Mat Theunissen

Vandaag, 28 april 2023, halen we in Vessem herinneringen op bij de heer Mat Theunissen, geboren op 22 maart 1939 te Ool-Herten, tegenwoordig gemeente Roermond.

 

Als ik terugdenk aan mijn jonge jaren hoor ik nog steeds oorlogsgeluiden. Gedreun van bommenwerpers die vooral ’s nachts in de lucht zaten. Toen er een klein vliegtuig met een wat speciaal geluid overvloog zei iemand: “Dat is een Focke-Wulf”. Vanaf dat moment noemde ik elk vliegtuig een Focke-Wulf, waarschijnlijk omdat ik de naam leuk vond. Ik oefende een tijd lang om de naam goed uit te spreken, zoals me dat werd voorgezegd.

 

Spelend op straat, zagen we  een bommenwerper vanuit Beegden laag komen aanvliegen. Een vleugel stond in brand en er trok een spoor van rook door de lucht. Het boorde zich aan de overkant van de Maas in de grond. Mijn zus Mia was bij de eersten, die met een roeiboot naar de overkant gingen en in de buurt van het brandend wrak kwamen. Niet ongevaarlijk, want er volgde nog een explosie.

 

De bewoners van Roermond begonnen in de loop van de oorlogstijd te kampen met voedseltekorten. Regelmatig verkochten mijn ouders hen melk en eieren. Er werd zelfs een geit bij ons gestald, die we Timoshenko noemden. (naar de Russische generaal, die vanuit het oosten zijn opmars begonnen was).

 

Op 6 juni 1944 was de opwinding groot vanwege de Amerikaanse landing in Normandië. Dat  de echte oorlog toen nog voor ons moest beginnen, wisten we niet.  Maar in die tijd moet ik de eerste parachutisten in de lucht hebben gezien. Terwijl mijn zussen onze koeien  molken, oefende ik - met een zakdoek als parachute op het hoofd – vanaf de voertroggen (voederbakken J.S.). Meestal kwam ik goed terecht, maar een keer ging het faliekant mis en viel ik ongelukkig op mijn hoofd. Daarna heb ik geen sprongen meer gemaakt.

 

Ik herinner me dat een Duitser met een verrekijker voor ons huis stond om het Oolderveld af te speuren naar mannen. Hij riep en zwaaide af en toe om zijn maten aanwijzingen te geven. Mijn boer Giel, die zeventien was, werd in eerste instantie opgepakt en later weer vrij gelaten. Hij liep de rest van de dag in een korte broek en verstopte zich in de dorskast (dorsmachine J.S.). De ernst van de toestand had ik nog niet door.

Mijn vader lag uren in een bietenveld nadat hij bijna door zo’n razzia was verrast. We hadden al een koffertje met spullen klaar staan voor het geval dat hij mee moest.

 

De oorlog begon bij ons pas echt op 13 november 1944. Ik stond ’s avonds buiten met mijn vader en we zagen allemaal vuurpijlen. De Engelse troepen bereikten de Maas vanuit het westen. Zij waren bezig het kanaal Wessem-Nederweert over te steken. Wij gingen die nacht slapen in de kelder. De volgende dag vielen al granaten op de oostoever. Onze boerderij werd geraakt. Een granaat belandde op de hoek van het huis bij de koestal. Er stonden jonge kalveren, maar daar was niks mee gebeurd. Een ijzeren poort aan de buitenkant van het huis was helemaal in elkaar gefrommeld en lag 200 meter verder. We moesten weg en zijn in eerste instantie naar het dorpje Merum gegaan, omdat het daar wat veiliger was. Toen werd het mij duidelijk wat oorlog inhield. Maar toen bleek dat de boer, waar we waren, niet genoeg plaats had voor ons. Wel voor de koeien, die we meegenomen hadden. Dus trokken we verder naar Melick. Daar kwamen we in huis bij de familie Schmitz, ongetrouwde neven en nichten van mijn vader. Er waren daar ook Duitse soldaten in huis, van een parachutistendivisie, die de Maas moest verdedigen. Daar hebben we een aantal weken gezeten. Althans een deel van de familie. De rest bleef bij het vee in Merum.

Ik heb daar een aantal dingen meegemaakt met die soldaten. Op een gegeven moment was ik aan het spelen met ontstekingen van handgranaten. Ik werd min of meer gered door een Duitse soldaat. Die zag wat ik aan het doen was.

