Lisette Nienhaus-Veeneman
Henk Veeneman Dochter Lisette
Geboren 9-9-1909 Geboren te Son 24-7-1944
Overleden 14-4-1945
Opgetekend door J. (Sjef) Smeets
Zijn overlijden werd pas op 14 januari 1946 door het Rode Kruis aan echtgenote Zus Veeneman – Winters gemeld.
Zeven burgemeesters in Zuidoost-Brabant weigerden tijdens de Tweede Wereldoorlog inwoners aan te wijzen om voor de Duitse bezetter te werken. Als straf verdwenen ze, terwijl de bevrijding al was ingezet, zelf naar de kampen. Slechts één van hen heeft daar de erbarmelijke omstandigheden overleefd, Fried Manders.
We noemen ze hier uit respect alle zeven: Marcel Magnée de Horn van Bergeijk en Luyksgestel, Fried Manders van Leende, Henri van der Putt van Geldrop, Theo Serraris van Heeze, Jan Smulders van Middelbeers, Wim Wijtvliet van Bakel en Milheeze en Henk Veeneman, waarnemend burgemeester van Son en Breugel.
Vandaag, 2 oktober 2024, hielp mevrouw Lisette Nienhaus - Veeneman ons in Son door de informatie heen, die bekend is over wat haar vader tussen 6 juli 1944 en 14 april 1945 moest meemaken. Henk mocht slechts 35 jaar oud worden. Bij zijn overlijden bleef zijn echtgenote achter met drie kinderen: Arny (1939), Hans (1941) en Lisette (1944).
Het trieste verhaal richting het einde van zijn leven begint als volgt:
Burgemeester Robert Schoepp was op 31.12.1943 door de Duitsers gegijzeld. Henk Veeneman was op dat moment gemeentesecretaris in Son en Breugel en werd die dag aangesteld als waarnemend burgemeester. Dat was geen voor de hand liggende benoeming, want hij had voordien in woord en daad laten blijken zich tegen het nazi-regiem te verzetten. Onder andere door een collecte voor de Winterhulp (Nationaal Socialistische organisatie, die collecteopbrengsten bij voorkeur besteedde aan ondersteuning van NSB-gezinnen. J.S.) te verbieden. Toen de door hem opgerichte “Rooms Katholieke Bond van Harmonieën en Fanfares in het Bisdom ’s Hertogenbosch” verplicht werd zich aan te sluiten bij de Kultuurkamer, weigerde hij daaraan mee te werken. (De Kultuurkamer was het door de Duitse bezetter ingesteld instituut, waar alle kunstenaars, architecten, schrijvers, journalisten, muzikanten, filmacteurs en podiumartiesten bij aangesloten moesten zijn om te mogen werken. Het oogmerk was de pers en de kunstenwereld onder strenge controle te houden en te censureren. J.S.) Ook namens de “Federatie van Katholieke Muziekgezelschappen in Nederland” (300 korpsen), waarvan Henk Algemeen Secretaris was, weigerde hij die aansluiting te onderschrijven, waarop de Bond en de Federatie door de Duitsers op non-actief werden gesteld.
Mijn vader was voorzitter van de Sonse Harmonie “Pro Honore et Virtute”, speelde zelf viool en piano en zong bij het koor. Hij was zodoende voor de oorlog heel actief in het lokale verenigingsleven. Hij heeft ervoor gezorgd dat alle muziekinstrumenten van de Harmonie ergens in veiligheid werden gebracht en dat er maar zeven gulden in kas was. Daar schrok hij allemaal niet voor terug. Aartsbisschop Mgr. de Jong stuurde hem een briefje, waarin hij Henks’ houding prees: “Wij weten welke moeilijke tijd u heeft doorgemaakt”. Beiden realiseerden zich goed dat een dergelijke herhaald weerspannige houding voldoende reden was voor de Duitsers om tot zijn arrestatie over te gaan.
