Ellen van Lienen

Opgetekend door Naomi Stern

Ellen (22-11-1935 )was vijf jaar toen de oorlog begon. Als jong kind merkte zij daar de eerste twee jaar niks van. De Duitsers waren toen nog vriendelijk.

In juni 1942 begonnen de eerste deportaties maar daar had zij geen weet van.

Zij ging met haar moeder en zusje regelmatig naar het strand van Egmond. Haar zusje achterop bij moeder en zij op de step, geduwd door moeder. Wat wel indruk maakte, het zal 1942 geweest zijn, waren een heleboel schepen. Later hoorde ze dat het een konvooi Duitse schepen was. Er is nog een foto van dat ze met drie vingers wees naar al die schepen. Toen begon een beetje tot haar door te dringen dat er oorlog was.

Vanaf begin ‘43 mochten ze opeens niet meer naar het strand. Dat was omdat de Duitsers niet wisten waar de geallieerden vanuit Engeland in Europa aan wal zouden komen.

De Atlantikwal was een meer dan 5000 km lange verdedigingslinie langs de hele kust van Europa, van Frankrijk tot het noordelijkste puntje van Noorwegen. Overal lagen mijnen, op het strand, in de duinen en in de weilanden. Daarom moesten de mensen uit Egmond en Bergen evacueren en ergens anders onderdak zien te vinden.

In Landgoed Nijenburg waren Duitse soldaten gelegerd.

Ter hoogte van Landgoed Ter Coulster aan de Kennermerstraatwegwoonde een hooggeplaatste Duitse commandant.

Tegenover deze commandant woonde, vertelt Ellen, tandarts Van Walbeek. Het gezin woonde beneden en de praktijk was boven. Daarachter was de slaapkamer waarin een kast stond met een dubbele wand waar hij materiaal voor zijn praktijk verstopte zodat de Duitsers dit niet konden opeisen. Vanuit de praktijk keek van Walbeek naar het gebouw van  de Ortskommandant en daagde hem regelmatig uit. Als er schoongemaakt werd bijvoorbeeld, hing hij de Nederlandse vlag duidelijk zichtbaar over het balkon. In de voordeur waren drie raampjes en aan het middelste hing altijd een oranje lintje. Toen er echter Duitsers werden vermoord in Limmen werd als represaillemaatregel de praktijk van Van Walbeek helemaal kort en klein geslagen maar de tandarts spullen hebben ze nooit gevonden. Wij als buren trapten de schutting kapot en als een slang gaven we de spullen van de tandarts aan elkaar door en verstopten ze.

 

Mijn vader had onder het schuine dak een schuilplaats had gemaakt met een bed en een kaars en een boekenkast ervoor, zodat hij als er een razzia was, waarbij ze mannen zochten die niet waren komen opdagen bij de oproep voor tewerkstelling in Duitsland. Ze hadden mannen tussen de 16 en 40 jaar nodig om in de fabrieken waar oorlogstuig gemaakt werd, te werken maar ook op boerderijen omdat alle Duitse mannen het leger in moesten.

Ze kwamen hem thuis zoeken. Mijn slaapkamer was ernaast. Ze kwamen binnen en aaiden me over mijn wang en vroegen waar mijn vader was, zo hoopten ze dat ik hem zou verraden. Ik weet alleen niet meer of ik wist dat hij daar verstopt zat of dat ik dat later hoorde. In ieder geval kwamen ze van mij niks te weten.

De geallieerden vlogen regelmatig over  Heiloo en een keer verloren zij brandbommen die de MULO school verwoestte. Mijn ouders stonden wel in de vlucht modus maar lieten niet veel daarvan aan ons blijken en lieten ons ‘s nachts slapen.

Ellen kan zich nog wel herinneren dat na de oorlog de meisjes, die op jonge Duitse soldaten verliefd waren geworden, werden kaalgeschoren. Ze vond dat vreselijk. Het waren gewoon jonge mensen die verliefd waren geworden. De Duitse soldaten waren geen Nazi’s. Daarna werden de meisjes vanaf een fontein naar beneden gegooid.

 

Het laatste jaar hadden we honger, vertelt Ellen. De Kennermerstraatweg was de grote doorgangsweg en we zagen veel mensen die met kinderwagens de boer op gingen om te proberen voedsel te krijgen. Dat deed mijn oma ook, zij ging ‘s morgens vroeg om melk te halen en groenten. Op een dag zag ik een karretje met groenten terugkomen, dat moest door naar Amsterdam. Dat karretje zakte door zijn as. Ik had medelijden en zei: ‘Komt u maar mee naar mijn huis. Mijn vader zal het wel  maken’.  Mijn vader had twee linkerhanden. Ik weet niet hoe dat afgelopen is. Hierdoor kwam ik echter te laat op school. Toen ik aan mijn leerkracht vertelde dat ik iemand wilde helpen, draaide hij zijn zegelring om en kreeg ik met die knop een draai om mijn oren. Dat heb ik nooit vergeten.

We hadden natuurlijk ook niks meer om te stoken en moesten  takken van de bomen in het Heiloöerbos snijden. Als er dan van die zwarte Jan Hagel (NSBers) langskwamen hielden we het mes op onze rug en zeiden poeslief: ‘Dag meneer, dag meneer’

We hadden nog wat koperwerk en hadden dat verstopt in de kruipruimte onder de deurmat.

 

Mijn vader deed wel wat in het verzet. Ik als kind kreeg briefjes, verstopt in mijn jurk, en moest daarmee naar de overkant van de straat. ‘Je kijkt niet links of rechts maar steekt gewoon over naar tante Rietje.’ Zij pakte de berichtjes van de ondergrondse eruit. Het was veiliger om dat door een ‘onschuldig’ kind te laten doen dan een volwassene want er woonden twee NSBers in de straat.

Toe de oorlog voorbij was kwamen de Canadezen op hun tanks over de Kennermerstraatweg. Wij hadden op dat moment veel vrijheid om overal bij te zijn want mijn moeder was net bevallen van mijn broertje. We sprongen op de tanks. Bij de Nijenburgh sprongen we er af want op de kruising van de Tolweg was een muur die dicht geschoven kon worden, dat was een onderdeel van de Atlantikwal en als die dicht ging, konden we niet meer terug. De Duitsers die daar gelegerd waren moesten van daaruit naar de Afsluitdijk lopen, waarschijnlijk terug naar Duitsland.