Vervolgens bedacht mijn vader dat we beter allemaal terug konden gaan naar Merum. Daar naderden de Amerikanen vanuit het zuiden. Die waren opgehouden boven Sittard en begonnen een nieuw offensief. Ze stopten in Linne, voor Herten. Als we achter het huis stonden dan zagen we de Amerikaanse posities.  

Het was intussen februari 1945 geworden. Op Aswoensdag moesten we weg van de Feldgendarmerie. We waren al langer gebleven dan de meeste mensen. We moesten lopend naar Roermond, ik mocht op een kar mee. En daarvandaan gingen we naar het Duitse Brüggen. We zijn onderweg ook beschoten geweest door de Engelsen. Mijn moeder gilde van angst. Het paard voor onze kar steigerde van schrik. In Brüggen hebben we ongeveer negen dagen, onder slechte omstandigheden moeten overleven. Er was niks voor ons geregeld. Ons gezin, bestond uit acht personen. Maar mijn oudste broer van achttien was er niet bij. Die zat ondergedoken in de Peel. Mijn oudste zus was vanuit Merum wel meegegaan, maar toen zei ze: “Ik laat me niet verder verdrijven”. Ze heeft zich verstopt.

 

Na die negen dagen zijn we op de trein gezet. Dezelfde soort wagons als waarin de Joden naar Duitsland zijn getransporteerd. Daar werden we met wel zeventig mensen in geduwd. Er werd alleen ’s nachts gereden, via het Ruhrgebied, waar ik een brandende stad zag.

Bij Enschede ging de trein op zondag 25 februari weer de grens over. Verderop in Raalte werd de trein door de Engelse jachtvliegtuigen beschoten. De kogels gingen door de houten wagonwanden heen. Mijn moeder was heel erg bang en ging boven op mij liggen. Ik wilde weg, maar ik kon het niet. Op een gegeven moment gingen de schuifdeuren open. Ik werd er uit getild. We moesten door een greppel met water en toen over een akker wegrennen. Maar vier mensen bleven daar dood en ongeveer tachtig raakten gewond. Die bleven in Raalte. Dezelfde avond hadden de Duitsers weer een locomotief gecharterd. De oude was doorzeefd met kogels. Toen ging het verder via Zwolle naar Leeuwarden. Daar werd de trein in tweeën gesplitst. Wij gingen naar het oosten, naar Buitenpost, waar we door een Fries evacuatiecomité werden opgevangen. Eerst moest iedereen gedesinfecteerd worden. Ik had schurft op mijn hoofd. Daar werd een zalf op gesmeerd. Kleren werden gewassen. En na drie dagen zijn we op platte wagens – het was heel koud – het platteland op gegaan en terecht gekomen in Surhuisterveen. Daar zijn we opgevangen door een boer: wij, dat  was vader, moeder, mijn oudere zus en ik. Twee broers kwamen ergens anders terecht. Ondanks dat de mensen gereformeerd waren en wij katholiek klikte het goed. Mijn vader bad ’s middags en zij lazen uit de bijbel voor het eten. We zijn er gebleven van 1 maart tot eind mei. Daar zijn we ook bevrijd geworden.
Ik heb er gezien dat  een hele stoet NSB-ers, landwachten, enz. langs trok, op de vlucht Holland uit. Ze werden uitgejouwd.

 

Uiteindelijk zijn we in een grote, met hout gestookte, vrachtwagen van een ondernemer in Surhuisterveen, de firma de Boer, teruggebracht naar Herten. Hout stoken leverde gas op voor de motor. Dat ging niet heel snel, maar het ging wel. De vrachtwagen was in twee compartimenten verdeeld. Een deel van de mensen zat boven en de anderen zaten onderin. De ondernemer deed dat voor niks. Maar ging tegelijk iets anders in Zuid-Limburg ophalen, wat naar het noorden moest. Misschien wel kolen. Het contact met de opvanggezinnen in Friesland is er nog steeds.

 

Vanaf mei 1945 begon het dagelijks leven thuis weer zijn gewone gang te krijgen. Wonder boven wonder werden er nog vier koeien van ons terug gevonden. Ze liepen nog steeds in de weilanden aan de grens waar de Duitsers ze na het ophalen ingedreven hadden. Broer Harrie herinnert zich nog dat we een “SS-koe” hadden omdat die letters in het nummer zaten, dat op de horens was aangebracht.

 

Ik herinner me de blijheid en uitgelatenheid bij mijn broers en zussen. Hun tienerjaren waren door de oorlog ernstig in verdrukking geraakt. Er werd gedanst op radiomuziek of op accordeonmuziek van broer Harrie.

 

Interview: J. (Sjef) Smeets