Gera de Jong

Opgetekend door Manon Oplaat
Toen de oorlog uitbrak was ik tien jaar en ik woonde in Dordrecht. Ik weet nog goed dat ik met mijn moeder in de tuin stond toen er vele parachutisten naar beneden kwamen. Dordrecht was een eiland omgeven door vele bruggen, die door de Nederlanders goed beschermd werden. Om toch in Dordrecht te kunnen komen kwamen de Duitsers vanuit de lucht.
Er werden heftige straatgevechten gevoerd, dit was zeer angstig. Ons huis zat vol met bange mensen die niet graag alleen wilden zijn. Mijn vader had alle ramen afgeplakt zodat ze aan elkaar bleven zitten. Waar ze maar op konden schieten daar schoten ze op. Ook werden er bommen gegooid. Eén daarvan kwam terecht aan de overkant van de straat. Dit gaf zo’n knal dat ik van de schrik uit mijn bed viel.

Ik ben nu 94 jaar en ik zie nog steeds de gezichten van de twee jonge neergeschoten Duitse soldaten voor me, die bij ons in de voortuin zijn gestorven. Een van hen was op slag dood. Bij de ander heeft mijn vader gezeten tot hij overleed. Mijn vader had hem op zijn knieën liggen en zei tegen mij dat ik hem wel aan mocht raken. Mijn vader dacht dat de soldaat dat wel fijn zou vinden. Ik heb toen zijn had vastgehouden. De soldaat gaf mijn vader een brief met de vraag of hij deze op de post wilde doen voor zijn moeder. De volgende dag werden de lichamen opgehaald door de Duitsers.
Straat voor straat werd er gevochten. Het waren echt hele felle straatgevechten. Ik begreep niet waarom de mensen elkaar dood schoten. Het is was zeer angstig. Na vijf dagen werd het wat rustiger. Nederland had zich overgegeven.
Vanaf 1943 werd het leven steeds moeilijker. We kregen steeds meer honger. Mijn vader was bijna nooit thuis. We wisten wel dat hij iets deed wat niet mocht maar meer ook niet. Mijn vader zat in het verzet. Mijn vader was geen prater en heeft er nooit over gesproken. Hij is nooit gepakt voor hetgeen hij deed.
Ook mijn oudere zus (tien jaar ouder dan ik) was in de oorlog bijna nooit thuis. Zij was verpleegster en zat ook in het verzet. Zij heeft geholpen om, vooral Joodse mensen, naar Engeland te laten vluchten met de boot. Mijn zus zat dan ook bij op deze boten. Het kwam ook regelmatig voor dat ze de mensen weer mee terug moesten nemen, omdat de mensen dan niet genoeg geld hadden om Engeland binnen te komen.
Thuis wisten we niet wat mijn zus deed of waar ze was. Ze was lange tijd weg toen ze op een dag ineens thuiskwam. Ze was lid van de Binnenlandse Strijdkrachten en kwam met een vriend op een grote motor naar huis. Toen was het groot feest.
Na de oorlog heeft mijn zus ook nooit veel gesproken over wat ze deed.
December 1940 werd mijn broertje geboren. Door het gebrek aan voedsel ben ik met hem naar familie in Enschede, die een bakkerij hadden, gegaan. De reis kon toen nog met de trein gemaakt worden. Het was heel erg druk in de trein. Er was een wagon speciaal voor de Duitse officieren. Eén van deze officieren kwam naar ons toe gelopen en nam Gijs uit mijn armen. Hij zei: “dit kan zo niet met zo’n klein kind, hij zal nog stikken”. Hij nam ons mee naar de wagon waarin hij helemaal alleen zat. Hier mochten we de rest van de reis blijven zitten. Ik weet niet meer precies hoe lang we in Enschede zijn geweest. Wel weet ik nog dat we een heel groot brood mee kregen en slaolie. Ook hadden we beiden onze buik goed vol kunnen eten. Nadien zijn we nog een keer naar Enschede geweest.
Ik kan me nog goed herinneren dat we in de wagon zaten en dat Gijs mij vroeg of ik de molen zag waar we langs reden. Dit was een molen zonder wieken, ook voor de oorlog waren deze wieken er al af. Maar Gijs zei: “Hebben die rotmoffen de wieken ook nog meegenomen”. De Duitser bij ons in de wagon moest hier gelukkig wel om lachen.
