezorgde hij me nog een degelijke tang om het prikkeldraad mee door te kunnen knippen. De voeten werden omwikkeld met lappen om het kraken van de sneeuw tegen te gaan.’

Na een spannende, 5 uur durende tocht, door weilanden vol sneeuw en afzettingen met prikkeldraad, bereiken de drie jongens met de kano de Maas, een tocht die normaal maar 20 minuten duurt. Omdat er maar twee van hen in de kano kunnen zitten, peddelt Jan ze in twee keer over, terwijl de Duitsers maar lichtkogels blijven afschieten. Aan de overkant, in een Engelse loopgraaf, vallen ze elkaar in de armen.

‘Het was ons gelukt, vrij! (...) Cor riep enkele woorden in het Engels, want we verwachtten hier toch wel een Engels ontvangstcomité. Niets, helemaal niets. Dan maar door het veld naar Grubbenvorst, het dorp tegenover Velden aan de andere kant van de Maas. We liepen richting de kerk en wat denk je, weer prikkeldraad, ik haatte dat spul inmiddels, maar begon toch maar weer te knippen. Opeens een stevige por in mijn rug, ik kijk om, stonden die twee anderen daar met hun armen omhoog ! Een Engelse soldaat van een patrouille en met een stengun in zijn handen gebaarde me, dat ik die houding ook aan moest nemen. Ze brachten ons een gebouw binnen, een heel groot vertrek vol met soldaten. Nog drie andere wachtlopers zaten om een brandende kachel zich op te warmen, met hun wapens nog over de knieën. Mooie wachters, geen wonder dat de oorlog zo lang duurde! Cor speelde voor tolk. Er werd getelefoneerd en een half uur later verscheen een Nederlandse kapitein. Hij stelde zich voor, “Kapitein Segers” en heette ons hartelijk welkom in het bevrijd stuk Nederland. Tijdens dat half uur waren we wel flink verwend, dicht op de kachel om wat te drogen, hete koffie, thee of chocolademelk, plakken chocolade en sigaretten, wat een rijkdom!’

De kapitein brengt de jongens via Lottem naar het plaatsje Melderslo (bij Horst). Daar krijgen ze te eten en kunnen ze eindelijk slapen na de uitputtende tocht. De volgende dag worden ze overgebracht naar een kazerne in Horst. Daar worden ze voorgesteld aan een Engelse generaal.

‘Hij gaf mij een stevige hand en stelde zich voor als “General Miles Dempsey” en begon in het Engels tegen me te praten, de Kapitein onderbrak hem en zei hem dat ik die taal niet machtig was, maar wel Duits. “Dann wir uns müssen behelfen in die Sprache unserem beideren Feind”, sprak hij in gebroken Duits. Ik moest op de kaart precies aanwijzen, waar zich de door mij bekende doelen bevonden, want die zouden onder vuur genomen gaan worden. (...) De Generaal was heel blij met de informatie en dankte me heel hartelijk. De Kapitein zei, dat morgenvroeg, 13 januari, het hele zaakje, wat ik had aangewezen, omgetoverd zou worden tot een grote puinhoop.’

‘Die morgen, al om 8.00u, kwam de Kapitein mij ophalen om het spektakel persoonlijk mee te mogen maken. We reden naar Grubbenvorst, tegenover Velden. Achter een bos, iets ten zuiden van Grubbenvorst, zo’n 2 km. van de Maas verwijderd, stonden 10 stuks zwaar geschut opgesteld, honderden zware granaten ernaast. De Generaal was al present, hij begroette me hartelijk, ik kreeg een ereplaats bij hem in de commandowagen. (...) De Generaal gaf mij een microfoon, ik hoefde maar één woord duidelijk te roepen “Fire”!! De hel brak los. Twee uur lang, met af en toe een korte pauze.(...). Via de geluidsinstallatie werd het geweldige resultaat aan de geschutsbemanningen medegedeeld, er ging een daverend gejuich op. Het Engelse verkenningsvliegtuig nam wapperend afscheid. De Generaal nodigde mij en mijn vrienden uit voor een feestelijk etentje vanavond, ook dit werd een succes!’

We maken een laatste sprong in het dagboek en in de tijd.

‘Eindelijk, maart 1945, sloegen de Amerikanen goed toe en werd het stukje bezette Noord Limburg aan de oostkant van de Maas langzaam geheel bevrijd. s’ Avonds 1 maart, Venlo, 2 en 3 maart eindelijk Velden. Mijn families uit Wanssum en Broekhuizenvorst mochten terug naar hun woonplaatsen, aan de westkant van de Maas, naar de overkant was helaas nog niet toegestaan en ik kon dus niet terug naar Velden.’

Een goede kennis van zijn vader spreekt met Jan af dat hij op 4 april 1945 met hem mee kan varen op zijn veer waarmee de veerman mensen overzet die puin gaan ruimen in Velden.

‘Ik ben 2e paasdag weer naar Grubbenvorst gefietst en heb met de veerman afgesproken, dat ik over twee dagen, op 4 april, s’ morgens vroeg aanwezig zou zijn. Het was moeilijker de Maas over te steken overdag in bevrijd gebied, dan in de nacht vanuit bezet gebied! Op de geplande dag fietste ome Sir met me mee, een jongen uit Wanssum bij hem achterop, die moest de geleende fiets weer terug rijden. Al mijn bezittingen zaten achterop in een kartonnen doos.’

Op 4 april 1945 komt Jan eindelijk weer thuis in Velden.

‘Eindelijk weer thuis in Velden, heerlijk. Ik kon de grond wel kussen, maar schrok toen ik het dorp binnenliep, wat een vreselijke puinhoop. De kerktoren was verdwenen, het dak hing schuin, ook de huizen rondom waren een puinhoop, op de markt lag het puin metershoog, maar de meeste straten waren wel behoorlijk begaanbaar gemaakt. Boven op het dak van de pastorie waren mannen bezig met herstellen, opeens vanaf boven een blijde schreeuw, “Daar is Jan”. Pietje Holthuizen, een vriend van vader en hij werkte, al zolang als ik me kon herinneren, als bouwvakker bij vader’s aannemersbedrijf, een prima vakman. Hij kwam de ladder af en en omhelsde me midden op straat.“Wat ben ik blij je weer te zien, ik loop met je mee”. Eindelijk, daar zag ik ons huis na drie maanden weer terug.’

 

Deze samenvatting is een kleine greep uit de beschreven oorlogsherinneringen van Jan Hermkens sr. Wij willen zijn zoon heel hartelijk bedanken voor het delen hiervan!

 

Foto’s

Alle bijgevoegde foto’s zijn afkomstig uit het boek van de familie Hermkens ‘1822 Bange dagen (vijf oorlogsjaren, minus 4 dagen + 1 schrikkeldag)’. Foto 4 is afkomstig uit het boek ‘Zwangsarbeit im Kreiss Neuss’ van Peter Staatz.

Jan Hermkens 1944

Veldense evacués op weg naar station Straelen. Deze foto is op 14 januari 1945 gemaakt door Harrie Hermkens, de broer van Jan. De foto krijgt landelijke bekendheid.

Barrakkenkamp in Neuss

Gezin Hermkens 1943

Granaatinslag dak op 9 december 1944. Broer Ben repareert daags erna het dak. Zus An kijkt toe.

Herdenkingsbord evacuatie in Velden