Marinus Zuijdweg

De razzia van Rotterdam (deel 1)

10 en 11 november 2016 was het 72 jaar geleden dat in Nederland de grootste razzia van de Tweede Wereldoorlog heeft plaats gevonden. In Rotterdam en Schiedam werden meer dan 50.000 mannen opgepakt om aan het werk te worden gesteld in o.a. Duitsland. Eén van deze mannen was Marinus Zuijdweg. Als 17-jarige jongen werd hij met vele anderen in Duitsland langs het spoor aan het werk gezet.

Hier nu het eerste deel van een drieluik over zijn herinneringen aan de maanden dwangarbeid. Lees hieronder deel 1: De Razzia.
Kijk hier voor deel 2 (transport per trein, de kampen en te werk gesteld en Duitsland) en hier voor deel 3 (De Bevrijding).

Marinus Zuijdweg heeft heel gedetailleerd zijn herinnering op papier gezet. Een bijzonder stuk Nederlandse en vooral Rotterdamse geschiedenis die op deze manier behouden is gebleven. Neem eens de tijd om een goede indruk te krijgen van de gebeurtenissen 72 jaar geleden… en ontdek in de volgende twee delen hoe het Marinus in Duitsland is vergaan.

 

Rotterdam, 10 november 1944 – De razzia

‘Het was vrijdag 10 november 1944, heel vroeg in de morgen werden dat we opgeschrikt werden door een enorme ongewone drukte in de Rozemarijnstraat ( Bloemhof, Rotterdam Zuid ) waar ik toen woonde. Het was het vierde oorlogsjaar en hadden al heel wat angstige momenten mee gemaakt. Maar we waren toch niet gewend dat er direct in onze buurt zoveel zwaar bewapende Duitse soldaten driftig heen en weer liepen. Op het kruispunt met de Balsemienstraat stond zelfs zwaar schiettuig opgesteld. Toen bleek dat er in iedere brievenbus van de hoofdzakelijk uit arbeiders woningen bestaande wijk een Bevel was gestopt, werd duidelijk, dit was een razzia.

Op het pamflet stond vermeld dat alle mannen van 17 tot 40 jaar met voldoende kleding en proviand zich op de hoek van de straat bij de soldaten voor de arbeidsinzet moesten melden. Het pamflet vermeldde verder dat de dagelijkse vergoeding uit goede kost, rookartikelen en vijf gulden zou bestaan. Voor achterblijvende familieleden zou worden gezorgd. Zij die niet aan de oproep gehoor gaven liepen bij ontdekking het gevaar gestraft te worden en particulier eigendom zou niet worden ontzien. Op vluchters zou worden geschoten.

Het bevel van de Duitse bezetter voor alle mannen in de leeftijd van 17 t/m 40 jaar.

Na 4 jaar bezetting waren we betreft geweld wel wat gewend. Dus het niet nakomen van Duitse bevelen zorgde altijd voor gevaar en bij velen sloeg de angst toe. De verbetenheid en agressiviteit van het grote aantal soldaten waarbij deze actie gepaard ging, nam angstvallig grote vormen aan. Met bajonet op geweren belden zij aan, trapten deuren open, deden huiszoeking en haalden met geweld mannen uit hun huis. Een groot aantal mannen die eigenlijk geen gehoor wilde geven aan de oproep, gingen uit angst dat hun familieleden wat zou overkomen, zich toch maar schoorvoetend melden bij de soldaten. Een karig bundeltje kleding en voedsel mede nemend.

Het straatbeeld van 10 en 11 november 1944 in Rotterdam. Rijen mannen die worden weggevoerd, onwetend wat hun te wachten staat.

Mijn vader was boven de veertig, dus hoefde zich niet te melden. Maar ik was 1 maand voor deze grote razzia 17 jaar geworden. Dus ik viel net binnen de leeftijdsgrens en moest mij eigenlijk melden. Mijn moeder nam toen het spontane besluit dat ik niet mocht gaan. Niet alleen vond zij mij veel te jong, maar ook te klein van stuk. Inderdaad was ik niet groot en kon nog een korte broek aan. Wat ik toen om de aandacht van de Duitsers een beetje af te leiden, noodgedwongen ook heb moeten doen. Ik vond dat verre van leuk. Maar in die situatie was wat je ouders beslisten mogelijk ook goed was. Ik voelde me beschermd door mijn ouders en ik zou mij niet gaan melden.

