Familie Kampen-Vos



Gerard van Kampen Helmond 07.02.1959 Truus van Kampen- Vos Oldenzaal 10.03.1931 Caroline Vos Eindhoven 27.12.1970
Opgetekend door (J) Sjef Smeets
Vandaag, 17 juni 2025, noteerden we in Helmond oorlogsherinneringen van de families van Kampen en Vos met een bijdrage van Paul Batenburg, secretaris/penningmeester van “Stichting Adoptiegraven Mierlo”, die deze ontmoeting organiseerde.
Mijn ouders kregen zeven kinderen, waarvan ik het derde was.”, zo begint mevrouw Truus van Kampen – Vos haar verhaal. Toen de oorlog uitbrak woonden wij in Enschede. Ik heb daar in die tijd een keer midden op de Markt een auto met zo’n grote open bak zien staan. Daar sprongen twee Duitse militairen uit. Ik zag dat ze een man heel hardhandig grepen en zo boven in die bak gooiden. Dat moet een Jood geweest zijn. Want Enschede was na Amsterdam de stad met de meeste Joden. De paragnost Gerard Croiset woonde drie deuren bij ons vandaan, een kleine man met een ster op zijn jas. Hij ging graag op rolschaatsen ergens naar toe.

Familie Vos nog in Enschede aan het begin van de oorlog met vier Nederlandse militairen
Vooraan: Herman, Frans en Johan. Daarachter onbekende vrouw met kind en daarnaast oma Vos en Truus
Mijn herinneringen aan de oorlogstijd beginnen eigenlijk pas hier in Helmond, waar wij in 1942 naar toe verhuisden. Mijn vader had hier een baan gekregen als leraar Textiel aan de Ambachtsschool. Wij woonden eerst aan de Kromme Steenweg. Ik weet nog dat mijn ouders tegen ons zeiden: “Als je militairen ziet lopen, blijf dan uit de buurt, want ze zijn gevaarlijk.” Ik zat indertijd op de Nazarethschool.
Op een dag kwam een hele stoet Duitsers bij ons langs, onder andere lopend en op de fiets. Dat moet op “Dolle Dinsdag” geweest zijn. Iedereen stond buiten naar het ongeregelde geheel te kijken. Mijn vader sprak heel goed Duits. Een van die jongens kwam naar hem toe en vroeg of hij water mocht hebben. Dat heeft hij gekregen. (Op dinsdag 5 september 1944 trokken de Duitsers – evenals NSB-ers met hun gezinnen - overhaast richting Duitse grens. In heel Nederland gingen toen berichten rond dat het land elk moment bevrijd kon worden. Dat idee was ingegeven door het nieuws dat de geallieerden in de voorgaande dagen in hoog tempo terrein hadden gewonnen. J.S.)
Jan de Belleman kwam aankondigen dat er rond Kromme Steenweg een evacuatieplicht gold en iedereen binnen 24 uur vertrokken moest zijn. Er werden daar zware gevechten verwacht richting de Veestraatbrug. Een belangrijke brug voor de doorgang en oversteek van de Zuid-Willemsvaart. Wij woonden nog maar kort in Helmond en mijn moeder vroeg zich huilend af hoe het nu allemaal verder moest.
In de tussentijd hoorden we dat de verderop gelegen Trambrug, een draaibrug, opgeblazen zou worden. Daar moesten we natuurlijk bij zijn. Op weg naar de Trambrug zag ik een leegstaand huis in de Trambrugweg. En heb dat aan mijn vader verteld. Die heeft meteen de eigenaar (een vrederechter uit België) benaderd. De woning bleek door een Nederlandse SS-familie, op de vlucht, te zijn verlaten. De eigenaar vond het goed.
Toen het SS-gezin, waarvan de vrouw een Hongaarse achtergrond had, terugkwam, eisten zij bij de eigenaar vergeefs de woning weer op. Uiteindelijk zijn ze tijdelijk bij de naastliggende woning ingetrokken bij de Hongaarse zus van de vrouw, die met een Nederlander getrouwd was.
