Metie van Hall

Opgetekend door Samantha Vos

Metie van Hall geboren op 8 september 1934
Wanneer Metie begint te vertellen wordt het me gelijk duidelijk wat een diepe sporen oorlog na laat,
Als een beurse plek die altijd gevoelig blijft. Zij vertelt over haar ervaring laatst bij de opera, waarin
door middel van een schouwspel met silhouetten de beelden van Duitse soldaten en graven op het
podium worden uitgebeeld. Het beeld raakt en even is ze opnieuw dat kleine meisje dat in haar bed
ligt, Duitse soldaten torende als silhouetten in het midden van de nacht op naast haar bed. Het is
emotioneel om daar aan terug te denken, de angst nog voelbaar. Wanneer ze na de opera in de lift
staat overhoort ze mensen in de lift die het hebben over dit aspect in de voorstelling. De vrouw
spreekt van een prachtig schouwspel, ze raakt er niet over uit gepraat, maar slaat de plank compleet
mis. Dit is het moment dat Metie beseft dat de herinnering moet blijven bestaan, hij moet worden
doorgegeven.
‘Ik groeide op in Laren in een gezin met vier kinderen, mijn ouders en een kinderjuffrouw. Mijn vader
had een assurantie kantoor in Amsterdam. Een van de dingen die ik me nog heel erg levendig voor
kan halen van het begin van de oorlog is mijn vader bij de radio, op het moment dat verteld werd dat
Nederland gecapituleerd was begon hij te huilen. Dat is iets wat je altijd bij blijft, want ik begreep er
niets van. Een van mijn ooms heeft gevochten in die tijd op de Grebbeberg. Een ander ding dat me
nog erg bij staat is de haat, die voelde je zo duidelijk. Dat kende ik niet als klein meisje, ik leerde het
pas begrijpen toen we in het begin van de oorlog bij de bakker in het dorp kwamen. Alles was leeg,
de Duitsers hadden alles mee genomen. De oorlog was in Duitsland natuurlijk al langer bezig, waarbij
te korten waren ontstaan. Dus het was een lui lekker land hier voor ze. Daarna was de haat helaas
een emotie die steeds terug bleef komen.
Maar het geen dat het meeste bij blijft zijn natuurlijk die laatste drie jaar van de oorlog. Twee
werknemers van mijn vader zaten bij ons ondergedoken, ook een oom van me, de broer van mijn
moeder. Die zat in kamp Amersfoort, waarvoor weet ik niet, maar die stond opeens bij ons op de
stoep. Hij is de enige die uit kamp Amersfoort heeft kunnen ontsnappen, er stond een hek open en hij
is ervandoor gegaan waarna hij naar ons toe is gekomen. Op dat moment hadden we 3 onderduikers,
plus mijn vader. De mannen hebben in de nacht een hol gegraven onder het tuinhuisje achter in de
tuin. Ook hadden ze in huis een onzichtbare kast getimmerd, zo een diepe kast en dan met dubbele
deuren ervoor. Zodat ze zich overdag konden verstoppen bij onverwachte Razzia’s. S ’nachts sliepen
ze onder het tuinhuisje.
Toen de honger kwam hadden we vier kinderen, mijn vader, mijn moeder, drie onderduikers en een
kinderjuffrouw in huis. Onze achtertuin was volgebouwd met eten, onder andere met bonen.
Wanneer er in de nacht mensen kwamen om die bonen te stelen hoorde de mannen dat vanuit het
hol. Maar ze konden natuurlijk niet reageren, want niemand mocht weten dat ze daar zaten. Mijn
moeder ging op een fiets op banden gemaakt van oude tuinslang, in de winter naar Twente. Ook aten
we brandnetels die waren eigenlijk erg lekker en tulpen bollen, maar daar werd ik ziek van, dus dat
hoefde ik niet meer. Mijn vader kreeg last van honger zweren, daarom kreeg hij extra rantsoenen.
Zoals boter, daar is ook nog wel ruzie over geweest hoor, want dan smeerde hij zijn brood zo dik en
de korstjes ook nog in terwijl er verder niets was. We hadden een betrouwbare kruidenier die kwam
aan huis, een van de onderduikers had voor de grap gezegd doet u maar een baaltje zout. Maar daar
kwam toen een enorme zak zout, wat hebben we gelachen met zijn allen, niemand had dat verwacht,
maar het heeft ons wel de honger winter door geholpen. De boeren hadden namelijk wel allemaal
wel eten, maar geen zout, dus dat hebben we goed kunnen ruilen. Het was letterlijk zijn gewicht in
goud waard.