Ons huis werd gelukkig niet doorzocht en ik waande mij veilig in moeders schoot. Totdat ik tijdens de nog lopende actie, niets vermoedend, mij op de veranda aan de achterkant van ons huis vertoonde bij de heftige discussie tussen de buren over de razzia. Daar werd ik ontdekt door een Duits gezinde buurvrouw, die blijkbaar op de hoogte was van mijn leeftijd en zag dat ik niet van plan was mij te melden. Zij riep met luide stem zodat de halve buurt het kon horen dat ik als 17 jarige ook moest gaan want de andere jongens moesten ook en het was toch maar voor drie weken. Op gevaar af dat zij mij aan haar Duitse vrienden zou verraden sloeg de angst ook bij mijn ouders toe. Zij durfden het risico dat hen bij ontdekking boven het hoofd hing voor het grote gezin van 12 personen niet te nemen. Dat gevaar was levens groot aanwezig.
Maar ook voor mij was het een enorme teleurstelling. De angstige gedachte dat mijn familie door mijn blijven wat zou overkomen maakte tegen stribbelen overbodig. Want ik wilde ze niet in gevaar brengen. Dus moest ik mij hals over kop alsnog omkleden en reisvaardig maken voor de nog onbekende bestemming.

Ik zie het verdriet nog in de ogen van mijn ouders toen ik ontdaan de deur uit ging. Diep bedroefd en met pijn in het hart moesten zij mij noodgedwongen alsnog laten gaan. Mijn bagage, buiten de schamele kleding, meest oorlogskwaliteit die ik aanhad, bestond verder uit oude, uit de mode geraakte te grote kledingstukken van mijn vader. Verder half versleten te grote hoge heren rijglaarzen uit het jaar nul en een pakje boterhammen. En daar ging ik, als een van de wat later bleek ongeveer 52.000 slachtoffers die op deze dag van huis en haard werden verjaagd, verdreven en gedeporteerd, een onzekere toekomst tegemoet.

De invasie, Market Garden, dolle dinsdag en de spoorwegstaking

Om de lezer van dit epistel een idee te geven onder welke dreigende, grimmige omstandigheden de razzia plaats vond wil ik het volgende memoreren. 1944 was het vierde oorlogsjaar. Het optreden van de bezetters, die overal in Europa en Afrika op de terugtocht waren, nam onvoorstelbare wrede vormen aan. Het verzet, bestaande uit sabotage, liquidatie s van foute personen, overvallen op distributie kantoren ten behoeve van onderduikers, en het bevrijden van verzet strijders uit gevangenissen e.d. waren het gevolg van deze hardheid. Represailles, openlijke terechtstellingen in alle delen van de stad waren aan de orde van de dag. Dikwijls werden, na een verzetsdaad, onschuldige burgers waaronder ook kinderen zonder pardon op straat dood geschoten. Willekeurig opgepakte passanten werden verplicht de dode lichamen als afschrikking te bekijken. Een zeer angstige periode.
In het voorjaar hadden we met veel enthousiasme de invasie in Normandië begroet. De blije gezichten waren de bezetter niet ontgaan. De geheime berichten over de opmars van de Geallieerden, die dikwijls uit de meest uiteen lopende geruchten bestonden, werden verspreid, verslonden en op allerlei manieren door iedereen naar eigen wens verschillend uitgelegd. De hoop in de harten van de mensen dat de oorlog nu wel snel afgelopen zou zijn, nam met de dag toe. De vrijheid lonkte ons tegemoet. En aan het grote gebrek aan alle dagelijkse behoeften zou een einde komen.