Moeder was heel erg blij met het eten wat wij meenamen uit Enschede. Ook kwam mijn vader een keer thuis met een handkar met een paard erop wat zijn benen had gebroken. Vader had tegen de Duitser die bij het paard was gezegd dat hij de opdracht had gekregen om het paard mee te nemen. Dit was helemaal niet het geval. Mijn vader is opgegroeid op een boerderij dus hij wist wel wat hij moest doen. De hele buurt heeft toen heerlijk gegeven van het vlees van dit paard.
Bij onze buren zaten Joden ondergedoken, de Cohens. Midden in de nacht zijn zij opgehaald door de Duitsers. De mensen bij wie zij zaten hebben dit zelf gemeld bij de Duitsers. Zij konden het niet meer aan omdat de onderduikers te veel eisen hadden waar ze niet aan konden voldoen. Zo wilden ze bijvoorbeeld roomboter hebben.
Tijdens de oorlog ben ik gewoon naar school blijven gaan. Na de basisschool ging ik naar de Mulo. In die tijd werd mijn moeder ziek. Ze was weer zwanger maar dit vroeg, mede door haar leeftijd (48 jaar) erg veel van haar. Zij moest in haar bed blijven liggen.
Ondertussen hadden wij twee onderduikers in huis. Twee jongens die anders te werk zouden worden gesteld en drie mensen uit Zierikzee die moesten vluchten voor het water. We hadden een groot huis dus we konden de mensen genoeg plek geven. Maar er moest natuurlijk ook voor eten worden gezorgd. Doordat mijn moeder ziek en bedlegerig was, was ik hier verantwoordelijk voor.
We hadden en noodkacheltje waarop ik het eten voor al deze mensen klaar moest maken. Als ik naar school liep, wat een half uur lopen was, liep ik langs het spoor en zocht ik kooltjes om het kacheltje mee op te stoken. Hout of andere brandstof was er niet.
Suikerbieten was het makkelijkst om te maken. Deze hoefde je alleen in stukjes te snijden. Vaak kookte ik deze samen met aardappelschillen. Een vrouw in de buurt had genoeg te eten en ik vroeg haar of ik haar schillen mocht hebben. Samen met de suikerbieten prakte ik dit dan tot een soort stamppot. Hoe het kan dat deze vrouw wel te eten had weet ik niet. Deze vrouw heeft me ook een gevraagd om pannenkoeken te bakken voor haar en het bezoek dat zij kreeg. Ik kreeg complimenten voor de mooie ronde pannenkoeken die ik bakte. Ondertussen sneed ik alle randjes van de pannenkoeken af en at deze zelf op. Die dag had ik zelf in ieder geval genoeg te eten.
Mijn vader zorgde af en toe ook voor wat extra eten. Dan stond er ’s ochtends ineens een zak aardappels of een kan melk voor de deur. Vaak was dit niet, maar we waren er altijd erg blij mee.
Naast het naar school gaan en het zorgen voor eten, bracht ik ook blaadjes rond voor de ondergrondse. Die blaadjes werden verstopt in mijn poppenwagen. In de luier van mijn pop werden bonkaarten verstopt. Mijn vader zei tegen mij dat als ik Duitsers tegen kwam ik ergens moest aanbellen om te vragen of ik mocht plassen. Van mijn moeder leerde ik hoe ik de luier weer goed om moest doen als de bonnen eruit waren gehaald. Ik sprak nooit met de mensen bij wie ik aanbelde. Ze lieten me binnen en wisten ervan.

De laatste jaren van de oorlog waren een zeer moeilijke tijd voor mij. Ik was verantwoordelijk voor de zorg voor alle mensen in ons huis en moest ook leren voor school. Vaak zette ik de wekker om 3 uur in de nacht om mijn huiswerk te kunnen maken. Op dat tijdstip was het rustig in huis. Ik zat dan in een deken gewikkeld want er was geen elektriciteit en dus ook geen warmte.
Alle zorg en verantwoordelijkheden vroegen veel van mij, mijn lichaam raakte uitgeput. Toen Nederland bevrijd werd heb ik hier weinig van meegekregen. Ik werd ziek en het duurde ongeveer een half jaar voordat ik weer een klein beetje op krachten was. Mijn moeder heeft toen voor mij gezorgd.
Oorlog is voor iedereen vreselijk. Ik hoop dat we het nooit meer mee hoeven te maken.