Kort na de Trambrug werd ook de Veestraatbrug opgeblazen. Na de oorlog is daarvoor door de Engelse troepen een Baileybrug gebouwd. Daaraan heeft George Hamilton, die bij ons was ingekwartierd, nog meegewerkt.
We hebben als gezin niet echt veel geleden van de oorlog, zij het dat we wel eten nodig hadden. Mijn vader had uit Enschede nogal wat aan textielstoffen meegenomen. Daarmee ging hij de boer op om te ruilen voor etenswaar. Hij kreeg dan ook vaak rogge mee. Hij had daar zelf een molen voor gemaakt. Van rogge en taptemelk werd pap gemaakt. (Taptemelk was ontroomde melk, die je toen kon kopen met distributiebonnen. J.S.) Daar waren we niet allemaal dol op, maar er was niets anders. We kwamen niet echt veel tekort. Snoep waren we sowieso niet gewoon, omdat mijn moeder dat al niet lustte.
Van de bevrijding weet ik alleen nog dat er tanks aan kwamen rijden, waar de mensen opklommen.
Wij hadden vanaf een bepaald moment doorlopend Engelsen in huis. Een hooggeplaatste militair, met zijn borst vol lintjes, kwam deur voor deur vragen hoeveel militairen men wilde inkwartieren. Mijn moeder was heel sociaal. Naast alle kinderen nam ze toch ook de ene keer twee, een andere keer vier militairen in huis. Die werden ’s avonds afgeleverd. Ze kwamen dan vies binnen, zetten hun plunjezak neer en gingen douchen in een fabrieksgebouw van Carp. Als ze terugkwamen waren het schone jongens. De volgende morgen werden ze weer opgehaald. Als ze voor het eerst binnenkwamen, liet ik ze allemaal in dit boekje hun naam opschrijven met hun legeronderdeel erbij:


Eén van de pagina’s met namen in het boekje van Truus
Toen de Engelsen op een morgen weer eens gehaald werden om naar het front te gaan was er één man, die eigenlijk niet weg wilde. Hij bleef maar bij mijn moeder staan. Er werd buiten al getoeterd dat hij op moest schieten. Mijn moeder sprak natuurlijk geen Engels. Ze zei dus in haar eigen dialect: “Du mos toch mar goan.” Hij is helaas nooit teruggekomen. John Burns heette hij. (Voor zijn dienstmaten: Jock).



Mijn man en ik zijn met Johan en Jo, de ouders van Caroline, in Schotland op vakantie gegaan om zijn familie op te zoeken. We hebben ze niet kunnen vinden.
Maar op weg terug naar de camping zagen we een gedenkteken staan. Daar stond ook de naam van John Burns op. Wat een gelukkig toeval dat we daar voorbij kwamen. Mijn broer Johan had de tranen in zijn ogen. Johan beschreef later ook hoe we John (Jock) gekend hadden en hoe de familie Vos van diens dood vernam:
“Onze Schotse vrienden die in de buurt van Venray vochten, kwamen telkens na drie dagen van het front. De derde dag vertrokken ze dan 's avonds weer. Zo ook die avond. Er was een gezellige drukte in de Trambrugweg waar in de verlichting van de koplampen van enkele drietonners de soldaten verzamelden en dan instapten.