Ondanks de Nazi propaganda, die altijd tegengesteld was aan de berichten van de geheime zender radio “Oranje “, hielden we vast aan die geruchten en geloofden heilig in de aanstaande bevrijding. In ons gezin werden de vorderingen van de geallieerden met spelden op landkaart en atlas gevolgd. Jongeren konden zich eigenlijk helemaal geen voorstelling meer maken hoe het zou zijn om in vrijheid te leven. Maar toch deden in het geheim de meest fantastische ideeën en toekomstplannen de ronde. Toen het Zuiden van ons land werd bevrijd nam het optimisme in de hoofden van de verdrukten over de bevrijding enorm toe. Temeer toen op een gegeven moment het gerucht ging dat de Engelsen via Breda al op weg waren naar Rotterdam. En die intocht wilde ik natuurlijk niet missen. We wisten wel dat de berichtgeving niet al te betrouwbaar was, maar hoop doet leven. Maar hoe en wanneer de bevrijding zou komen, we konden ons er nauwelijks een voorstelling van maken.

Dolle dinsdag

Zeer tot ontevredenheid van alles wat Duits of Duits gezind was, gingen veel mensen waar onder ik, toen nog 16 jaar, op een zekere dag in augustus naar de luchtbrug aan de Bree om de bevrijders, komend uit zuidelijke richting, te begroeten. Helaas.
Groot was natuurlijk de teleurstelling toen weer eens bleek dat de geruchten weer niet te vertrouwen waren. De wens om de Tommie s te begroeten was weer eens vele malen groter dan de werkelijkheid. Iedereen ging verslagen weer naar huis, om de tegenslag over het weg blijven van de bevrijders te verwerken. Achteraf bleek dat de veldtocht van onze bevrijders door gebrek aan aanvoerlijnen noodgedwongen bij de grote rivieren was bleef steken. Maar we bleven optimistisch, de bevrijding kwam in zicht.
Een aantal weken later vond op een mooie zondagmiddag in september de luchtlanding in de omgeving van Arnhem plaats. De hoop leefde weer enorm op. Zouden we dan toch nog voor de winter worden bevrijd?

Op het moment dat ik dit schrijf en ik doe mijn ogen dicht, zie en hoor ik nog de nog nooit eerder vertoonde grote stroom goed zichtbare vliegtuigen overvliegen. Het geraas klonk niet alleen als muziek in mijn oren maar het drong ook door tot in mijn botten. Lager dan normaal, begeleid door jachtvliegers, vloog een grote zwerm vliegtuigen met daarachter gekoppelde zweefvliegtuigen bij helder weer met enorm geronk oostelijke richting.

C47 transportvliegtuigen van de Amerikaanse luchtmacht tijdens de septemberdagen van 1944. Net als Marinus hebben veel Nederlanders en Belgen deze vliegtuigen over zien komen om hun manschappen en materieel te droppen boven Nederland in het kader van operatie Market Garden.

Al snel bleek dat er luchtlandingstroepen in de buurt van Arnhem waren geland om de Duitse troepen in de rug aan te vallen. De euforie nam onder de bewoners weer toe, de bezetter zat in de tang en nu moest de ellende wel gauw achter de rug zijn. Bij de bezetters was er zelfs sprake van grote paniek. Eind september, op “Dolle dinsdag “zochten vele Duitse soldaten, Duitsgezinde en N.S.B-ers, met achterlating van huis en goederen, een goed heenkomen richting het oosten ( Duitsland ).Maar naarmate de strijd rondom Arnhem vorderde, de tegenstand van de Duitse troepen was te hevig, begrepen we dat die operatie, door nooit helemaal opgehelderde misverstanden tussen inlichtingendiensten, niet had geleid tot het gewenste effect, n.l. de bevrijding van de rest van Nederland.

Ondertussen werd door de Duitsers de verschroeide aarde toe gepast. Vele kade s loodsen en kranen, de trots van onze haven, werden vernield. Met gebalde vuisten heb ik de ontploffingen en de vallende kranen gade geslagen. Het gemeentedok werd in de mond van de Maashaven tot zinken gebracht. Een vreselijk gezicht.
Deze vernielingen gevolg van de totale oorlog moest machteloos weer verwerkt worden. Daar overheen kwam de spoorwegstaking die de bezetter aangreep om de voedselvoorziening te blokkeren. De resultaten over de hardheid van de bezetter uit die periode en de daaruit voortvloeiende Hongerwinter zijn genoegzaam bekend. Eigenlijk waren we in het Westen weer terug bij af, eigenlijk nog slechter af dan voor de invasie.

