Wiel Nabben

“We zagen de piloot zo zonder parachute naar beneden komen. Hij viel met een klap op de akker.”

Door: Mats Paulusson

 

Het is een zonnige dinsdag in september. Net iets voor tweeën rijd ik het erf op van de heer Nabben. Meneer is tijdens de oorlog opgegroeid in Horst aan de Maas, in noord Limburg, dus uitermate interessant. Als bijkomstigheid heeft meneer ook zijn eigen museum. Vol verwachting stap ik uit, een ooggetuige én een museum op één dag, dit wordt goed.

 

Na het aanbellen komt de heer Nabben van achter aangelopen. ‘Hallo’ roept hij, nog voordat ik hem zie. Terwijl ik in zicht kom blijft de heer stilstaan, hij kijkt mij op een rare manier aan. Dan zie ik de flits van herkenning. Later wordt dat ook beaamt. Ik blijk op zijn neef te lijken, zowel innerlijk als uiterlijk. Een andere manier van ijsbreken. We gaan naar binnen in de ontvangstruimte waar hij, denk ik, de bezoekers voor zijn museum trakteert op een bak koffie en een lekkere koek. Nog voor mijn zitvlak die van de stoel raakt zijn we vertrokken. In de daarop volgende uren vlogen we door de oorlog heen, kris kras door elkaar. Heerlijk.

 

De heer Nabben vertelt dat ze met een groot gezin waren. De heer zelf was tien jaar in 1944. Zijn broertje acht, zijn broer zestien. Samen met nog vijf andere kinderen, moeder, en nog wat knechten, woonden ze op de boerderij. Tijdens de bezetting ronselden de Duitsers arbeiders. Dus zijn broer droeg een veel te korte broek en probeerde er zo jeugdig mogelijk uit te zien. Zijn vader liet een baard staan, verzorgde zich wat minder en liep krom wanneer hij kon.

 

“Alles om maar onder het juk van de Pruuse uit te komen.” 
Zowel vader als broer zijn nooit van huis weggehaald om elders te werken. Blij met een eerste soort van houvast, een schets van de omstandigheden, duiken we in het eerste verhaal. Een verhaal dat ik maar nauwelijks kan bevatten.

 

Tijdens de oorlog vlogen de Engelsen namelijk vaak over het dorp heen om “de Heimat” te bombarderen. De heer Nabben vertelt dat ze soms werden neergeschoten door luchtafweergeschut, of soms Duitse jagers. Vervelen hoefden de jongens zich in ieder geval niet. Op één van die dagen, toen de lucht gevuld was met Engelse vliegtuigen, werd er één aan gort geschoten. De buiten spelende jongens zien het gebeuren. “We zagen de piloot zo zonder parachute naar beneden komen. Hij viel met een klap op de akker” Ik schrik, eerlijk gezegd, omdat ik dit niet had verwacht. Zo spontaan, zo’n gebeurtenis. Iedereen die maar een seconde tijd vrij kon maken rende er naar toe. Het halve dorp liep uit. Zo ook de Pruuse.”

 

De heer vertelt dat toen ze aankwamen de laarzen van de piloot ontbraken. De Duitsers waren woedend. De heer Nabben twijfelt of dat komt omdat ze, volgens hem, een absolute hekel hadden aan lijkenschennis, of omdat ze die voor zichzelf wilden hebben.

 

“Die jongens waren gedisciplineerd en hadden respect voor de gevallenen.” Ik snap het. Tijdens de bezetting was daar op zich ook geen reden toe. De Duitsers aldaar hadden het goed. Eten en kleding genoeg, geen of weinig gevaar. Pas op het einde van de oorlog begonnen ze daar te graaien, zoals later in het gesprek ook duidelijk wordt. Het volgende verhaal is ook nog tijdens de bezetting. De heer Nabben herinnert een neerkomend jachtvliegtuig, een Engelse Hawker Typhoon.

“Die vliegtuigen werden veel te vroeg ingezet” vertelt hij me. “Ze werden met kinderziektes de lucht ingestuurd, er was geen tijd om te testen.” Dat klinkt logisch, de oorlog moest gewonnen worden, tijd hadden de geallieerden niet aan hun kant. Met zijn handen beeldt meneer uit hoe de Typhoon zwevend vanuit de lucht kwam vallen. “… en zo maakte hij een landing op de akker. De Pruuse hadden het ook gezien. Zij er naartoe, wij mee. Ze probeerden ons constant weg te jagen, maar hé, we waren jong en snapten nog geen angst.” Terwijl de Duitsers en de jongens op de plaats komen zien ze de piloot wegrennen naar de dichtstbijzijnde boerderij. Meneer vertelt dat het gezin de man direct wilt verbergen, maar de piloot realiseert dat het te laat is. De Duitsers hadden hem naar binnen zien gaan. De Engelsman komt met zijn handen omhoog naar buiten gelopen. Hij wordt onder schot gehouden maar eigenlijk is er geen haat, geen agressie. De Engelsman pakt zelfs, na toestemming te vragen aan de Duitsers, een pak sigaretten uit zijn jas, en deelt die uit. “En je moet snappen, dat die tabak uit Engeland veel beter was dan wat ze hier hadden, dus die Pruuse waren ontzettend blij.”

