Ed Post

Opgetekend door Petra Bontje

Op 1 januari 1937 is Ed Post geboren in Kaatsheuvel. Het dorp dat tegenwoordig vooral bekendheid geniet vanwege de Efteling, ligt tegen de Loonse en Drunense duinen aan. In de oorlogsjaren, bestond het gezin Post uit vier personen: Ed, zijn twee jaar oudere zus, en hun ouders. Na de oorlog zou er nog een broertje geboren woren, acht jaar jonger dan Ed.

Eerste oorlogsjaren (1940-1942)

U was drie jaar oud toen de oorlog begon. Weet u nog iets uit die beginjaren?

In het begin wisten wij niet wat oorlog was.’ vertelt Ed Post. ‘Je ging naar school en leefde je eigen leventje, verder bestond de wereld nog niet. Je zag wel Duitsers lopen, van die soldaten met van die grote, zware laarzen aan.’

‘Toen ik in de derde klas zat, werden de scholen in beslag genomen door de Duitsers. De scholen werden door hen gebruikt als kantine, slaapplaatsen, etc. In Kaatsheuvel waren veel schoenfabrieken, dus daar werkten schoenmakers, die de fabrieken bezetten. Na de razzia’s waren velen van hen naar Duitsland gebracht om daar te gaan werken in de oorlogsindustrie. Die schoenfabrieken stonden toen voor een groot gedeelte leeg. Wij kregen les in die fabrieken. Ik kan me nog goed herinneren dat we bovenop die machines en op de vensterbank zaten. Daar kregen wij dan les. Nou ja, ‘les', in ieder geval een beetje tekenen enzo, we werden bezighouden eigenlijk.’

‘Op een gegeven moment hoorde ik als kind weleens het woord 'vrede'. Dan vroeg ik moeder: wat is dat eigenlijk ‘vrede’? En dan vertelde ze dat er dan geen soldaten meer zouden zijn, dat je een vlag aan een stok buiten mocht hangen, en dat we dan geen kuch meer hoefden te eten. Kuch was bruin brood wat de Duitsers aan het front kregen. Mijn moeder sneed dan eerst de schimmel van de kuch af. Ook aten we (suiker)bietensoep en (suiker)bietenjam, alles werd van suikerbieten gemaakt. Als het vrede is, zei mijn moeder wel eens, dan krijg je dit en dat, maar meer wist je er eigenlijk als kind niet vanaf.

1943 Razzia’s

‘Mannen tussen de 16 en 40 jaar werden opgeroepen om in Duitsland in de oorlogsindustrie te gaan werken. Toen is mijn vader ondergedoken. Hoe dat precies gegaan is, kan ik me niet goed meer herinneren. Ik kan me nog wel heel goed herinneren dat hij bij een razzia door de dakgoot naar de buren kroop. Daar waren de Duitsers al geweest.’

Zomer 1943. Treinreis naar Eede bij Aardenburg

‘Mijn moeder kwam uit het Zeeuwse dorpje Eede, bij Aardenburg. In de zomer van 1943 kregen we een telegram, dat haar moeder ernstig ziek was. Mijn ouders wilden er met de trein naartoe gaan. Ik mocht mee omdat mijn vader dacht: als er nu zo'n jochie bij is, dan krijgen we het met de Duitsers vast voor elkaar. Omdat het ‘spergebied’ was, moest je een vergunning vragen bij de Duitse Ordnungspolizei. Mijn vader gaf als argument voor de vergunning ‘doorreis’ in plaats van ‘verblijf’ en daardoor is het hem gelukt om de vergunning te krijgen. We zaten in een trein met van die houten bankjes erin. Op een gegeven moment hoorden we een hoop herrie en geronk en kwamen er vliegtuigen laag over. Dat waren Engelse jagers, bleek achteraf, en die schoten op die treinen. We moesten met ons hoofd in de handen onder de bankjes gaan liggen. De reden dat er op die treinen geschoten werd, is dat deze Joden naar Duitsland brachten, en recruten, jonge militairen, mee terugnamen als kanonnenvoer naar het westfront. Gelukkig zijn er in onze groep geen gewonden gevallen.‘

‘Toen wij in Eede aankwamen, was mijn oma intussen overleden. Door de Spaanse griep, zei mijn moeder. Later, toen ik ouder werd, snapte ik dat dat helemaal niet kon. De Spaanse griep was in 1920 en wij zaten intussen in 1943. Ik ben dit uit gaan zoeken bij het gemeentehuis in Aardenburg. Het is niet helemaal 100 procent duidelijk, maar ik heb wel begrepen dat mijn oma toen omgekomen is door bombardementen op Aardenburg. Vanuit het plaatsje Eede waren veel mensen naar Aardenburg gevlucht, omdat ze dachten dat het in de stad wel veiliger zou zijn dan in een dorp. Mijn opa bleef op z'n boerderij, een boer krijg je nooit van zijn boerderij af, maar mijn oma was naar Aardenburg gevlucht. Toen is daar een vliegtuig uit de lucht geschoten. Het lijkt waarschijnlijk dat ze door oorlogshandelingen om het leven gekomen is.’