De razzia

Daar over heen kwam dan die compleet onverwachte massale razzia. Buiten de mensen die al vrijwillig/verplicht in Duitsland werkten kwamen daar op 10 november onder dwang nog eens ongeveer 50.000 mannen bij. Velen werden te werk gesteld in de oorlogsindustrie, of bij reparatie aan de spoorwegen. Dus in plaats van bevrijd te worden werden bewoners onder zware militaire bewaking als misdadigers naar onbekende oorden afgevoerd. Een desperate, totaal ontwrichtte vrijwel jongemannenloze samenleving in de stad achterlatend. Buiten een onbekend aantal onderduikers werden praktisch alle weerbare jonge mannen onder niet mis te verstane dreiging, afgevoerd en gedeporteerd.

– Samengedreven in het Feijenoord stadion.

Bij aankomst op de hoek van onze straat moesten we ons opstellen. Toen de Duitsers na enige tijd verzekerd waren dat alle gezochte mannen uit de straat verzameld waren, werden we onder zwaar bewapende begeleiding afgevoerd.
Lopend door de hoofdstraten in Zuid werd de groep door aanvulling uit zijstraten steeds groter. Het voorlopige einddoel bereikten we na de middag, en bleek het Feijenoord stadion te zijn. Met vele duizenden vloekende en tierende volwassen mannen heb ik daar, nog maar net uit de korte broek, in regen en kou in de open lucht tot zaterdagmorgen op het natte speelveld gestaan. Wankelend, van de ene been op de andere, drijfnat van de voortdurende regen hebben we daar zonder voedsel of enig bericht wat er met ons ging gebeuren de hele november nacht doorgebracht. Sommigen hadden een zitplaats gevonden op hun meegebrachte koffer. Maar hielden dat niet lang vol omdat die in de oorlog van geperst papier waren gemaakt. Het stadion was omgetoverd in een zwaarbewaakte vesting. Op de tribune s stond zwaar schiettuig opgesteld. Het schaarse proviand dat je van thuis had meegekregen was na die verschrikkelijke dag en nacht natuurlijk al op. De volgende morgen, ( zaterdag 11 november), werden we lopend in een grote lange rij, onder bewapende begeleiding over de Stadionweg, Oranjeboomstraat naar de Nassaukade ter hoogte van de oude Oranjeboom brouwerij gebracht. De bestemming werd spoedig duidelijk. In de Oranjeboomstraat probeerden familieleden en kennissen van de slachtoffers hen nog wat eten, drinken en/of kleding toe te stoppen. Ondanks de strenge bewaking zag ik sommigen zelfs in een bepaalde onoverzichtelijke situatie uit de rij ontsnappen. Hetgeen levensgevaarlijk was. Zelf had ik daar het lef niet voor, bang voor de in de lucht schietende soldaten.

 