“Onze” Jock aarzelde en aarzelde om weg te gaan. Hij wilde eigenlijk die keer niet. Hij haalde de laatste vrachtwagen nog die al reed toen hij er, geholpen door zijn kameraden, opklom. Hij had zijn geweer, een Lee Enfield met kijker schuin over zijn rug hangen toen hij onder de kap van de vrachtwagen verdween. Ze zouden vast weer terugkomen van het front. Er werd gebeld. Moeder en ik gingen naar de deur, deden die open en daar stond Bill, een hoopje ellende voor de deur. Zo vuil van het front, met een in en in verdrietig gezicht. Hij keek naar ons, boog zijn hoofd en zei: "Jock got killed"." (Jock is gesneuveld). We waren eerst met stomheid geslagen. Moeder nam hem bij de arm en haalde hem binnen. Ik herinner me dat hij erg vuil was van geel zand en leem, ook zijn geweer, zat onder de modder. Moeder nam hem mee naar de kamer. Hij werd zo op een stoel bij de kachel gezet en ze vroeg hem te vertellen. Hij vertelde dat zijn vriend Jock, die Sniper (scherpschutter) was, op een mijn had getrapt toen ze zich moesten verplaatsen. Hij bleef vertellen en vertellen, en wij kinderen moesten alles naar het Nederlands vertalen. Want hoewel vader en moeder het Engels aardig verstonden, was dit toch wel te veel gevraagd. Hij vertelde nog steeds toen zijn kameraden ook kwamen. Die hadden zich inmiddels gedoucht en zagen er weer toonbaar uit. Er werd 's avonds nog over Jock gesproken. Iedereen was er erg van onder de indruk. Maar zoals zijn kameraden zeiden: "Life must go on". Drie dagen later zaten zij allemaal weer aan het front en in de rotzooi. Ze kwamen nog verschillende keren voor drie dagen bij ons terug. Hoe het later met Bill is gegaan, weet ik niet.”

1953 Het ouderlijk gezin Vos: staand v.l.n.r. Johan, vader, Frans, moeder, Herman
In het midden Tonnie met moeders’ arm om haar schouder. Zittend v.l.n.r. Suze, Carli en Truus

Ik wil ook nog een verhaal over George Hamilton vertellen, ook een van de Engelsen die bij ons zaten. Hij schreef in mijn poëziealbum:
“Dear Truus, Long may your lum reek. George M. Hamilton” (Letterlijke vertaling: “Lang moge jouw schoorsteen branden”, een Schotse uitdrukking om iemand een lang en gezond leven toe te wensen. J.S.)
Ik was toen 13 jaar. We hebben door de jaren heen wel contact gehouden. Niet intensief, maar toch, die George stond in 1999 hier plotseling met zijn familie voor de deur. We woonden nog in dezelfde straat, de Trambrugweg, waar hij in de oorlog geweest was.
Ik had ergens vernomen dat zo’n oud-militair van het bevrijdingsleger een Nederlandse onderscheiding kon krijgen. Ik heb toen, samen met mijn zus, burgemeester van Elk opgezocht. Ik wist namelijk dat ze op dinsdag na de gemeenteraadsvergadering in een bepaalde zaak een drankje namen. We zijn daar naartoe gegaan. Ik raakte inderdaad met de burgemeester in gesprek. Vertelde dat we de 90-jarige George thuis wilden gaan bezoeken. En ik vroeg hem maar gewoon of hij iets aan een onderscheiding kon doen. “Mevrouw”, zei hij, “ik zorg ervoor.” Ik leverde alle informatie aan die nodig was. En een speciale koerier kwam me die medaille brengen. Die hebben we in 2002 meegenomen naar Stonehouse in Schotland. Samen met mijn zus en mijn twee broers kwamen we met het vliegtuig aan op Prestwick, het vliegveld bij Glasgow. Een afgezant van de Engelse koningin was bij de overhandiging, de pers ook en een doedelzakspeler. We werden met alle eer ontvangen. Dat was me een happening.
Op dit punt aangekomen geeft tante Truus van Kampen – Vos het stokje door aan haar nicht Caroline Vos, dochter van haar broer Johan: “Caroline, jij kunt veel meer over je vader vertellen.”