In januari en in mei 1944 was vader al eens bij de Duitse autoriteiten op gesprek ontboden. Ook toen had hij samen met collega-burgemeesters uit de regio volhard in hun weigering om mensen uit hun dorpen aan te wijzen voor werk aan de Zeeuwse verdedigingswerken. Toch gaf hij moedig gevolg aan de oproep - niet de eerste dus - van Beauftragte Heinrich Sellmer (vertegenwoordiger van Seyss-Inquart) om zich samen met een aantal collega-burgemeesters op 6 juli 1944 opnieuw te melden in diens hoofdkwartier, het kasteeltje Roucouleur te Vught. “Ben je vanavond op tijd thuis voor het eten?” vroeg zijn
vrouw. “Natuurlijk ben ik er, want onze Hans wordt morgen drie jaar”, was Henks’ antwoord toen hij op de fiets naar Best vertrok, om daar de trein te nemen naar Vught. Zijn vrouw zou over een paar weken van hun derde kind, Lisette, bevallen. Die dochter heeft hij niet meer gezien. En dochter Lisette heeft haar vader nooit gekend. Zij was negen maanden oud, toen die in Mauthausen bezweek.
Sellmers’ plaatsvervanger, Osbar, liet de burgemeesters onomwonden weten te eisen dat zij zich zonder uitvluchten zouden schikken naar de Duitse eisen. Dus onmiddellijk moest ieder in zijn dorp een vastgesteld aantal mensen aanwijzen. Het neerleggen van hun functies – om zich aan de eis te onttrekken – werd uitgesloten. Nadat allen waren verhoord kwam Sellmer binnen. Een aantal burgemeesters en plaatsvervangers liet hij vertrekken. De zeven moesten blijven. Bij zijn vertrek draaide Sellmer de deur achter zich in het slot. Even later verscheen hij weer, samen met een paar agenten van de Sicherheitsdienst (SD) en van de Wehrmacht. Een voor een werden de zeven onder arrest gesteld en in twee auto’s afgevoerd naar Mariënhof, een voormalig pensionaat in Vught, waar de SD sinds april 1944 haar eigen gevangenis en verhoorkamers had. Na weer een ondervraging luidde de beschuldiging ”sabotage” en werd ze te verstaan gegeven dat daar de doodstraf op stond. Na weer een aantal uren in een veel te kleine cel, werden ze overgebracht naar “De Bunker”, een aparte gevangenis op het terrein van het Konzentrationslager Herzogenbusch. Daar moesten ze zich naast elkaar met een tussenruimte van 5m met het gezicht naar de muur opstellen. Elke verkeerde beweging werd direct afgestraft met trappen, slaan, schreeuwen. Sieraden, horloges, geld, hun rozenkrans werd hun afgenomen. En na weer een kort verhoor werden ze in het SD-lager in verschillende barakken ondergebracht. Henk kwam samen met Wim Wijtvliet en Marcel Magnée in 4B terecht. Het isolement was volledig, elk contact met thuis was onmogelijk. Robert Schoepp, die ook in het kamp zat, schreef de volgende dag aan zijn vrouw: “Het is jammer voor de secretaris, maar het was te voorzien. Houd Zus maar af en toe gezelschap”.
Op 2 september werden de zeven vanuit de SD-barakken overgeplaatst naar het concentratiekamp, ook in Vught. Henk schreef vanuit het kamp aan zijn vrouw drie illegale briefjes. Het laatste, een velletje dun vloeipapier van 12 bij 18mm, heb ik zorgvuldig bewaard:
Transcriptie: “Lieve Zus. In kamp aangekomen. Maak het zeer goed. Volop te eten. B. zit nu naast me te buurten. H11077. Zit niet over mij in. Hier beter dan in 4B. Maken jullie het nog goed. Hoop van wel. Hoop op spoedige thuiskomst. Volop te roken. Tabak van B. gekregen. Groeten en veel kussen. H.” (B. is burgemeester Schoepp, waarmee Henk daar verenigd was).
Op 5 september 1944 (“Dolle Dinsdag”) ging de SS vanwege het naderen van de geallieerde troepenmacht over tot overhaaste evacuatie van het kamp. Op 6 september vertrok om vijf uur ’s middags een 2e transporttrein uit Vught, waar ook Henk, samen met Serraris en van der Putt in zat. Die dag hadden ze eerst urenlange appels doorgemaakt. Iemand had een zaag meegesmokkeld. Toen, door een in de bodem van de wagon uitgezaagd gat, een zevental mensen wist te vluchten, schoot de SS-kampbewaker Schweiger uit wraak lukraak in de wagon. Een student werd daarbij gedood en een andere persoon gewond. De wagon was propvol. Zitten of liggen was onmogelijk. Wie moest plassen deed dat in een glas. Dat vervolgens geleegd werd via luchtraampjes. Aan het plafond hing een houten emmer, bedoeld om de grote behoeften in te doen.