 

Het verhaal loopt af met de zekerheid dat de piloot ongeschonden door de oorlog is gekomen, én, ook heel interessant, het verhaal dat de jongens het vliegtuig toentertijd compleet kaal hadden geplukt. Meneer kan het zich nu niet meer inbeelden waarom hij dat zou doen, maar toen was het leuk, spannend zelfs.

“Die angst, waarvan je denkt dat we het zouden hebben, hadden we niet. We snapten gewoonweg niet dat we bang zouden moeten zijn. Onze ouders waren dat natuurlijk wel, maar wij niet, tot aan het eind van de oorlog. Toen de Duitsers de V1 en later de V2 rakketten begonnen te schieten werd ik pas bang. Want het geluid..” meneer doet het geluid na “.. was zeer herkenbaar, en als het dan plotseling stopte, dan kwamen die, tja, dan kwamen die naar beneden.”

 

De heer Nabben vertelt dat precies dat een keer gebeurde, maar de raket was te hoog in de lucht. Ze hebben in de omgeving geen inslag gehoord. En toen kwam daar het einde van de oorlog. Uit deze periode komen de meeste herinneringen van de heer Nabben. Een Joodse jongeman die bij hun op de boerderij zat ondergedoken, vier Duitsers die er zogezegd “geen bok” meer in hadden om nog aan de oorlog deel te nemen, begroeven hun kleding op het erf en staken bij de eerste geallieerde tanks hun handen in de lucht. Het meenemen van de fiets van meneers broer, zelfs zonder zadel. De gebeurtenissen wisselen elkaar in rap tempo af, totdat we weer bij een intensiever verhaal komen.

 

“De Pruuse namen alles mee, behalve ons paard. Ons paard beet namelijk, het was een ‘verrekkeling’. Toen ze kwamen zei pa ‘je pakt hem zelf maar, de stalknecht is al gevlucht en ik ga er niet in.’ Ze probeerden het wel, maar het paard viel de officier direct aan. We mochten het dier blijven houden. Anders dan het laatste varken. Dat was nogal wat. Ze pikten zelfs de gepekelde stukken spek uit de kelder, dat kon mijn vader nog verkroppen, maar het laatste varken, dat was te veel. Hij was zo ontzettend boos, dat hij een Pruus in een wurggreep nam. Wij stonden er als jongens pal naast, totdat een andere zijn pistool tegen mijn vaders hoofd zette zodat hij los liet.”

De toon waarop het wordt verteld doet mij vermoeden dat deze gebeurtenis een flinke indruk heeft achtergelaten. Zonder de tientallen kleinere verhaaltjes af te doen wil ik graag eindigen met een vrolijker verhaal.

 

De vader van de heer Nabben had namelijk één van de betere wagens voor het boerenwerk. De wagen had banden met lucht, waardoor het naar meneers zeggen een stuk geriefelijker zat dan de harde houten wielen. Ik krijg het idee dat de kar een kostbaar bezit was voor de familie.

 

“Omdat de Pruuse in de laatste dagen van de oorlog alles wat los en vast zat meenamen, verstopte mijn vader de wagen in een van de hooimijten die bij ons op het erf stonden. Dat was inderdaad succesvol. De Pruuse kregen hem niet te pakken. Maar..” en ik zie een fonkeling van plezier in meneers ogen “toen kwamen de Britse tanks door de weilanden rijden. Ze reden gewoon rechtdoor, of het nu een weiland, struik of greppel was. En ik kan het me ook wel voorstellen, als jonge knaap op zo’n tank is het gewoon leuk om over dingen heen te rijden. Dat snap ik wel. Maar goed, mijn vader was natuurlijk als de dood dat ze door de hooimijt en dus over zijn kar zouden rijden. Dus hij rende naar buiten, mijn moeder schreeuwend achter hem aan.” De heer lacht “en hij daar voor de hooimijt staan, met zijn armen zwaaiend zodat ze er niet overheen zouden rijden.” We lachen om de herinnering, het is een goede.

 

Om af te sluiten laat de heer Nabben mij nog zijn opgebouwde museum zien. Vele ambachten van voor en tijdens de oorlog passeren de revue. Achterin het pand is een deel gewijd aan de oorlog. Elk onderdeel van de collectie is gedoneerd. Elk onderdeel heeft zijn afzonderlijk verhaal dat meneer met plezier met mij deelt. Het is ongelooflijk wat daar aan historie in het museum te vinden is. Duizenden kranten, verhalen van lokaal verraad en plaatselijk heldendom. Maar eigenlijk is het beste voor mij om te zien hoeveel plezier meneer heeft in zijn hobby, zijn passie, zijn leven. En met dit gepast respect nemen wij uren later ook afscheid. Het is onbegrijpelijk hoe snel mensen waardering voor elkaar krijgen als men dezelfde passie deelt.