Herfst 1944

Ontploffingen Munitions Ausgabe Stelle (M.A.St.)

‘In de Loonse en Drunense duinen heeft een gigantische munitie opslagplaats voor de Duitsers gelegen van 300 hectare groot, de zogenaamde ‘Munitions Ausgabe Stelle’, afgekort de M.A.St.. Het was de grootste munitieopslagplaats van Europa.’ (Het complex bestond uit zo'n 130 munitiebunkers, parkeerhavens, loopgraven, barakken, kantine, voetbalveld en een zwembad.) ‘Met veel verplichte inzet van burgers die moesten komen "spoaje" (spitten), zijn de munitiedepots in het begin van de oorlog gemaakt. In september 1944 kwamen de geallieerden vanuit het westen. De Duitsers, knepen hem als een oude dief, want die konden die munitie allemaal niet meenemen en als ze het lieten liggen, dan kwam het in handen van de geallieerden. De M.A.St. wilden ze daarom in de lucht laten vliegen.’

‘Het verhaal heb ik van de nonnetjes in Kaatsheuvel gehoord, zoals zij dat beleefd hebben in het klooster. Het verhaal ging dat er kabels waren gelegd tusen de gebouwen en opslagplaatsen. Als de Duitsers dat allemaal in één keer de lucht in hadden laten vliegen, dan had Loon op Zand en Kaatsheuvel niet meer bestaan. De verzetsbeweging, de groep André, zou die kabels op bepaalde plekken doorgeknipt hebben, zodat niet alles tegelijkertijd de lucht in kon vliegen. Daarom heeft het ook een dag of 14 geduurd voordat alles weg was.’

‘De bewoners in Kaatsheuvel wisten dat dat munitiedepot er was. Mensen werden ook gewaarschuwd dat de Duitsers de M.A.St. in de lucht wilden lieten vliegen. Iedereen ging daarom schuilkelders bouwen, maar die waren vrij amateuristisch. Mijn vader had ook een schuilkeldertje gemaakt in de tuin, een gat met wat deuren eroverheen en wat zand er over. Daar kon je dan inkruipen, want dan was je 'veilig'. Toen het echter zo ver was, durfde mijn vader er toch niet in en zijn we maar binnen in de kelder onder de trap gekropen en onder de bedstee, dat leek toch veiliger dan in de schuilkelder. Achteraf bleek dat ook zo, want door de luchtdruk van de ontploffingen lag de haag tussen de tuin van de buren en onze tuin, midden op de plek waar eerst de schuilkelder gestaan had. De ontploffingen van de M.A.St. duurden veertien dagen lang, maar wel met tussenpauzes. De Duitsers lieten weten wanneer de explosies zouden zijn. We hadden vroeger in Kaatsheuvel nog zo'n omroeper, die kwam dan met een bel door de straat en dan kwamen mensen buiten.’