Op zaterdagavond 9 september kwamen de beide transporten aan in Sachsenhausen. Nadat aan alle formaliteiten was voldaan moesten enkele honderden gevangenen op 10 september lopend naar de Heinkel-fabrieken, 8km verderop. Daar werden ze ondergebracht in een kapotgeschoten tochtige vliegtuighangar, zonder ramen en deuren. Ze hadden geen jassen, geen ondergoed, helemaal niets om zich te beschermen tegen de regen en de kou. Het vroor inmiddels ’s nachts. Regelmatig moesten ze wegens luchtaanvallen de hangar verlaten en in de bossen schuilen. Om vier ’s morgens was het opstaan en dan op appel in de slechtst denkbare weersomstandigheden. Er waren talloze mishandelingen om niets.
Eind september werd o.a. Henk getransporteerd naar Grosz Ziegelwerke “Klinker”, ook in Sachsenhausen. Een voormalige steenfabriek waar nu granaten werden geproduceerd. Het dagritme was niet veranderd. Om vier uur opstaan, om half vijf een bakje watersoep en dan naar buiten tot half zeven ’s avonds. Ze lagen in houten stapelbedden, driehoog. Henk deelde de strozak op een bed samen met Sjef Colleye, een politieagent uit Maastricht. Lag je naast iemand, die je vertrouwde, dan was de kans van je eten beroofd te worden een stuk kleiner. Sjef Colleye beschrijft in zijn nagelaten dagboek Henk Veeneman als: “Mijn slapie en mijn vriend”. Ze wilden elkaar niet uit het oog verliezen.
Kerstmis 1944. Op de appelplaats in de Klinker-fabriek was een kerstboom opgetuigd. Daarom heen werden de gevangenen in de Kerstnacht verzameld, omringd door soldaten met geweren. Een muziekkapel, samengesteld uit gevangenen, speelde “Stille nacht, heilige nacht”. Colleye zou noteren dat dit de moeilijkste periode was in het kamp. “Je moest niet aan thuis denken, want dan ging je dood van verdriet.” Eerste Kerstdag werden de gevangenen in carré opgesteld rond een podium. Ze dachten dat het iets met Kerst te maken zou hebben. Maar er verschenen twee beulen die, als straf voor lichte vergrijpen, twee gevangen vastbonden op een bok en verschrikkelijk hard met stokken sloegen.
In het begin van 1945 was Henk aan het einde van zijn krachten.
Op 13 februari werden opnieuw een paar duizend gevangenen, waaronder Henk en Sjef met de trein vanuit Sachsenhausen weggevoerd. Ze besloten samen met nog een paar andere Nederlanders bij elkaar te blijven. ’s Nachts stopte de trein. Ze konden niet slapen. Het weinige brood dat werd uitgedeeld, kregen ze niet doorgeslikt. De mond was te droog, na twee dagen zonder drinken. Sommige dronken uit wanhoop hun eigen urine. Pas de derde dag mochten ze, tijdens een stop, uit een beekje wat water halen. Toen werd bekend dat de reis naar Mauthausen in Oostenrijk ging, waar ze op 19 februari aankwamen. Sommigen wisten al dat daar een vernietigingskamp was. Ze zagen uit andere wagons stapels lijken en halfdode mensen gesleept worden. Henk en Sjef beseften dat de wonderwel in hun wagon in stand gehouden discipline hun redding was geweest. Wie niet verder kon, werd tussen de rails alsnog doodgeslagen. De weg naar het concentratiekamp voerde misschien wel 5km steil bergopwaarts. Henk moest door Sjef ondersteund worden. Bij aankomst verloren ze elkaar uit het oog. Alle “gezonde” gevangenen werden met ijskoud water gedoucht, hun kleren werden ingenomen. Iedereen kreeg een hemd en een onderbroek. De meesten hadden geen schoenen meer. Er was nog steeds geen eten of drinken. Eerst na vier dagen kregen ze wat soep en ’s avonds wat brood en koffie.
