Karin Loeper- Maiwald

Opgetekend door Ed van Leuteren
Ik ben verdreven,
Mijn familie werd verdreven
Mijn opa werd zelfs twee keer verdreven.
Ik ben ontheemd en dat begon toen ik 9 jaar oud was.
Niet weten waar je naar toe gaat.
Je zekerheden worden je ontnomen.
Ik ben in 1936 geboren in Seitendorf, dat is een klein dorp in Silezië. Dit hoorde vroeger bij Duitsland, maar door de afspraken tussen de geallieerden en Rusland werd dit gebied gevoegd bij Polen. Wij leefden in de buurt van het Reuzengebergte. Het is landschappelijk heel erg mooi. Het plaatsje ligt in de buurt van Breslau, ten zuiden daarvan.
Na de oorlog werd het gedeelte Silezië, Pommeren en Oost Pruisen aan Rusland gegeven. Dat gebeurde na de capitulatie van Duitsland.


“Bron: Aeroid via Wikimedia Commons, CC‑BY‑SA‑4.0”.
Ik heb een hele warme jeugd gehad, mijn vader was daar directeur van een kalkfabriek. Tijdens de oorlog was mijn vader niet in militaire dienst. Hij was ‘unabwendbar’, omdat kalk van groot belang was voor de industrie. Hij was onmisbaar. Hij was al die tijd bij ons. We zijn twee keer gevlucht en één keer verdreven. Toen de Russische militairen aan de grens stonden, zijn we gevlucht. We hoorden het schieten in 1945 en vluchtten naar Tsjechië. Mijn ouders wilden naar Oostenrijk, maar de grens was dicht en de Russen hebben ons ingehaald. We zijn toen teruggekeerd en kwamen weer in ons huis, maar daar was toen al een Russische officier in gaan wonen. Het principe was dat ieder huis een ander gezin kreeg, bewoond door een Poolse persoon of familie. Het eigendom van een woning werd niet meer geaccepteerd, we moesten de huissleutel afstaan en je moest maar zien. Wij hebben in ons huis nog twee jaar ingezeten met Russische en Poolse bezetting.
In de oorlogstijd had ik een redelijk rustig leven, na verloop van tijd gingen alle invloeden van de oorlog steeds meer het dorp beheersen. Je hoorde dat er bij ieder gezin iemand was gesneuveld, er kwamen geëvacueerden uit Berlijn, die bij ons onderdak vonden. Buren en vrienden gingen reeën schieten, daarom hadden we in het dorp geen honger.
Je overleefde, maar zonder enige bescherming of proces of rechten werden we na de capitulatie verdreven van ons land. Iedereen ten oosten van de Oder Neisse rivier werd verdreven zonder enig recht en dat ging als volgt: je kreeg een brief waarin stond, dat je het huis uit moest en de sleutel moest afgeven aan de nieuwe eigenaar. De Polen kregen het huis en het land, terwijl het ons eigendom was. Ik voelde de dreiging. Wat ons als kinderen heel erg getroffen heeft is, dat er een datum is, waarop je op een plein moest zijn met spullen die je kon dragen. Wij woonden aan een riviertje. Mijn moeder was erg gesteld op haar servies maar zij gooide het servies waar ze apetrots op was in het riviertje onder het motto: als ik het niet kan gebruiken, dan ook een ander niet. Mijn broer vertelde dat het matras van zijn kinderbedje was verbrand. Dat kan hij nog niet vergeten, zo veel indruk heeft dat op hem gemaakt.
Wat ik van de tijd vóór de capitulatie weet, is dat we twee jaar bezetting hadden. We hadden geen school en we waren rechteloos. Als kind zag ik dat mijn ouders opeens zonder rechten waren en dat de vrouwen heel veel verkracht werden. Er werd door de militaire regering gezegd ( later werd dit terug getrokken) dat de Duitse vrouwen van hen waren en dat de vrouwen een beloning waren. De militairen kwamen in hordes het dorp binnen. De vrouwen gingen ’s nachts het bos in om zich te verstoppen, ook gingen ze naar verlaten gebieden om vooral niet gepakt te worden. Je hoorde steeds weer het gillen van de vrouwen, ik wist als kind niet wat het was. In die tijd vertelde men dit ook niet. Als kind van acht wist je niet wat er gebeurde. Iets verschrikkelijks, maar je wist het niet. In die periode begon het, dat ik mij onzeker ging voelen. De Russen kwamen uit de Oostelijke gebieden van Rusland, die waren getraind om alleen maar te vechten. Die hebben daar twee jaar huisgehouden en alles wat er maar was, gepakt. Mijn vader was handig in het repareren van radios, hierdoor konden wij het in die bezettingstijd financieel overleven. Hij werd ook wel ‘Maiwald Radio’ genoemd.