Caroline:
Mijn vader is Johan Vos, geboren op 28.8.1928 in Oldenzaal als 2e kind in het gezin. Hij trouwde op 14.2.1957 met mijn moeder Jo Mangelmans en overleed op 17.4.2014 in Eindhoven. Mijn moeder, geboren in Eindhoven 29.6.1932, overleed ook daar op 18.5.2024. Zij kregen vijf kinderen: Herman (1957), Martijn (1959), Helmine (1961), Jacky (1963) en ik, Caroline als laatste (1970).

Johan 14 jaar, ook toen al graag schrijvend
Mijn vader heeft meerdere boeken geschreven, onder andere over zijn jeugdtijd in Twente en de tijd daarna, hier in Helmond. Hij beschreef de oorlogsjaren als een avontuur zoals in een jeugdboek. Hij was erg nieuwsgierig, geslepen, onderzoekend en hij heeft heel wat beschermengelen gehad in die tijd en in de jaren erna toen hij in Indië zat.
Ik haal hier graag aan wat mijn vader zelf schreef, bijvoorbeeld over schaarste, afluisteren, eten, en bommen in de oorlogstijd:
“Schaarste: De oorlog ging door en alles was schaars tot zeer schaars. Vader ging 's avonds met zijn fiets vaak op stap om voor het gezin iets extra's op te scharrelen bij de boeren. Aardappelen ging nog wel, maar als het ging om bonen werd het toch wel erg moeilijk. Boter, rogge of eieren kon je eigenlijk wel vergeten. Gelukkig had moeder volgens oud Twents gebruik haar linnenkast goed gevuld en daarvan werd nogal eens iets gepakt om als ruilmiddel te dienen. Ons huis in Oldenzaal hadden vader en moeder inmiddels verkocht. Dit geld was toch een mooie aanvulling om op de zwarte markt zo nu en dan het noodzakelijke te kopen. We hebben zodoende in de oorlog eigenlijk een heel huis opgegeten. Ik kan me herinneren, dat vader twee paar schoenen had gekocht die al gedragen waren. Daar had hij honderd gulden voor moeten betalen. Een paar was voor mij, want ik had geen schoenen meer.
Afluisteren: Bij de Veestraatbrug stonden Duitsers, een officier met een stuk of zes onderofficieren. Deze officier gaf zijn mensen instructie welke straten er op welke manier moesten worden afgezet voor een razzia. Ik stond er naast en luisterde vol aandacht toe wat er zoal gezegd werd. Tot die officier mij zag en me weg wilde sturen met een: "Los du, was wollst du hier". Ik keek hem schaapachtig lachend aan en deed of ik niets verstond, een van de onderofficieren zei toen tegen de anderen "Ach Mensch, der versteht ja nichts davon". Ook tegen hem lachte ik maar eens en knikte vlijtig ja maar bleef staan. Zo kon ik het hele verhaal van deze groep mooi afluisteren. Daarna holde ik, waarom dat weet ik niet, meteen de wijk in en zocht en vond Jan de melkboer. Hij luisterde aandachtig wat ik zoal te vertellen had. Toen ik uitverteld was, vroeg hij op z'n Helmonds, "Zinne ze nog meier?" (Zeiden ze nog meer?) Nee ik had niet meer gehoord. Waarop hij reageerde met, "Ge moet nie zo neiskierig zin". (Je moet niet zo nieuwsgierig zijn). Hij draaide zich om, bond het paard van zijn melkwagen aan een boom vast en verdween te voet met grote haast. Later hoorde ik dat hij iets met ondergronds werk te maken had gehad.