Mijn vader zat in het verzet, de BS hete dat geloof ik. Veel verder dan krantjes maken kwam hij niet,
maar dat moest wel verspreid worden. Dat deden wij als kinderen dan, want moeder had het al druk
genoeg. Soms ging dat bijna fout, we deden de kranten met elastieken om onze benen onder onze
broek. En soms gleden ze dan tussen die elastieken weg, zo is het een keer gebeurd dat een vrouw
dat zag. En toen riep ik in mijn kinderlijke onschuld “dat heb je niet gezien hè!”. Wanneer we dan aan
het lopen waren, zagen we ook wel eens wat van de razzia’s. Zo staat een specifieke situatie me nog
heel duidelijk bij, er stond een man midden in een koren veld. En ik dacht nog wat doet die man daar
nou, tot de moffen aan kwam. Die gingen achter hem aan, ze probeerde hem te pakken, het is ze niet
gelukt. Dat maakte me zo trots! Mijn moeder droeg ook haar steentje bij, toen ik eens de kast open
trok boven vond ik allemaal kinderkleertjes waar we al lang niet meer inpaste. Ze was toen zo boos,
omdat ik in die kast had gezeten. Maar ik begreep helemaal niet waarom later bleek dat ze midden in
de nacht joodse kinderen ophaalde, omkleedden hun haren verfde en dan weg bracht met openbaar
vervoer naar een veilige plek (onderduik adres).
Mijn ooms waren heel close met mijn vader, ik weet niet of je die film kent; de bankiers van het
verzet. Dat waren mijn ooms, de broers van mijn vader. Die kant van de familie stond erg dichtbij ons,
we hebben altijd veel contact gehad. Ik heb toen ik klein was wel het een en ander van hun verhaal
mee gekregen, maar begreep niet alles. Dat ga je je later allemaal pas realiseren.
Ook zagen we geregeld de gevechtsvliegtuigen over vliegen, bij Crailo gingen die gingen dan zo laag.
Dat je de piloot letterlijk kon zien zitten. Ook kwamen er richting het einde van de oorlog voedsel
drops op de heide tussen Laren en Hilversum. Daar zat dan houdbaar eten in en bijvoorbeeld zeep,
een keer was de poeder melk open gegaan en was de hele heide wit. Toen hebben we ons daar
tegoed aan gedaan, als je niets meer gewend bent is dat zo zoet! In de voedseldrop zat ook bloem,
dat hebben we met ze alleen naar de bakker in het dorp gebracht die heeft er toen Zweeds
wittebrood van gebakken, heerlijk!
Waar je misschien niet gelijk aan denkt bij oorlog, is de hygiëne. Er waren niet genoeg voorzieningen
om de goede hygiëne te waarborgen. Zo kreeg je bijvoorbeeld last van ongedierte, er waren veel
vlooien en dan mocht je niet in de kamer slapen waar die beestjes zaten. Zelf heb ik luizen gehad,
maar er waren geen producten zoals nu om dat te bestrijden. Net als dat er geen water en elektra
was. Dus toen heeft mijn moeder mijn hoofd in petroleum gezet met een doek er omheen, goed in
laten trekken. Ze had gehoord dat dat zou helpen, de beestjes waren weg maar wat een pijn had ik.
Mijn hoofd zat vol met blaren!
Jaren na de oorlog heb ik nog verschillende situaties mee gemaakt die me herinnerde aan de oorlog.
Zo hebben mijn man en ik met het gezin later veel gereisd, onze kinderen zaten tijdens een van deze
reizen op een Duitse school. Waar de Tweede Wereldoorlog werd besproken, mijn kinderen kwamen
bezorgd thuis want de stof die besproken werd leek niet op dat wat hun hadden geleerd. Ik ben in
gesprek gegaan met de Leeraar en die gaf me gelijk, toen is het toch nog op de juiste manier
behandeld. Net als toen we later twee uitwisselingsstudenten in huis hadden uit Duitsland. Ze
hadden totaal geen weet van wat zich had afgespeeld in de oorlog in Nederland. Daar kwamen we
achter op excursie in het Anne Frank huis. Dat heeft een aantal openhartige, pijnlijke en bijzonder
mooie gesprekken op geleverd.