Bob Hes

Opgetekend door Marco Bontje
Bob Hes is in 1935 geboren in Uitgeest en heeft daar ook het grootste deel van de oorlog meegemaakt. Het laatste oorlogsjaar moest hij met zijn vader, moeder en broer onderduiken in Limmen. Zijn vader werkte bij de spoorwegen en deed mee aan de spoorwegstaking. Op 8 mei 2025 vertelt hij me over wat hij in de oorlog meegemaakt heeft. Later deze maand zal hij zijn negentigste verjaardag vieren. Hij haalt me met zijn Fiat Panda op vanaf station Uitgeest en brengt me na het interview ook weer naar het station terug. Dit is het station waar zijn vader werkte. Ons interview is bij meneer Hes thuis in Heemskerk, op zijn favoriete plek in huis: de veranda. Hij woont daar alleen, zijn vrouw is helaas overleden, dat is wel moeilijk. In de tuin hangt een grote foto van de camper waarmee hij mooie reizen maakte naar Zuidoost-Europa en Turkije. Autorijden gaat nog goed, maar de camper heeft hij een tijdje geleden toch maar weggedaan.
Toen de oorlog begon, en dat zie ik nog voor me, toen zaten we in de tuin, mijn vader was erbij. Toen kwamen er vliegtuigen over, en ik hoor het mijn vader nog zeggen: er is oorlog. Dat staat me zo bij. Nou, toen begon de ellende natuurlijk. Wij hadden er zelf niet zoveel last van. Maar eerst werd Rotterdam gebombardeerd en daar hadden we toen wel familie wonen, dus dat hoorden we wel. We zijn er een jaar later heengegaan, toen was het een puinhoop. En we zaten hier natuurlijk vlakbij IJmuiden en de sluizen, dat was ook wel een belangrijk punt.
We hadden hier nog lang goed te eten. We gingen twee keer in de week op de fiets naar Limmen om melk te halen. Mijn vader rookte niet, dus die had tabaksbonnen. De boer was een kennis van ons, die kreeg de bonnen en dan konden wij melk halen. Nou dat was geweldig natuurlijk. Die familie kenden we, daar gingen we wel eens heen. Ik was nog jong, maar later ging ik ook nog wel eens heen om zogenaamd te helpen koeien melken.
Toen de oorlog begon was ik 5 jaar en ging ik net naar school. We stonden klaar om naar school te gaan, toen hoorde ik het mijn vader dus zeggen: ‘het is oorlog’. In onze school kwamen Duitsers, dus we moesten naar een andere school, dat was een heel gedoe allemaal. Ik zat op de katholieke school. Toen werd de openbare school voor alle kinderen gemaakt. Die school was veel te klein voor al dat volk. Maar dat ging prima, het werd een beetje verdeeld, je had halve dagen school. De mensen in Uitgeest gingen goed met elkaar om. Onze familie viel wel een beetje buiten de boot. Maar twee kinderen, dat was toen wel heel raar.
Van de oorlog hadden we weinig last. Ja, het hele leven was anders. De radio werd verstopt. Dat heette toen distributie, daar hadden ze grip op. Een eigen radio mocht niet. Dus die zat opgesloten, je kon van buiten niet zien dat er een radio was. Je had een radio met buizen en dat gaf ook licht, dus dat was uitkijken. Mijn vader maakte zelf de radio, dus zodoende hadden we een radio in de oorlog. Hij had een tekening en de meeste onderdelen hadden we al in huis liggen. Het was ook een beetje een hobby van hem. Zo konden we Radio Oranje ontvangen. We hadden toen ook een grammofoon, zondagmiddag was altijd plaatjes draaien. We hadden een hoop grammofoonplaten, allemaal 78-toerenplaatjes. Dat was wel sensatie.
Het ergste was, tegenover ons woonde iemand, dat was een NSB’er. Dus dat was een beetje moeilijk. Mijn vader had een typemachine, dat was in die tijd wel uniek natuurlijk. Hij typte briefjes voor de ondergrondse. Maar dat mocht die overbuurman niet weten, dus als hij bezig was, dan gingen de gordijnen dicht. Wij brachten ze als kinderen weg, dat was het meest simpele.
Eén ding vergeet ik nooit, dat was wel heftig. We hadden familie in Heiloo en die woonden langs de spoorlijn. Daar ging ik een keer heen, het was in de laatste jaren van de oorlog. Toen kwam er een trein langs en toen kwamen de Engelsen en die gingen schieten op die trein waar Duitsers in zaten. Terwijl dat huis dus vlak langs het spoor was. Dat was wel even spannend, toen zijn we de kelder maar ingekropen. Het was heftig.
Mijn vader werkte op het station. Hij was geen chef, maar hij deed net zoiets, het werk van een spoorchef. Hij zat dus niet zelf op de trein. Uitgeest was een druk punt, daar kwamen de treinen uit Amsterdam, Haarlem en Alkmaar bij elkaar. Maar saboteren van het spoor was daar moeilijk, daar kwam narigheid van. Het lag wel regelmatig stil, dan moest de stoomlocomotief omgezet worden. Elektrisch rijden was er nog niet bij. Omdat mijn vader bij het spoor was, hadden we vrij reizen. Maar dat werd natuurlijk wel steeds moeilijker. Op het laatst gingen we in goederenwagens ergens heen. Gewone treinwagons waren er niet meer, tenminste niet voor ons. Het treinverkeer werd steeds minder, er was veel kapot en de Duitsers gebruikten het voor spullen en zo.