Eten: Op een kwade dag was vader, op weg naar huis, door enkele controleurs aangehouden. Zijn bagage werd grondig doorzocht. Men vond verschillende dingen, zoals bruine bonen en rogge, zaken die hij niet mocht vervoeren. Ze wilden weten hoe hij er aankwam. Hij vertelde van zijn grote gezin en hoe hij zijn rantsoen rookartikelen, omdat hij niet rookte, bij de boeren probeerde te ruilen tegen etenswaren. En als de heren rookten konden ze rustig eens aankomen voor een pakje shag. Hij had er op dat moment geen bij zich. Vader mocht gelukkig met zijn hele handel doorrijden en kwam opgelucht thuis. De controleurs? Volgens vader waren het NSB-ers. De corrupte vlegels kwamen later bij ons in de Kromme Steenweg aan de deur om hun pakje shag in ontvangst te nemen. Als jonge jongen had ik al diepe minachting voor de praktijken van deze heren.
Bommen: Een van de eerste nachten dat we in ons nieuwe huis woonden, het was de nacht van 18 op 19 september, gilden de fabrieksfluiten, de spoorbrug zou opgeblazen worden. We hadden geen goede kelder en er was geen schuilkelder in de buurt voor ons. Daar stonden we midden in de nacht, wat te doen? Bij gebrek aan beter zette vader ons allemaal in het gangetje tussen de huizen van ons en de buren, met zijn allen strak tegen de muur. Aan de overkant van de weg zag ik een paar Duitse soldaten met iets rommelen in het donker. Ik stond in het gangetje aan de buitenkant om zoveel mogelijk te kunnen zien. Na een poosje kon ik horen dat een Duitser tegen een andere riep "Jetzt kann’s los’gehen". Ik zag het gloeiende puntje van zijn sigaret oplichten in het donker aan de overkant van de straat. Het waren twee Duitse soldaten, die de lading onder de spoorbrug tot ontploffing zouden brengen. Lang liet dat niet op zich wachten. Even bleef het nog stil, toen kwam er een klap, een dreun, een windstoot blies met kracht door het gangetje en het werd doodstil. Een eeuwigheid duurde de stilte na die luchtstroom, die vergezeld ging van een enorme lichtflits. Het eerste dat ik daarna hoorde, was het angstig janken van een hond. De spoorbrug was opgeblazen. "Zie zo", zei moeder en ze liet haar stem zo opgewekt mogelijk klinken: ”Dat hebben we weer gehad, kom, we gaan naar binnen". Maar vader zei op zijn eeuwig rustige manier, "Nee, nee, allemaal blijven staan, want er moet nog meer komen". En inderdaad, het gevaarlijkste kwam nog. Het leek een eeuwigheid. Toen brak de hel los, ijzer, stenen, scherven en andere troep was hoog de lucht in geslingerd door de explosie en kwamen nu als een dodelijke lawine naar beneden, overal om ons heen. Ons huis werd gelukkig gespaard. Deze herrie duurde gelukkig niet erg lang, maar was zo beangstigend, omdat je niet wist of er ook een stuk voor ons tussen zat. Toen alles weer rustig geworden was en alleen de hond nog maar zo nu en dan even jankte, gingen we weer naar binnen. En na nog even nagepraat te hebben en alles in en om het huis te hebben gecontroleerd, gingen we weer naar bed.”
Tot zover delen uit de vele verhalen, die mijn vader zelf vastlegde. Een minder gelukkig gevolg van zijn vele avontuurlijke ervaringen in die oorlogstijd is dat zijn traumatisch herbeleven ook nadrukkelijk ons, zijn kinderen, niet onberoerd heeft gelaten. De oorlog bleef in ons gezin altijd aanwezig.

1944 De Engelsen Redgy en Bottel met er tussenin Johan en Herman Vos
En verder kan ik nog iets vertellen over een bijzonder dierbaar aandenken aan de oorlog, de chanoeka, (een kandelaar), die oma Vos in bewaring kreeg:
Die Chanoeka (volgens google Chanoekia) is gemaakt door Benjamin Samuel.
