Willie van de Veerdonk

Interview met Willie van de Veerdonk (87)

Door: Petra Bontje

Half juli fiets ik naar de 87-jarige Willie van de Veerdonk. Aan de telefoon heeft ze me gewaarschuwd: ‘Ik heb geen spannende dingen meegemaakt in de oorlog, het zijn alleen wat losse herinneringen.’ Ik stel haar gerust: ook deze kleine verhalen leggen we graag vast. De jeugd van mevrouw van de Veerdonk heeft zich in Oss afgespeeld, de stad waar ze nu nog steeds woont.

Ik ben van 1936 en was vier jaar oud toen de oorlog begon. Omdat ik nog zo jong was, heb ik geen herinneringen aan het uitbreken van de oorlog. Van ons gezin was ik de oudste, mijn zusje is bijna twee jaar jonger. Mijn broertje werd in 1943 geboren en mijn jongste zusje in 1944. Ik weet nog dat toen de V1s en V2s de fabrieken van Organon beschoten, mijn moeder op het kraambed lag en wij allemaal plat bij haar op het bed lagen.

Wij woonden op het Heschepad, net achter schoenwinkel Erren-Ekstijn. Het Heschepad stond toen niet goed bekend. Onze moeder was heel beschermend. We mochten van haar niet verder dan de Houtstraat komen en ook niet naar de Boterstraat. Ook ben ik nooit naar de kleuterschool geweest, ze hield me liever veilig thuis.

Uniformen op zolder

Een paar huizen naast ons woonde een politieman, ook aan de overkant woonden twee politieagenten. Het waren goede agenten, geen NSB-ers. Hun uniformen lagen tijdens de oorlog bij mijn ouders op zolder. Zelf heb ik dat nooit gezien, maar naderhand gehoord. Bij een van de politiemannen was een schuilkelder en daar mochten wij ook met ons gezin schuilen. Omdat ik de oudste was, mocht ik met mijn vader bij de ingang liggen, want hij zei: ‘Jij bent al groot.’ Achteraf bedacht ik dat die plek vooraan in de schuilkelder niet ideaal was. Er waren ook nisjes in de schuilkelder gemaakt waar de twee baby’s in lagen.

Naast het huis met de schuilkelder was een pleintje met allemaal regentonnen. Daarnaast, op het hoekje, woonden Joden. Omdat zij op zaterdag niets mochten doen vanwege de sabbat, moest mijn moeder daar als jong meisje het licht aan- en uitmaken.

Mijn opoe had van Joodse mensen een grote doos gekregen met de vraag of ze die wilde bewaren, want zij waren opgeroepen. Dat heeft mijn opoe gedaan. Na de oorlog, toen duidelijk werd dat ze niet meer terugkwamen, heeft ze de doos opengemaakt. Hij zat helemaal vol met schoenen, maar van elk paar alleen de linker- of rechterschoen. Naderhand ontmoette ze mensen, die ook een doos hadden, waar de andere helft van de schoenen in zat.

We hebben een tijdje een Rotterdams meisje in huis gehad. Ik weet echter niet precies wanneer dat was en hoe oud ze was, maar ze was groter dan ik en waarschijnlijk ook ouder. Op een gegeven moment kregen mijn ouders bericht dat haar vader een keertje langs wilde komen en dat is toen ook gebeurd. Ze is best een tijd bij ons in huis geweest, maar ik kan me eigenlijk niet meer goed herinneren hoe het precies zat. Het zou heel fijn geweest zijn als ik daar nog met iemand over kon praten. In ons gezin hebben we niet veel over de oorlog gesproken. Het was een andere tijd en je sprak daar als kind niet met je ouders over.

Oom ondergedoken

De jongste broer van mijn moeder moest in dienst en is toen bij mijn ouders ondergedoken. Ook dat heb ik nooit geweten. We hadden in ons huis een trap naar zolder met aan de zijkant een luik. Naast schoenwinkel Erren-Eksteijn, op de Kruisstraat, zat bakker Van Bergen. Daar was ook een jongen ondergedoken, net als bij een gezin in de Nieuwstraat. Als er een razzia was, dan vluchten jongens vanaf de Kruisstraat (of omgekeerd) naar het Heschepad en klommen dan over de manshoge muurtjes die daar toen nog stonden. Ik was een jaar of zes, maar heb mijn oom nooit bij ons thuis gezien als hij ondergedoken was. Je werd daar toen als kind niet bij betrokken, bang als ze waren dat je je mond voorbij zou praten.