Gijzeling

‘In die bossen bij de Loonse en Drunense duinen, heb ik een gijzeling meegemaakt, nadat ze die M.A.St.  de lucht in hadden laten vliegen. Het was natuurgebied dat toen voor een groot gedeelte vernietigd was. Er lag daarom volop hout om te stoken. Verschillende mensen uit Kaatsheuvel gingen het bos in, mijn vader, zusje en ik ook met een kruiwagen en een hakbijl. Toen we daarmee bezig waren zagen we opeens allemaal Duitsers. Ze kwamen met geweren op ons af en we werden ingesloten. ‘Mitkommen!’ We moesten meelopen. Toen kwamen we op een heuveltje waar al een stuk of vijftien mensen met de handen omhoog stonden, omringd door militairen met revolvers en mitrailleurs. Daar moesten we bij gaan staan. Het was erg beangstigend, want we  wisten niet wat er zou gaan gebeuren. We hebben twee uur met onze handen omhoog moeten staan. Mijn zusje werd moe en begon te huilen. Een vrouw sprak een beetje Duits en vroeg aan een van die militairen of mijn zusje haar handen niet een beetje mocht laten zakken. Toen zette éen van hen een grote mitrailleur op de borst van mijn zusje. ‘Höher, höher!’ Ik zie dat gezicht van mijn vader nog voor me, je mocht niks zeggen, niks vragen, niet reageren. Ja, dat is verschrikkelijk. Op een gegeven moment gingen die Duitsers weg, maar we durfden niet zo maar weg te lopen. Toen echter steeds meer burgers weggingen, zei mijn vader: dan gaan we ook, maar we gaan wel eerst kruiwagen en de bijl halen, want die hebben we nog hard nodig. Dus we hebben eerst nog een tijd door dat bos gelopen, om de kruiwagen te zoeken. Toen we eindelijk terug in Kaatsheuvel waren, was de hele straat uitgelopen. Mijn moeder, ik zie het nog gebeuren, die liep door de straten en riep: waar is mijn man? Waar zijn mijn kinderen? Iedereen was intussen teruggekeerd alleen wij nog niet. Dat zijn ervaringen die je nooit vergeet. Naderhand heb ik er nooit eigenlijk over gesproken, ook niet met mijn kinderen. Er werd niet over de oorlog gesproken, dat heb ik van huis uit, en er was ook weinig belangstelling voor in die tijd. Maar toen mijn eerste vrouw overleden was, zat ik hier alleen en ben toen gaan schilderen. Toen heb ik een schilderij gemaakt, een impressie van die gijzeling. Joop Thuring uit Heesch, een goede bekende van mij, kwam een keer langs en die zag dat schilderij. Hij vond het heel interessant. Op kaarten kon ik hem precies aanwijzen waar de gijzeling had plaatsgevonden. Joop adviseerde me mijn verhaal te vertellen aan Crossroads Brabant '40-'45. Dat heb ik gedaan. Naar aanleiding daarvan is een nieuwe hobby gegroeid van het onderzoek te doen naar de bevrijding van Brabant. Dat is eigenlijk het eerste begin geweest.’

Bevrijding Tilburg en Kaatsheuvel

Toen de bevrijding nabij was, kwamen de geallieerden vanuit de richting van Tilburg. Tussen Tilburg en Kaatsheuvel is een hoofdweg. Toentertijd stonden daar hele grote beukebomen. De geallieerden hebben springstof om de bomen heen gelegd, zodat ze omvielen en de tanks er niet door konden.’

‘Er moesten wel eens schutterspuntjes gegraven worden voor de Duitsers. De dorpsomroeper, nog zo’n ouderwetse met een bel, riep een keer om dat er 200 burgers met schoppen moesten komen om te ‘spoaje’ (spitten). Veel mensen dachten van: doen jullie dat zelf maar, en er kwam bijna niemand opdagen. Vervolgens dreigden de Duitsers dat er dan 20 mensen doodgeschoten zouden worden. Toen kwamen er natuurlijk wel mannen opdagen, zo’n 300. Een andere keer dreigden ze dat als er niet voldoende mannen zouden komen op te ‘spoaje’, ze dan het dubbele aantal vrouwen zouden oppakken, maar de dorpsomroeper zei per ongeluk ‘dubbele vrouwen’, een anekdote die later nog vaak in het dorp verteld is.‘

‘Ik heb ook een keer meegemaakt dat ik met mijn zusje in de Loonse en Drunense duinen was. Daar woonden een tante van ons waar we melk gingen halen. We kregen een kannetje mee. We lieten natuurlijk dat kannetje zo vol mogelijk doen, maar tijdens de terugtocht kwamen er Jagers (vliegtuigen) over. Wij werden bang en doken in de sloot. Toen was er van de melk niet veel meer over. Het laatste beetje melk wat er nog in zat, hebben we samen opgedronken. Thuis hebben we het nooit durven te vertellen.’

‘We hebben een groot aantal dagen in de kelder gezeten, omdat er heel hard gevochten werd. De Duitsers zaten aan de ene kant van het huis en de Engelsen aan de andere kant en schoten door het huis in de rondte. Met twaalf mensen hebben we een hele week in zo'n klein hokje gezeten. Ik weet nog dat mijn vader in het keukentje op z'n buik voor de kacheltje lag, om daar nog een beetje aardappelen te koken, want we hadden natuurlijk honger.’

‘Toen het uiteindelijk een beetje rustiger was, is mijn vader buiten gaan kijken. Toen bleek dat er al heel veel mensen uit de buurt gevlucht waren naar Tilburg. Mijn ouders dachten toen: we zullen ook maar gaan, want zal hier wel gaan spannen. We namen wat spullen mee in koffertjes en kussenslopen.Toen zijn we door de bossen (het gedeelte waar nu de Efteling is) naar Tilburg gelopen. Daar stond een hele rij kanonnen die in de richting van de Maas schoten. Mijn vader zei: laten we maar zo dicht mogelijk bij die kanonnen lopen, dan schieten ze wel over ons heen. Een oude tante, tante Cornelia, was met ons mee. Op een gegeven moment viel ze in een greppel en viel haar koffertje open. Er zaten alleen maar zakdoekjes in haar koffer. Toen ging ze aan de rand van de sloot al die zakdoekjes zitten opvouwen. Mijn vader riep tegen haar: kom, Cornelia! Laat die zakdoekjes, toch.’ Dit is een voorbeeld dat mensen in die tijd niet meer normaal konden denken, want waarom zou je anders een koffer vol zakdoekjes meenemen?‘