Na een paar weken werden de “gezondste” gevangenen ingezet om te werken aan het station van Amstetten. Henk en Joop waren daarbij. Het werk was zwaar en ze sliepen in de bossen. Na drie weken ging de groep weer terug naar Mauthausen. Opnieuw in de stromende regen. De klim de laatste 5km naar het kamp was voor velen teveel. Henk werd bij aankomst op 7 april naar de ziekenbarak gestuurd. Daar deelden ze met zes mensen één houten brits en één deken. Iedereen had last van buikloop. Ze sliepen op van diarree vergeven matrassen.
Op 14 april 1945 overleed Henk. Op 5 mei werd Mauthausen bevrijd door de Amerikanen.
Robert Schoepp was vanuit Vught naar kamp Amersfoort overgebracht. Hij werd er in de eerste week van september 1944 voor een vuurpeloton geleid. Maar de dienstdoende commandant was te dronken om de executie “correct” te laten verlopen. Robert ontvluchtte het kamp, werd onderweg opgepakt door twee SS’ers. Door het ingrijpen van een Bilthovense politieman kwam hij ook daar weer weg. Schoepp was een van de eersten die uit kamp Vught kwam en kon vertellen wat daar gebeurd was.
In februari 1946, enkele weken nadat zij door het Rode Kruis was ingelicht over haar mans’ overlijden, ontving mevrouw Zus Veeneman – Winters een brief van Sjef Colleye. Hij had Mauthausen overleefd. Hij had gezien dat vader bij een appel een kruis op de borst getekend kreeg. Dan moest je dus naar het Krankenrevier (de ziekenbarak) Toen hij die brief schreef verbleef Sjef in het Nederlands sanatorium te Davos, Zwitserland. Hij had ernstige fysieke klachten en is in 1948 alsnog overleden. Voordien kwam hij regelmatig bij ons. Wij noemden hem trouwens Ome Joop.
Toen het duidelijk was dat Henk niet meer terug zou komen, liet zijn vrouw in 1947 de tekst “Henk’s Home” op het huis, Hendrik Veenemanstraat 7, aanbrengen.
Moeder heeft ook advertenties geplaats.
Het zal misschien 1957 of 1958 zijn geweest, toen moeder haar kinderen de eerste keer meenam naar Mauthausen. We hadden niets te horen gekregen ter voorbereiding op hetgeen we daar aan zouden treffen. Hans reed de auto. We zijn daar ook bij het station gaan kijken, waar alle gevangenen arriveerden. En liepen een stuk naar boven om te voelen hoe zwaar die weg moet zijn geweest. Het was er toen nog helemaal niet toeristisch. Maar jaren later werden we een keer heel erg boos omdat we een kaartje moesten kopen om binnen te mogen. We liepen die eerste keer door de poort van het kamp, die achter ons dicht ging. Ik was toen opeens vreselijk bang dat er weer oorlog uit zou breken. We liepen er ook de 186 treden van de zogenaamde “Trap des Doods” naar boven, waar de gevangene houten rekjes met 40 of 50kg steen naar boven moesten brengen. Als een persoon zich verstapte, dan viel de hele rij terug naar beneden. Andere keren kregen ze boven een duwtje met het zelfde effect. Wat we daar zo allemaal vernamen en zagen maakte op mijn jonge leeftijd meer indruk dan het feit dat mijn vader daar rondgelopen had. Misschien logisch, want ik kende hem alleen maar van foto’s. Daarop kun je zien dat hij heel lief was. Heel raar, ik ken mijn vader wel, maar ik ken hem ook niet.
Sinds 6 juli 2020 prijkt, met de volle instemming van de huidige bewoner, naast de voordeur van het vroegere burgemeestershuis ook een plaquette ter nagedachtenis aan burgemeester Henk Veeneman, die alom met de vijf woorden: “Integer, onbuigzaam, dapper, zorgzaam en onbaatzuchtig” getypeerd wordt. Ik ben verguld met het eerbetoon voor mijn vader. De tekst op de plaquette luidt:
‘ “ZIT NIET IN OVER MIJ, “
SCHREEF HENK VEENEMAN VANUIT
KAMP VUGHT NAAR ZIJN GEZIN, IN DIT HUIS.