Mijn grootouders woonden dichtbij de plek waar nu ‘de Groene Engel’ zit*. In de oorlogsjaren huisde Philips in dit gebouw. Een lange muur in de Nieuwe Brouwersstraat omringde het Philips terrein. Mijn opoe en opa hadden daar vlakbij een huis laten bouwen.

[*In het meer dan honderd jaar oude pand in Oss waar tegenwoordig cultuurpodium de Groene Engel huist, was tot 1929 het hoofdkantoor van margarinefabrikant Anton Jurgens gevestigd. Daarna gebruikte Philips het kantoor. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het pand door de Duitsers gebruikt als stationering van hun soldaten en voor de distributie van voedselbonnen.]

In de oorlogstijd mocht er geen licht branden. Op een dag dat haar zoon (mijn oom) ondergedoken zat, kwam er een Duitser voorbij die mijn opoe bij het raam zag met het licht aan. Toen riep hij: ‘Licht aus!’ Mijn opoe dacht dat hij dialect sprak en zei: ‘Hij is niet thuis!’ Dus toen verraadde ze eigenlijk nog haast dat haar zoon ondergedoken was. Gelukkig is het niet tot die Duitser doorgedrongen.

Mijn moeder was toch wel een beetje bang, denk ik, want mijn ouders hebben een tijd in een leegstaand huis tegenover mijn opa en opoe gewoond, omdat daar een kelder was. Als er luchtalarm klonk, gingen wij die kelder in.

Les in de kantine van Zwanenberg

In de oorlog heb ik een tijdje les gehad in de grote kantine van Zwanenberg**. Daar stonden van die lange tafels waar de arbeiders hun brood konden eten. Ik kan me nog vaag herinneren dat ze schotten tussen de tafels hadden gezet. Dat was tijdelijk onze klas. Er liep dan altijd zo'n zuster tussende tafels op- en neer, helemaal in habijt. Of ik daar drie maanden ben geweest of langer, weet ik niet meer. Ook klasgenoten uit die tijd kan ik me niet herinneren. De meesten leven waarschijnlijk niet meer.

(**In de oorlogsjaren bestond het Osse bedrijf Zwanenberg uit een slachterij en vleesverwerkingsfabriek, een margarinefabriek, een raffinaderij voor dierlijke oliën en vetten, en fabrieken voor ijs, zeep, en conserven.)

Bevrijding

Mijn andere opa en oma woonden op de Hescheweg. Het huis staat er nog, net voorbij het kruisbeeld. Met de bevrijding gingen we daar naartoe. Mijn zusje en ik hadden een grote oranje strik in onze haren. We liepen net bij het kruisbeeld toen er in de verte tanks aankwamen. Mijn ouders waren bang en trokken snel de strikken uit onze haren met plukken haar en al, erg pijnlijk. Achteraf bleken het gelukkig Engelse tanks te zijn.

Ik weet ook nog dat ik, net net na de bevrijding van Oss, met mijn jongere broertje mocht gaan wandelen. Hij was toen anderhalf, twee jaar oud en lag in mijn poppenwagentje. Ik liep van het Heschepad, via de Kruisstraat naar het Walplein. Daar zat toen een visboer. Net op dat moment kwam er een tank aan. De mensen op straat schrokken, pakten ons snel op en namen ons mee naar binnen. Ik was daar erg van geschroikken. Het was natuurlijk uit veiligheid, want de omstanders wisten niet wat de soldaten zouden gaan doen.

Foto 1. Heschepad in Oss (bron: Brabants Historisch Informatiecentrum, BHIC)

Foto 2. Osse Kruisstraat, gezien vanaf kruising Heschepad (bron: Brabants Historisch Informatiecentrum, BHIC)

Foto 3. Slingers met de bevrijding: Heschepad en Boterstraat. (bron: Brabants Historisch Informatiecentrum, BHIC)

Foto 4. Walplein Oss in de jaren dertig (bron: fotopersbureau Het Zuiden, collectie BHIC)