Benjamin, Bennie genoemd, woonde in die tijd in Enschede en was een vriend van mijn vader. Mijn vader heeft ook over zijn tijd in Enschede een boek geschreven, met daarin onder andere:
“Herinnering aan de familie Samuel:
We maakten kalmpjes aan de Jodenvervolging van Enschede mee. Bennie Samuel moest zich samen met Aron van Gelder (ook een joodse vriend van ons vader) melden voor een werkkamp. 3 à 4 maanden later waren ze allebei overleden. Daar kregen de ouders bericht van. Ik herinner me dat Bennie afscheid nam bij ons en de Hessenweg uitliep naar de Veenstraat. We hebben nog enthousiast naar elkaar gezwaaid. Hij was de lievelingszoon van de moeder, zover ik me herinner. En hij had de ambachtsschool gedaan (toen gestationeerd achter het station in Enschede).
Op deze school heeft hij een mooi werkstuk gemaakt, namelijk een Chanoekalamp van messing. Guus Samuel en David van Gelder (broer van Aron) hadden onze leeftijd en waren als zodanig speelkameraadjes. Alle gezinnen zijn op een gegeven moment opgehaald en afgevoerd. Dat heb ik gezien”.
De kandelaar is door de moeder van Bennie afgegeven bij oma Vos. Daar lag het veilig op zolder te wachten tot de familie het weer kwam ophalen.
Mijn tante Carli vertelde: “ik weet nog dat het bij ons op zolder lag en ik er een keer mee ging spelen. Toen kreeg ik ongenadig op mijn donder van moeder. Niet alleen omdat het een Joods voorwerp was. Maar ook omdat het uit koper bestond was het gevaarlijk als anderen te weten zouden komen dat wij dat hadden. Koper moest worden ingeleverd en wij hadden deze kandelaar natuurlijk niet ingeleverd! Rondom woonden gevaarlijke NSB-ers zoals de families Lasonder en Borghuis. Van die laatste is een zoon aan het oostfront gesneuveld”.
Helaas is van het gezin Samuel niemand na de oorlog teruggekomen, dus bleef de kandelaar bij onze familie. Oma Vos heeft na de oorlog nog wel geïnformeerd hoe het met de familie Samuel is gegaan, maar kreeg te horen dat er niemand van hen was teruggekomen. Ik weet helaas niet waar ze heeft geïnformeerd.
Later heeft ons vader de kandelaar gekregen omdat hij met Bennie bevriend was en de kandelaar voor hem veel betekende. Een herinnering aan zijn vriend Bennie en een herinnering aan de wreedheid van de oorlog. In de loop der jaren is de Chanoeka door heel ons gezin gekoesterd. Ook wij wisten de emotionele waarde van deze kandelaar, daar sprak ons vader immers geregeld over. Als kind heb ik de kandelaar met enige regelmaat moeten poetsen met koperpoets. Best een karwei omdat de hele kandelaar uit elkaar gehaald kan worden in kleine segmenten. De maker was duidelijk een creatief man met oog voor kwaliteit!
Nadat ons vader en moeder waren overleden heeft mijn broer Martijn de Chanoeka geërfd. Hij heeft, n.a.v. een mail van tante Carli, contact opgenomen met het Joods Museum in Amsterdam om te vragen of zij er interesse in hebben. De kandelaar betekent immers nu heel veel voor ons, maar de generaties na ons zou die emotionele waarde kunnen verliezen.
Het Joods Museum heeft al aangegeven veel interesse te hebben. Martijn moest echter eerst op een site ( https://www.joodsmonument.nl/nl/page/753707 ) een oproep plaatsen voor eventuele familieleden van de familie Samuel om hen een kans te geven het als 1e te claimen. Deze oproep moet er minstens 1 jaar opstaan. Wordt het niet geclaimd, dan brengen Martijn en ik (Caroline) de kandelaar (met een zwaar gemoed) naar het Joods Museum.
