Jaap
Licht in het donker

De herinneringen van Jaap die de oorlog als jonge jongen (van 10 tot 15 jaar) heeft meegemaakt.

 

“Ik zie nog de Duitse militairen bij ons het dorp binnentrekken op 10 mei 1940 en zag ze op 13 april 1945 bij de nadering van onze bevrijders weer uit de geschutputjes vertrekken omdat onze bevrijders een omtrekkende beweging om ons dorp in Groningen maakten. Daar waren jongens van net zestien jaar bij, die me vroegen hoe ver ze bij ons van de Duitse grens verwijderd waren. Op dat moment waren een NSB-man met zijn vrouw en dochter, die gevlucht waren uit Amsterdam, op bevel van de NSB-burgemeester bij ons thuis ondergebracht.

Drie van mijn vijf broers zaten ondergedoken. Ze hebben allen gelukkig de oorlog overleefd. De meubelzaak van mijn oudste broer werd in de brand gestoken om hem er uit te branden, maar hij was al eerder op een nacht dwars door het veld naar een oom en tante in een ander dorp gevlucht. Zijn vrouw werd gevangengenomen, maar werd na zes weken weer vrijgelaten. Hun vier kinderen werden gedurende die weken bij ons ondergebracht. Ik was als jongste kind nog de enige van de negen kinderen die bij mijn ouders thuis woonde.

Een tijd later werd de boerderij naast ons huis in de brand gestoken door brandbommen. Ik werd er wakker van omdat mijn slaapkamer uitkeek op die boerderij. De eigenaar kon op tijd het veld in vluchten en zich daar verstoppen. Mijn vader is de hele nacht met enkele buren bezig geweest om ons huis en onze timmerfabriek nat te houden om brand te voorkomen. Doordat de boerderij naast ons tot de nok toe gevuld was met het geoogste koren, vlogen letterlijk de brandende korenhalmen ons om het hoofd. Mijn vaders kleren zaten vol met brandgaten.

 

Mijn jongste broer is door het oog van de naald gekropen. Bij een razzia was hij op zijn onderduikadres naar buiten gevlucht, over een schutting gesprongen en daar keek hij een Duitse soldaat verderop recht in de ogen….. Deze Duitse soldaat draaide zich echter met een ruk om (zo van ik heb je niet gezien) en toen heeft hij zich verstopt in een kippenhok tot de kust weer veilig was.

Mijn derde broer kwam op een keer op de fiets vanuit zijn onderduikadres, op ca. 20 km afstand van ons huis, verkleed als pastoor bij ons op bezoek. De vrouw van de boer waar hij was ondergedoken, fietste voor hem uit zodat ze hem bij onraad kon waarschuwen. Zo bleef hij een poosje bij ons thuis om later weer op dezelfde wijze terug te keren naar zijn onderduikadres.

Thuis hadden we ook een schuilplaats onder de zoldervloer, boven een verlaagd plafond in de gang, waarin hij halfzittend kon slapen. Het luik werd afgedekt met spullen die op de zolder waren opgeslagen.

Ik kan hierover nog veel meer vertellen, maar volsta met nog te noemen dat mijn jongste broer werd opgeroepen voor de “Arbeidseinsatz”, waarvoor hij zich moest melden bij het dichtstbij gelegen treinstation. Met mijn andere broer had hij afgesproken dat hij voorbij de Duitse controle in de trein zou stappen en er gelijk aan de andere kant weer uit zou stappen. De andere broer stond aan de overkant van het station op hem te wachten en zijn ontsnappingspoging lukte. Daarna fietste hij naar een zus en zwager een paar dorpen verderop om daar onder te duiken.


Bron: https://historiek.net

Zo kan ik nog wel even doorgaan, maar vervolg graag verder met een vindingrijk idee van me toen ik pakweg 13 á 14 jaar was. Ons huis en timmerfabriek waren afgesloten van elektriciteit. De kamerkachel en het fornuis in de keuken werden gestookt met nog voorradige turf en houtbrokken uit de timmerwerkplaats. Van koolzaad maakten we olie en met een wollen draad erin hadden we her en der een beetje licht. Toen kwam ik op het idee om met behulp van een fietsdynamo licht op te wekken. Het wieltje van de dynamo heb ik vervangen door een schepwieltje zoals bij een watermolen het geval is. Het schepwieltje maakte ik van een oud sigarenblikje. Onder de waterkraan in de bijkeuken monteerde ik een afgezaagd fietsventiel, gesoldeerd op de bestaande kraanuitloop. Op die manier kreeg ik een zeer krachtige dunne waterstraal die de dynamo loeihard liet ronddraaien. In het nabijgelegen kantoor in ons huis hing ik een glazen lampenkapje op. De binnenkant beplakte ik met zilverpapier om meer lichtopbrengst te creëren. Bedrading zorgde ervoor dat de opgewekte stroom benut kon worden.

Mijn vader had slechte ogen (ik meen iets van +11) maar hij kon er de krant bij lezen.

De draaiende dynamo en de sterke waterstraal maakten veel herrie en daarom dekte ik alles af met een paar jutezakken. Na acht uur ‘s avonds kwamen de NSB-ers namelijk altijd het hele dorp inspecteren of er ook nog mensen buiten waren. Die moesten het lawaai maar niet horen, want ergens was het natuurlijk waterverspilling…….. De rest van de oorlogstijd hebben we veel plezier van deze simpele maar doeltreffende verlichting gehad.

Zo kan ik nog wel even doorgaan, maar voorlopig laat ik het hier maar bij.”