Toen kwam het besluit: ‘nu moet je er uit’. Dat was verschrikkelijk. Je moest je melden met wat je kon dragen. Iedereen droeg wat op zijn lichaam, met wat je mee kon nemen. In een grote tocht gingen we op weg. Iedereen nam mee, wat je dacht dat belangrijk was. Toen werden we in 1947 als vee gedreven naar het treinstation.
De laatste dagen vóór de capitulatie zijn we nog een keer gevlucht naar een bos in de buurt en brachten we daar de nacht door. Heel veel mensen probeerden naar het westen te vluchten. Van bovenaf een berg zagen we de mensen vluchten. Veel familieleden kwamen tijdelijk bij ons, omdat de steden beschoten werden en het dorp niet.
In ons dorp was een kasteel, ook die bewoners kwamen bij ons.
In een korte tijd na de oorlog veranderde er heel veel. Je hebt geen huis meer, je hebt geen thuis meer. Ik zie mijn vader nog in de tuin graven en dingen verstoppen, want niemand besefte, dat het voorgoed is. Je hebt zo iets als : ‘we komen wel terug, dat wordt wel geregeld’. Er was geen enkele bescherming, wij waren de offers van de oorlog. Wij waren ook niet meer welkom in het westen van Duitsland. Wij waren eigenlijk verschoppelingen.
In die tijd van het verdreven worden, liep je in een tocht, we liepen met wagentjes, die we duwden of voorttrokken. Stapvoets met bewakers liepen we naar Jauer in de buurt waar een station was. Je mocht niet stoppen. Ik zag dan ook mensen met bagage, zittend aan kant van de weg, die het niet meer konden volhouden. Ik heb een klein meisje zien sterven aan de kant van de weg met de ouders erbij, die werden dan weggejaagd en zij lieten het kind achter en dat zag je. Niemand kon je beschermen hiervoor, zo van ‘kijk maar niet’. Oude mensen werden neergelegd omdat zij het niet meer konden volhouden, die gingen dus sterven aan de weg. Mensen die vluchten werden doodgeschoten. Zonder pardon. Niemand mocht in Silezië blijven.
De Russen hadden macht, totdat zij zich terugtrokken en Polen ontstond.
Toen we bij het station kwamen, stonden daar trein-veewagens en daar moest je wachten en daar werd je ingedeeld en dan werd je vervoerd. Dat was een ontzettend spannend ogenblik. Polen controleerden de verdrevenen. Wat je niet mee mocht nemen, dat werd er uitgehaald en je kwam in die veewagens en ineens riep er iemand van de Poolse controleurs : ‘Maiwald’, toen bleek het een medewerker te zijn die in de kalkfabriek van mijn vader had gewerkt. Mijn vader was dus kennelijk wel een goede baas geweest, wij mochten als eersten in zo’n veewagen en mijn vader werd in het midden geplaatst als opzichter voor de rest. Hij had daar echter geen voordeel bij. Wij wisten niet waar we naar toe zouden gaan. Soms stopte de veewagen en dan sprongen mensen uit de trein om hun behoefte te doen en dan rolde die trein verder. Uiteindelijk kwamen we in een kamp terecht in Oost Duitsland. Voordat we bij het treinstation waren vanuit onze woonplaats hadden we zo’n 20 km gelopen. In de veewagen kon je alleen maar staan of hurken. Je wist niet wat er ging gebeuren, er werd veel gehuild en geschreeuwd. Je zat dagen in de veewagen zonder eten of drinken.
Het doel van de verdrijving voor de machthebbers was, dat er in het nieuw gevormde land geen minderheden meer zouden zijn, die daar nog zouden kunnen demonstreren. Er is niemand meer die het dialect spreekt, niemand meer die kan zeggen zijn huis of land terug te willen hebben. Het is gewoon weggevaagd. Die hele geschiedenis is weggevaagd als je daar nu komt, dan zie je dat, ook het graf van de ouders van mijn moeder is verdwenen.
Dat zijn momenten waardoor je alle proporties kwijt bent. Je hebt alleen nog je ouders. De wereld was vijandig, onzeker, wrang en wreed. Dat horen van de verkrachtingen heeft mij erg veel gedaan, achteraf en ook dat niemand er over praatte. Het was iets heel ergs en het gebeurde elke nacht.
De laatste dagen vóór de capitulatie trokken er groepen mensen door het dorp. Daar waren mensen met geweren die mensen begeleidden die uit een concentratiekamp kwamen. Zij dreven die mensen steeds verder naar het westen. Die kwamen dan door ons dorp. Mensen die zich nauwelijks konden voortbewegen en wie opzij sprong werd dood geschoten. Die mensen werden als vee in een grote schuur geplaatst. Gevangenen probeerden door de grote schoorsteen van de schuur te ontsnappen en werden door de bewakers beschoten. Wij stonden daarbij. Je zag dan die mannen zo van het dak schuiven. Je begreep niet dat je dat moest aanzien. Er was angst en paniek: wat gebeurt hier? Wat er nog van de groep over was, trok verder en wachtte totdat de Russen hen bevrijd hebben. Die ervaring ga je dan wegduwen, maar die komt later terug. Zo waren er meerdere belevenissen, die in die tijd dat je een kind was zo veel indruk maakten. Het ging in één stuk door. We waren een groep mensen, die ineens geen rechten meer had en de wraak kwam op deze mensen terecht. We zijn verdreven, niet gevlucht. We waren Vertriebene. In Nederland is dat nauwelijks bekend.