Ik noem hier tenslotte ook met veel respect graag de namen van het gezin Samuel. Ze zijn allemaal door de Duitsers vermoord:
Dina Samuel-Northeimer, (de moeder), Herwen, 24 maart 1885 – Auschwitz, 12 oktober 1942 (57 jaar)
Herman Samuel, (de vader), Hellendoorn, 24 mei 1876 – Auschwitz, 12 oktober 1942 (66 jaar)
Gustaaf (Guus) Eli Samuel, Enschede, 15 Januari 1925 – Auschwitz, 31 januari 1943 (18 jaar)
Bennie Samuel, Benjamin is op 18 december 1922 geboren in Enschede en op 24 oktober 1941 in Mauthausen overleden.
David Samuel. Hellendoorn, 17 Juli 1912 – Auschwitz, 31 Januari 1943 (30 jaar)
Salomon David Samuel. Hellendoorn, 26 Februari 1911 – Auschwitz, 31 Januari 1943 (31 jaar)
Gerard van Kampen, zoon van Truus en Willy van Kampen, vertelt vervolgens, gebaseerd op verhalen, die in de familie rondgingen en wat zijn tante Dory zelf liet optekenen over haar belevenissen en die van haar vader, zijn opa Gradus:


Willy en Henk 1952 het gezin van Kampen: staand v.l.n.r. Gradus, Henk, Helena
zittend: Willy, Gerard, Dory en Leny
Als ik bij opa (1901-1987) en oma van Kampen kwam, dan begonnen ze steeds weer opnieuw volop te vertellen over de toestanden die ze tijdens de oorlog meegemaakt hadden in hun woonplaats Nuenen (N.Br.) Opa was daar commies, belastingambtenaar geworden. Hij mocht daarom in de oorlog ook een vuurwapen hebben. In het verzet heeft hij veel Engelse piloten helpen onderduiken. Zijn dochter Dory, (1929), werd door hem al jong ingeschakeld om berichten rond te brengen. Toen ze 15 was, begeleidde ze piloten met haar school-Engels naar onderduikadressen. Zij fietste dan voorop.
Tante Dory vertelde zelf later wat op 19 september 1944 gebeurde:
Ze zagen toen van huis uit heel veel parachutes boven Son in de lucht. Nuenen dacht ook bevrijd te zijn. Dat kwam doordat één Amerikaanse parachutist van de 101st Airborne Division vanuit Son naar Nuenen was gereden. Lang bleef hij niet, maar het dorp had hem gezien. NSB-ers werden opgehaald en de meisjes die met Duitsers waren omgegaan waren kaalgeschoren. De vreugde was van korte duur. Want de Duitse Panzerbrigade 107 kwam in ons dorp. Dat gaf enige paniek. Mijn broer van dertien haalde de vlaggen binnen en verstopte ze op zolder, samen met belastend materiaal, zoals adressen. Er verschenen grote tanks voor ons huis, waarvan soldaten bij ons boven binnen konden kijken. Vanwege de onvermijdelijk naderende gevechten besloot onze familie niet in de boerderij te blijven. Er werd stro in de sloot aan de overkant van de weg gelegd en daar hebben we met het hele gezin gelegen. De Duitsers kwamen in ons huis erbij. Het was een vervelende situatie, want wij hadden alleen nog maar water in de keuken. Daar moesten de Duitsers zich dus ook wassen. Wij praatten niet met ze. Bij hun vertrek hebben ze ons huis leeggeplunderd. In de nacht van 20 op 21 september trokken ze zich terug uit Nuenen. De geallieerden kwamen op de ochtend van donderdag 21 september in Nuenen binnen, waarmee het dorp definitief werd bevrijd.
Het meest aangrijpende verhaal, dat ik gehoord heb van mijn oma, gaat over Frank Doucette. Die was als boordschutter in een Amerikaanse B-17 bommenwerper bij Nuenen uit de lucht geschoten en ondergebracht bij opa en oma. Doucette was, tot volle interesse van mijn vader Willy, blijkbaar erg handig. In het geheim had hij een vliegtuigwapen omgebouwd om zich later aan te sluiten bij de geallieerden. Hij sloot zich echter aan bij het verzet en sneuvelde in een hinderlaag van Duitse soldaten in Lierop. Er is daar een monument ter nagedachtenis aan hem opgericht. Opa en oma waren bij de onthulling uitgenodigd.