ALS WAARNEMEND BURGEMEESTER
WEIGERDE HIJ DORPSGENOTEN AAN TE
WIJZEN VOOR DE DUITSE TEWERKSTELLING
EN WERD HIJ AFGEVOERD.
OP 14 APRIL 1945 OVERLEED HIJ IN
CONCENTRATIEKAMP MAUTHAUSEN,
35 JAAR OUD. SON EN BREUGEL WAS
TOEN AL BEVRIJD.’
Op 16 september 2020 werd bij het Provinciehuis in Den Bosch een bijzonder bankje onthuld ter ere van de in totaal twaalf Brabantse burgemeesters die hun standvastige houding uiteindelijk moesten bekopen met internering en gruwelijke behandeling in Duitsland. Voor elf van hen betekende dat de dood. Het bankje werd onthuld door de Commissaris van de Koning, Wim van den Donk in het bijzijn van twee achterkleinkinderen van Henk Veeneman.
Ik ben concentratiekamp Mauthausen bijna jaarlijks blijven bezoeken. Met mijn man, Ben, met mijn moeder en broer Hans, maar ook met mijn vier zonen en hun gezinnen. En diverse keren met de “Stichting Vriendenkring Mauthausen”.
In 1986 was ik er, ook weer met mijn man en mijn vier zonen, bij de onthulling van het Nederlandse Monument door Prins Bernhard en Simon Wiesenthal.
Een keer bij gelegenheid van de jaarlijkse “4 Mei Herdenking” vroeg de hotelier: “Wat doen jullie toch in Mauthausen?”. Toen wij vertelden voor het kamp te komen zei hij: “Dat moet onderhand maar eens afgelopen zijn”. Toen zijn we naar onze kamer gegaan, hebben onze spullen gepakt en zijn vertrokken. Telkens als we daar naar boven reden richting het kamp, dan dacht ik bij het passeren van oudere huizen: “Die moeten ervan geweten hebben en die ook”.
Mijn vier zonen droegen er bij een herdenking de Nederlandse vlag.
Natuurlijk ben ik ook elk jaar bij de herdenking in Vught.
Op ‘n gegeven moment moesten mijn kleinkinderen in Vught me voor een project vragen stellen. Een andere keer nam ik een van de kleinkinderen mee naar een motel in Eindhoven, want als de ouders erbij zijn, dan wordt het een heel ander gesprek. Zij reageerde: “Oma wat heeft de familie veel meegemaakt”. Toen kon ik ook niet meer wegblijven in de schoolklassen van de andere kleinkinderen in Blaricum en Naarden. Mijn zoon Guido en zijn vrouw Annette zaten daar ook bij en die zeiden: “Wat maakt jouw verhaal indruk”.
Op zo’n manier dringt de familiegeschiedenis heel anders bij ze binnen. Ook vroeg Daan Krahmer, zoon van de bewoners van ons ouderlijk huis die geschiedenisleraar was op het Eckartcollege in Eindhoven, me om daar een lezing te houden. Dat is intussen een traditie geworden.
Op 14 april 2019 heb ik het verhaal over mijn vader mogen vertellen in de Ambassade van Oostenrijk in Den Haag.
van l.n.r. dhr. De Valk (politiek adviseur van de 14.4.2019 Lisette Nienhaus - Veeneman
Oostenrijkse ambassadeur), dhr. Shir-on (ambassadeur op de sterfdag van vader Henk
van Israël, mevr. Gürer (ambassadeur van Oostenrijk)
dhr Van Keulen (penningmeester van de Stichting
Vriendenkring Mauthausen
Hierna kwamen er uitnodigingen om zowel voor schoolklassen alsook voor een volwassen publiek te vertellen, zoals voor een aantal lezingen in Son.
Het geeft nog steeds veel voldoening deze te kunnen verzorgen, waar ik gevraagd wordt. Het voelt alsof ik op die momenten mijn vader de eer en de dankbaarheid kan geven die hem toekomt.
Samen met mijn broer Hans deelde ik de behoefte om de geschiedenis van onze vader levendig te houden. Helaas kwam Hans, toen hij pas 31 was, om bij een verkeersongeluk. Hij is dus nog jonger gestorven dan onze vader.