Vluchten doe je meestal uit eigen initiatief, verdreven worden is dat de ander je wegjaagt.
Mijn vader had een stok gemaakt, waarin hij bankbiljetten had verstopt, zo konden wij ons financieel redden tijdens de verdrijving.
Bij ons was het ook zo, dat er geruchten waren dat alle kinderen naar Rusland vervoerd zouden worden. Mijn ouders waren wanhopig, hoe krijgen we dat ongedaan? Kinderen werden in Russische gezinnen opgenomen en in tehuizen.
Het gebied werd geannexeerd. De verdrevenen kwamen eerst in een kamp in Oost Duitsland en van dat kamp werden de mensen verder geleid naar steden. Wij waren een week in het kamp. Het kamp werd geleid door Oost Duitsers met supervisie van Rusland en Polen, maar ik weet dat niet zeker. De mensen uit de voormalig Duitse gebieden werden verspreid over heel Duitsland. Wij kwamen als gezin in Leipzig terecht, wij woonden in bij een dominee en zijn vrouw, in een herenhuis dat nu nog bestaat. Dat waren aardige mensen. Het ging eigenlijk best wel goed met deze manier van samenleven.
De Duitsers waren in het algemeen ook voor ons niet vriendelijk, wij waren indringers. Zij voelden zich bedreigd. Wij waren nergens welkom, nergens. Je had niets en we kregen nergens medelijden of hulp. Je moest maar zien, waar je bleef. We waren buitengesloten. Dat gevoel dat blijft.
Er waren zelfs Duitsers die niet wisten dat Silezië bij Duitsland hoorde.
Mijn vader hoorde in Leipzig, dat de Russen van plan waren om alle fabrieken en machines naar Siberië te brengen om daar een groot bloeiend industriegebied op te zetten. Je moet dan ook vakmensen hebben, ze hadden dan al snel door dat je getransporteerd zou worden naar Siberië. Mijn vader is toen – hij was vakman – gevlucht naar het westen. Ons gezin zat toen zonder vader. Wij bleven in Leipzig in een kamertje met honger achter. Mijn opa en oma vonden een plek in de Amerikaanse zone in Westfalen. Mijn vader wist dat en voegde zich bij hen. Zo’n anderhalf jaar leefden wij als gezin gescheiden van onze vader. Later heeft mijn vader heeft ons met een klein vrachtwagentje, stiekum uit Leipzig gehaald. Wij gingen toen naar een opvangkamp in West Duitsland, dat was nog vóór 1949 toen de DDR ontstond.
Mijn vader was in de Eerste Wereldoorlog ook al verdreven uit Posen. Duitstaligen werden daar verdreven. Zij zijn toen gevlucht naar Silezië. Dat was dus zijn tweede keer. Bondskanselier Willy Brandt heeft later ondertekend, dat Duitsland nooit meer aanspraak zou kunnen maken op dat gebied.
Mijn vader had in Westfalen een baan gevonden. Wij zaten boven een fabriek, met eigen handen heeft hij daar met hulp van een vriend, een huis gebouwd. Toen begon voor het eerst een normaal leven. Na twee jaar geen school te hebben gehad, gingen wij weer naar school. Daarna werd hij benaderd om in Doesburg bij Arnhem een baan te aanvaarden om mensen op te leiden. Toen is hij met ons naar Doesburg vertrokken. Hij wilde het beter hebben voor zijn gezin. Mijn ouders hebben toen niet begrepen, dat Nederland net na de oorlog, een land was dat vijandig stond tegenover Duitsers. Vooral mijn moeder heeft daar heel erg onder geleden. Weer waren we buitengesloten.
Toen ik zestien jaar oud was, ging ik in 1952 naar de Kunstacademie in Arnhem. Ik ging met de Gelderse tramdienst vanuit Doesburg naar Arnhem.
Mijn broer wilde zich geheel aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Mijn man en ik hebben bijlessen genomen in de Nederlandse grammatica. Als jochie van vier werd mijn broer ook verdreven. Als jongeman van twintig moet je dan een bestaan zien op te bouwen.
Als kind is dit de ramp van je leven als je dit meemaakt. De onschuld bij het kind, de ouders, maar toevallig geboren in een tijd op een plek waar dit gebeurt.