Toen wij uit Rotterdam vertrokken

Nog steeds onwetend wat er ging gebeuren of waar ze ons naar toe brachten stond ons op de Nassaukade een volgende verrassing te wachten. We werden ingescheept in een zogenaamd invasie schip. Dat was een oud omgebouwd binnenvaartschip waarvan de boeg was afgezaagd en voorzien van een laadklep. Op het voordek stond een vliegtuigmotor met propeller opgesteld die de schepen in een vloot op zee de nodige snelheid moesten geven. Met dat stelletje afbraak wilden zij in de zomer van 1940 naar Engeland varen. Tenminste, dat zongen zij uit volle borst als zij als teken van macht door de stad marcheerden. Afgezien van de vraag of deze niet zeewaardige schepen ooit de Engelse kust zouden bereiken, is het er gelukkig nooit van gekomen. Want anders had de oorlog wellicht nog langer geduurd.
Deze schepen lagen al vanaf 1940 ongebruikt in de Waalhaven. Het werd nu ons transportmiddel naar het onbekende… Door gebrek aan onderhoud, zag de binnenkant van onze roestbak er na 4 jaar nog slechter uit dan de buitenkant. We moesten op de bewaakte schepen plaats nemen op in lengterichting opgestelde houten banken in het ruim. Je kon door een laag water op de scheepsbodem, praktisch niet met je voeten op de vlonder rusten. Nog nat van het verblijf in het stadion wilde je je voeten wel droog houden natuurlijk. Stijf opeen gepakt naast elkaar zittend werd je na verloop van tijd doodmoe. Er waren aan boord ook geen bruikbare toiletten. Sommigen deden hun behoeften gewoon in het water. De stank in de bedompte ruimte werd door het veelvuldig gebruik, niet meer te harden. Daarover klagen bij de bewakers had geen enkele zin. Want als je hoognodig moest kon men ook op aanvraag en bij toestemming stuk voor stuk naar boven klauteren om ten aanschouwe van iedereen aan de waterkant je behoefte over boord doen. Geheel afgesloten van de buitenwereld werd het provisorische landingsvaartuig met een tussenstop halverwege, naar Amsterdam versleept.
Lichamelijk gebroken werden we uitgeladen en in een havenloods gedreven. Stijf als een hout, doodop van de moeilijke houding, geestelijk aangeslagen door de ontberingen tijdens de reis, hebben we in die koude loods geslapen op een met een dun laagje stro bedekte vloer. En, omdat we als laatsten van de vloot binnenkwamen, was het aanwezige voedsel al uitgedeeld. Tijdens de reis heb ik nog geprobeerd een paar reserve sokken waar een van de Duitse bewakers zin in had te ruilen voor een halfje brood. De sokken heb ik wel gegeven, maar het brood heb ik nooit ontvangen. Wat had ik die sokken later tijdens het verblijf in Duitsland goed kunnen gebruiken.

 

Boottocht over het IJsselmeer

Een ongemakkelijke nacht in de loods met weinig slaap vanwege het constante geroezemoes van de honderden mensen volgde. Voeg daarbij ook de rotzooi en stank bij de door honderden gebruikte schaarse toiletten en het is duidelijk hoe ik mij na twee dagen transport al voelde. De volgende dag ( zondag 12 november) werden we ’s-middags ingeladen in een grote rijnaak. Dit schip was de laatste reis blijkbaar geladen geweest met kolen want de bodem lag bedekt met een laag kolenstof met daar overeen een dun laagje stro. De grote lichter had meerdere ruimen, en blijkbaar maar een los trapje. We moesten ons bij gebrek aan een trap onder bedreiging van gewapende soldaten, door een open gat kruipend over de dwarse latten van een houten luik naar beneden laten zakken. Als de inscheping naar de mening van de soldaten niet snel genoeg ging, en dat was al gauw, kregen sommigen een duwtje mee en vielen pardoes naar beneden. Per ruim moesten we met 150 man dicht opeen, mannetje aan mannetje, zittend op je bagage plaats nemen op de vloer. Bewegen was amper mogelijk. Nog erger dan haringen in een ton. Onbeschrijfelijk veel gescheld en gevloek. Hadden de moffen maar de helft gekregen van wat ze toen werd toegewenst. Zuchtend en kreunend daalde een machteloos gevoel op ons neer. Wanneer iemand toch zijn ledematen wat wilde strekken ging dat dikwijls gepaard met het nodige verwensingen van anderen. Het kwam de sfeer in die enge ruimte niet ten goede. Toen we na uren wachten in de avonddonker vertrokken, de aantallen moesten kloppen natuurlijk, ging de reis volgens mede gevangenen over het IJsselmeer, richting… onbekend.