Mijn vader is tijdens zijn werk niet echt in gevaar geweest. Ze hadden de spoorwerkers nodig, dus dat viel wel mee. Alleen toen de staking begon, toen moesten we wegwezen. Toen werden mensen die staakten opgepakt.
In het laatste oorlogsjaar, in de oorlogswinter, toen had je de spoorwegstaking. Ik denk dat dat van het verzet uitging. Ik weet niet hoe het ging omdat ik toen nog vrij jong was. Alleen hoorde ik: we gaan staken en we moeten weg.
Mijn vader staakte natuurlijk ook. Toen moesten we met zijn allen onderduiken. Want als het gezinshoofd niet gepakt kon worden, dan pakten ze de rest. Toen hebben we in Limmen ondergedoken gezeten. Daar hebben we in de hongerwinter gezeten, maar we hadden wel te eten. We zaten eerst bij de familie waar we melk haalden. Daar zaten we een paar weken, maar we konden er niet blijven. Toen zijn we naar een andere familie gegaan die we ook al kenden. Daar hebben we de rest van de tijd gezeten. Toen zijn we dus niet naar school geweest.
In Limmen heb je de Rijksstraatweg, de weg van Amsterdam naar het noorden. Daar gingen massa’s mensen uit Amsterdam ‘de noord in’ om eten te halen, nou dat was wat. Alleen de Wieringermeer stond toen onder water, dus daar konden ze niets halen. Dat zagen we dus want we stonden vaak langs de weg, wat je dan langs zag komen… Toen de oorlog was afgelopen werd het weer hartstikke druk. Maar toen waren het allemaal NSB’ers, die wilden over de Afsluitdijk naar Duitsland. En na de oorlog had je meiden die met de moffen waren omgegaan die werden kaalgeschoren. Dat was wel sensatie.
We hebben eigenlijk niet veel meegemaakt. Ik heb geen echte bombardementen meegemaakt. Behalve dan die ene keer in Heiloo, toen zat ik wel in de rats, dat was wel spannend. Op het laatst was het allemaal zo gewoon. Daarom vind ik het zo gek, die oorlogen van tegenwoordig. Ik zie de waanzin ervan. Je bereikt er niets mee. Dat vind ik zo erg. Maar je kan er lang of kort over praten, het gebeurt.
Het was gewoon een rottijd. Je mocht ’s avonds niet op straat. De laatste paar jaar werd het steeds erger. En je had geen licht, geen stroom. De hongerwinter viel voor ons mee, want we zaten op het platteland. Maar we zagen wel de mensen uit de stad die langskwamen om eten te halen. Er waren boeren en tuinders die veel gekweekt hadden en het niet meer zo kwijt konden. Maar dat heeft ze wel een hoop gekost, die boeren hebben dat wel flink uitgebuit.
We zijn er goed doorgekomen. Onze hele familie eigenlijk wel. Ik had wel een oom die naar Duitsland moest om te werken. Wat hij daar gedaan heeft weet ik niet, maar hij is toch weer teruggekomen. We hebben niet veel geleden. Dus niet zoals wat je soms hoort van mensen die hele families zijn kwijtgeraakt.
Ik had een opa in Alkmaar, die had een sigarenfabriekje en maakte zelf tabak. We hadden hier mensen die zelf tabaksplanten teelden. Dat brachten wij voor die mensen naar mijn opa in Alkmaar en die maakte er dan weer tabak van.
Mijn vader was gek van het spoor. Net voor de oorlog heeft hij een elektrische trein voor ons gekocht. Later in de oorlog kon je niets meer kopen natuurlijk. Ik geloof dat we de enigen in het dorp waren die een elektrische trein hadden. Dat was wel feest. We hebben nu eigenlijk niets meer uit die tijd, of het zou speelgoed moeten zijn. Meccano, dat had je toen ook al. Maar daar kon je niets meer van bij kopen. Verder is het allemaal weggegaan natuurlijk, alleen wat speelgoed, ik denk dat we dat nog wel bewaard hebben.
Mijn vader kwam oorspronkelijk uit Amsterdam. Dus we gingen wel veel naar Amsterdam zo lang dat kon. Ons vaste prikkie was dan Merkelbach in de Kalverstraat, en Van Embden. Daar had je speelgoed en elektrische treinen. Maar in de oorlog hebben we daar niet zo veel gekocht.
Toen we terugkwamen zaten er andere mensen in ons huis. Dat werd nog een hele klus dat die eruit moesten. Het stond niet leeg, het was half leeg want je kunt niet alles meenemen. Uiteindelijk moesten ze eruit, maar dat duurde nog wel eventjes. Dat heeft nog wel een, twee maanden geduurd voordat we in het huis konden.
Na de oorlog werd het langzaam weer wat makkelijker. Alles was nog wel op de bon. De radio kon weer gewoon aan.