‘In de Loonse en Drunense duinen zaten ook Engelsen. Ik kreeg een boterham met jam, van dat lekkere Zweedse witbrood. Omdat we die kuch gewend waren, is zo'n boterham een feest, natuurlijk. Op een gegeven moment liet ik die boterham vallen, in het zand. Met een stokje schraapte ik het zand van die boterham. De jam die van binnen zat, smeerde ik aan de buitenkant. Er waren een paar jongens in het bos, die ook een boterham hadden gekregen, maar met cornedbeef. Ik zei: ik heb lekker een boterham met jam. Ze wilden wel met me ruilen.’ (Mijnheer lacht). ‘Dat soort dingen haalde je uit. Dat zou je nu niet meer in je gedachten opkomen, natuurlijk.’

Mei 1945. Bevrijdingsfeesten

Van de bevrijding in mei 1945, weet ik nog dat wij kinderen onze fietsen versierden, allemaal met de beperkte middelen die we hadden. De fiets die ik had, was er eentje zonder banden, dus we reden gewoon op stalen velgen mee in de optocht.

Toen leerde u dus kennen wat vrede was.

‘Ja, inderdaad. In het begin droomde ik nog wel eens van de stampende laarzen. Op school merkte je duidelijk de haat tegen Duitsers. Duits kregen we als vak niet op school, er werd geen woord Duits gesproken.’

Na de oorlog

Werd er na de oorlog binnen uw gezin over gesproken?

‘Direct na de oorlog werd er niet over gesproken. Het is voorbij, daar moeten we het niet meer over hebben. We moeten een toekomst opbouwen, wederopbouw, werken, werken, want we moeten vooruit. Dat was ook wel begrijpelijk.’

‘Na de lagere school wilde ik graag gaan studeren, maar dat was heel moeilijk op Kaatsheuvel, want je had dan hbs moeten hebben. De hbs, het woord zegt het al, was de hogere burgerschool. Daar mochten alleen de kinderen van fabrikanten en de betere middenstand naartoe, arbeiders en kinderen van arbeiders niet. Mijn vader had voor de oorlog een eigen bedrijfje opgebouwd in de leerindustrie. In de oorlog hebben ze alles van hem afgenomen en kapot geslagen. Hij moest helemaal opnieuw beginnen en ging als arbeider in een fabriek werken. Ik wilde graag studeren, maar mijn vader zei: jongen, je mag ze veel leren als je wilt, maar dan wel in je eigen tijd. Er moest brood op de plank komen.’

‘De ambachtsschool heb ik toen nog mogen doen en daarna heb ik avonden en weekenden, ja, eigenlijk elke minuut van mijn vrije tijd besteedt aan studie. Uiteindelijk ben ik op diezelfde ambachtsschool terechtgekomen, maar dan als leraar. Daarna ben ik in Oss begonnen op de Sint Willibrordus als als leraar technisch tekenen. Ik kon het studeren niet laten en ben in de avonduren pedagogiek gaan studeren. Tot mijn 30e jaar heb ik dat voorgehouden, om in mijn vrije tijd te studeren.’

Ik bedank mijnheer Post dat hij zijn herinneringen met mij wilde delen. Hij antwoordt:‘ Ze zijn zuinig op ons, ook op mij, want het groepje dat het nog zelf heeft meegemaakt, het zelf nog kan vertellen en zich kan herinneren, wordt steeds kleiner. Bij het 90 jaar bestaan van de bevrijding, denk ik niet dat ik nog mee mag doen.’

Maquette gijzeling en wandeling langs M.A.St.

De Eindhovense ontwerper Rocco Verdult heeft in 2019 (75 jaar na de bevrijding van Brabant) de verhalen over de Tweede Wereldoorlog in Brabant verbeeld in 75 maquettes. De gijzeling in Loon op Zand is een van deze maquettes.

Heemkundekring de Ketsheuvel en Natuurmonumenten hebben bij Kaatsheuvel een wandeling samengesteld waar het voormalige terrein van de M.A.St. bezocht kan worden (zie: https://www.natuurmonumenten.nl/natuurgebieden/huis-ter-heide/route/wandelroute-langs-een-explosief-verleden-bij-kaatsheuvel)

 

Foto 1: Schilderij Ed Post over de gijzeling

Foto 2: Bomkrater

Foto 3: Ed Post in 1944
Foto 4: Maquette van de gijzeling- studio Rocco Verdult