Ook in deze situatie mocht je na toestemming aan dek om je behoefte buitenboord te doen. Bij gebrek aan een trap in het ruim konden de behendige onder ons via de onderkant van dat luik naar boven klauteren, maar bij sommigen lukte dat gewoon niet. Dus die deden hun behoeften zogenaamd (ongemerkt) maar in het ruim of in hun broek. De stank van natte kleding, lijflucht, ontlasting en urine werd op den duur ondraaglijk in die bedompte ruimte. Om de tijd te doden, en een poging om de sfeer nog een beetje hoog te houden, werd gedurende de hele nacht afwisselend gezongen, moppen verteld en de moffen verwenst. Spannend werd het, varend over het IJsselmeer, toen midden in de nacht vliegtuigen richting Duitsland overvlogen. De IJsselmeer route was bij de Geallieerden bekend om drie redenen. Bij helder weer konden de vliegers zich via het water goed oriënteren, er was ook minder of helemaal geen luchtafweergeschut. Als een vliegtuig was aangeschoten en het doel in Duitsland niet kon bereiken lieten de vliegers meestal boven het IJsselmeer, na er zelf te zijn uitgesprongen, het vliegtuig neerstorten en/of bommenlast vallen. Verder werden er dikwijls overvarende schepen door Engelse nachtjagers beschoten. Geen prettige gedachte als je daar weerloos opeen gepakt in een scheepsruim ligt. Maar gelukkig zijn we op een paar knallen in de verte na, het IJsselmeer schadevrij overgekomen. Het afmeren werd met het uitladen gewacht tot het daglicht werd. Dat vonden de Duitsers wellicht overzichtelijker en veiliger.

 

Kampen

De opluchting was groot toen we geheel verstijfd van de kou werden uitgeladen. We bleken in Kampen te zijn aangeland. Vlakbij een brug werd de inhoud van het schip ( 1000 a 1500 haveloze mannen, zo
zwart als de kachel) op de kade samengedreven in afwachting van de afmars. Het was koud, de regen ging af en toe over in natte sneeuw. Vele verontwaardigde inwoners van Kampen waren diep onder de
indruk van de ellendige toestand van dat stelletje verdrevenen. Uit allerlei richtingen kwamen zij aandragen met allerlei soorten eten, fruit, kleding, rokerij, etc. wat met graagte werd ontvangen.
In die min of meer chaotische toestand, familieleden en/of kennissen herkenden elkaar en liepen door elkaar heen, hebben enkele slachtoffers kans gezien te ontvluchten. De moffen waren daar niet zo van gediend. Bang dat de situatie uit de hand zou lopen schoten zij niet alleen in de lucht om indruk te maken, maar ook gericht op een aantal mannen die in de hectische toestand het risico namen om te vluchten, met de dood tot gevolg. Het zouden niet de enigen blijven.

Onwetend waar het eindpunt van deze helletocht lag werd de smerige stoet bepakt met de vreemdste soorten bagage onder luid geschreeuw van de moffen in beweging gezet. Het was intussen gaan sneeuwen. En de conditie van sommigen werd er door de doorstane ellende en de lange voetreis niet beter op. Vergeleken bij de ouderen onder ons voelde ik mij toch wel beter. Opgejaagd, sommigen meer strompelend dan lopend ging het scheldend en vloekend voort naar het onbekende…

Kletsnat werden we Kampen uit geloodst, langs en door dorpen waar bewoners, onder goedvinden van de begeleidende soldaten, ons weer eten en drinken probeerden aan te reiken. Er werd halt gehouden bij de ingang van een groot kamp. Een enkeling uit de stoet wist dat we in de in aanbouw zijnde, “Prinses
Margriet “ kazerne in Wezep waren aangeland. Een door Duitse soldaten sterk bewaakte omheinde vesting. Wie het idee had om uit dit kamp te vluchten kwam al gauw tot de ontdekking dat e.e.a. gezien de strenge bewaking, gelijk stond met de dood.

 

Verblijf in kazerne Wezep

Aangekomen op maandag 13 november, werden we weer geteld en in groepen ingedeeld. We kregen met een groot aantal mannen een veel te kleine kamer toegewezen.

Er was niet voor iedereen een houten brits beschikbaar, zonder beddengoed natuurlijk. Geen nood, we kregen de beschikking over een hoeveelheid nat stro. Dus degene die geen bed had, kon zijn strobedje op de grond spreiden. Omdat de kazerne nog in aanbouw was, was er ook nog geen verwarming. Er stond wel een kachel maar er was geen brandstof. Dus op gevaar af dat ter droging opgehangen natte kleren gestolen werden, moest je die tijdens het slapen maar aanhouden. Een ondraaglijke stank was het gevolg. Maar naarmate de tijd vorderde werd het ondanks de koude buiten, door de broei binnen wel warmer.