In 1985 kwam ik zelf met mijn gezin ook hier in de Trambrugweg wonen, een paar huizen bij mijn moeder vandaan. Caroline haalde al aan wat oom Johan onder andere schreef over de troep, die hier neerdaalde na het opblazen van de spoorbrug. Ik heb in 1985 ook zelf nog stukken metaal van de brug in de dakgoot gevonden.
Aansluitend bij de oorlogsherinneringen, die we meekregen van moeder Truus van Kampen – Vos, van haar zoon Gerard en van nicht Caroline Vos, de dochter van Truus’ broer Johan, maakt het volgende hoofdstuk tenslotte ook deel uit van de familiegeschiedenis, die op 17 juni de revue passeerde:
Truus van Kampen – Vos:
Er werd begin 1946 geïnformeerd of mensen een graf wilden adopteren op “Mierlo War Cemetery”, het Brits Ereveld in Mierlo. Die begraafplaats was gesticht in het voorjaar van 1945. Mijn ouders adopteerden toen het graf van Dennis Frederick, Jasper Terry.



Dennis, Frederick, Jasper Terry, geboren 17.12.1925 en gesneuveld in de omgeving van Maaseik (B.) op 31.10.1944. Herbegraven op het Britse Ereveld te Mierlo (N.Br.) op 13.11.1945
Vrij snel al is er contact geweest met de familie van Dennis. Zijn ouders zijn ook een keer bij ons geweest. Zij waren al gauw dol op de toen 16-jarige Johan, de vader van Caroline. Johan leek op Dennis, stelden zij vast. Zij wilden hem zelfs adopteren en meenemen naar Engeland. Ze zouden zijn studie en alles wat Johan maar nodig kon hebben, voor hem betalen. Maar daar konden mijn ouders natuurlijk niet op ingaan.
Paul Batenburg, secretaris/penningmeester “Stichting Adoptiegraven Mierlo”, aanwezig bij ons drietal interviews op 17 juni, droeg de volgende informatie, afkomstig van “Commonwealth War Graves Commision”, CWGC, aan:

CWGC is een organisatie van zes onafhankelijke Gemenebest lidstaten met als voornaamste functie het markeren, registreren en onderhouden van graven en herdenkingsplaatsen van militairen van landen, die zijn omgekomen in de twee wereldoorlogen. Sinds haar oprichting heeft de Commissie ongeveer 2.500 oorlogsbegraafplaatsen en talloze monumenten gebouwd. De Commissie is momenteel verantwoordelijk voor de zorg aan oorlogsdoden op meer dan 23.000 afzonderlijke begraafplaatsen en het onderhoud van meer dan 200 monumenten wereldwijd.
Betreffende Dennis Terry is bij de “Common Wealth Grave Commision” (CWGC) het volgende bekend:
Hij diende bij het 9e bataljon van de Scottish Cameronians, dat als onderdeel van de 46e Highland Infanteriebrigade in de 15e Schotse Infanteriedivisie, deelnam aan de landing in Normandië in juni 1944 en de daaropvolgende strijd in Noordwest-Europa.
Uit zijn gegevens bij het CWGC blijkt dat Dennis rond de 28e oktober is verplaatst van Tilburg naar Deurne. Het dagboek meldt dat hij tijdens een gevecht is gesneuveld (“Killed in action”) op 31 oktober 1944. Uit de gegevens blijkt ook dat Dennis eerder begraven is geweest op de locatie 684148 (Maaseik, België).
Dennis is uiteindelijk op 31 november 1945 op het Ereveld in Mierlo herbegraven.