Veel te eten kregen we niet en wat we kregen was niet al te best van kwaliteit. Het was wel voor het eerst nadat we uit Rotterdam vertrokken waren dat we twee keer per dag wat te eten kregen. Een keer warm eten, meestal iets wat op soep moest lijken uit de gaarkeuken en een homp brood met een klontje boter en soms een stukje kaas. Met honderden hebben we tot zaterdagmorgen in deze barre omstandigheden in de kazerne doorgebracht. De dagen werden beurtelings gevuld met aantreden voor telling en corveediensten. De Duitse grundlichkeit eiste dat de op den duur op varkensstallen lijkende verblijven toch sauber moesten blijven. Wat zonder hulpmiddelen natuurlijk onmogelijk was.
Communicatie naar buiten was op welke wijze dan ook, ook niet mogelijk. Wel hadden wel door dat deze plaats niet het eindpunt zou zijn, want buiten de corveediensten was er van werken geen sprake. Laat staan dat er sprake was van goede kost, verzorging, sigaretten en zakgeld zoals ons in Rotterdam in het vooruitzicht was gesteld. Na een paar dagen verstoken van enig bericht, gingen ook de geruchten, meegenomen door mensen die buiten de poort onder bewaking eten gingen halen, weer een rol spelen. Vooral de berichten over de opmars van de Engelsen in het Zuiden van het land had onze speciale aandacht. We hadden nog steeds hoop om uit dat vreselijke gevangenschap bevrijd te worden. Sommigen konden die wantoestand niet lijdzaam ondergaan en hebben vluchtpogingen gedaan. 3 mannen zijn onder het mom dat zij de wacht hadden overvallen, gewoon als afschrikking, neergeschoten.
Bij de minst of geringst lijkende daad van verzet of tegenspraak, werd je in de kerker gegooid of nog erger, met de dood bedreigd, of gefusilleerd. De soldaten keken laag op ons neer. De machtswellust straalde bij het herrenvolk uit de ogen. Verschillende personen zijn op vluchtpogingen dood geschoten.

In 1994 ben ik met een delegatie van 50 oud Razzia slachtoffers bij een kranslegging ter herdenking van die slachtoffers in Noordwolde aanwezig geweest. Ik heb een poging gedaan maar ik kan eigenlijk niet goed beschrijven hoe ellendig ik mij als jonkie tussen al die ontredderde oudere mannen voelde. Komend uit een zorgzaam beschermd gezin, voor het eerst in mijn jonge leven onder barre omstandigheden op mezelf aangewezen. Overleven was ineens een dagelijkse routine een soort beroep geworden. Alle belangrijke zaken die je onder normale omstandigheden thuis gewend was, zoals geregeld eten, wassen, schone kleren e.d. waren ineens weggevallen. Ik had met mijzelf te doen in deze situatie. En door gebrek aan goede verzorging voelde ik mij vies, vuil, ongelukkig en de toekomst was uitzichtloos. Blijkbaar straalde ik die ellende ook uit. Dat was twee metgezellen uit de groep opgevallen. Jan B. die boekhouder was, en Look V. een werknemer bij de H.A.L, waren kennissen van elkaar. Zij hebben mij getroost en waar mogelijk gedurende de verdere reis en verblijf in Duitsland, beschermend behandeld. Zij zorgden dat ik niet in de massa verloren ging, of in momenten als het schaarse porties eten werden uitgedeeld, niet onder de voet werd gelopen. Vooral Look heeft, zonder dat ik dat hinderlijk vond ook in hachelijke situaties als een vader over me gewaakt. Met Look en zijn vrouw heb ik nog jaren na de bevrijding, tot ver nadat ik uit militaire dienst kwam, contact gehad’.

 

Kijk hier voor deel 2 en hier voor deel 3 

 

Heeft u zelf een herinneringen aan de oorlogstijd in Rotterdam ? Of kent u iemand die dat heeft? Heeft u een toevoeging aan deze herinnering of kent u iemand die net als Marinus ook is weggevoerd en zijn verhaal wil doen? Laat het ons weten! Samen houden we de herinnering levend!