Rudie Cortissos

Opgetekend door Petra Bontje

We ontmoeten elkaar bij de WO2Netwerkdag in Hilversum. ‘U heeft een lintje’ zeg ik tegen hem. ‘Van Femke Halsema gekregen,’ antwoordt Rudie Cortissos trots. Zo begint ons lunchgesprek. Een maand later zit ik in zijn lichte appartement in Amsterdam voor een interview. Op zijn verzoek heb ik al het een en ander opgezocht op het internet, zodat ik geen vragen hoef te stellen die al veel vaker aan hem zijn gesteld.

Rudie Cortissos wordt in januari 1939 geboren in Amsterdam. Zijn voornaam is dan nog Salomon (Salo). Met zijn ouders, Louis Cortissos en Emmy Dreesde, woont hij in de Diezestraat. Op 10 mei 1940 breekt de oorlog uit en wordt het in de loop van de tijd voor Joden steeds gevaarlijker op straat. Eind 1941 wordt de 2-jarige blonde jongen met de  blauwe ogen door zijn ouders naar zijn oom gebracht, die gemengd getrouwd is. Dit wordt het eerste van in totaal vier onderduikadressen. Spoedig komt Rudie terecht bij de familie Poort. De vader van het gezin is NSB-er en heeft als ‘Verwalter’ (een door de nazi’s aangewezen zaakwaarnemer) de leiding over de zaak van Salo’s grootvader. Voor de veiligheid wordt Salo vanaf dan Rudie genoemd, Rudie Poort. Zijn derde onderduikadres is het gezin van de zus van het dienstmeisje dat voor de oorlog bij zijn ouders werkte, de familie Sakes in de Tolstraat. Hij gaat in de buurt naar een christelijke school en bezoekt af en toe zijn grootouders van vaderszijde die ondergedoken zitten in de Saffierstraat. Eind 1944 gaat Rudie naar zijn vierde en laatste onderduikadres, bij Greta Knuyt op de Parnassusweg. Ook zijn vader zit hier al anderhalf jaar ondergedoken, maar dat komt Rudie pas in januari of februari 1945 te weten. Rudie en zijn vader overleven de oorlog. Zijn moeder wordt in het voorjaar van 1943 in Amsterdam opgepakt en in Sobibor vermoord.

[Bronnen: 1). Getuigenverhalen.nl – Interview 16, Rudie Cortissos, late gevolgen van Sobibor; 2). Waarom, schrijf je me niet? Post uit de vergetelheid - Emmy Cortissos (pudv.nl/emmy-cortissos/).]

 

Kunt u me wat meer vertellen over uw ouders?

‘Mijn ouders hebben elkaar in Den Haag ontmoet. Ze zijn getrouwd in oktober 1935. Ik vermoed dat ze een Joodse bruiloft in de Portugese Synagoge hebben gehad. In januari 1939 ben ik geboren. Ik ben enig kind.’

‘Voor de oorlog was mijn vader in dienst van een bedrijf dat in zuidvruchten deed. Hij heeft de firmanaam overgenomen en importeerde sardines en zalm in blik uit Portugal. In 1957/1958 heeft hij samen met een zakenpartner een totaal andere lijn opgezet. Ze verkochten Hollandse klederdrachtpoppetjes, deze gingen met postorders naar Amerika toe. Een gouden business was het. Hij heeft er echter heel weinig plezier van gehad, want hij is al in 1959 overleden. Die zakenpartner van hem heeft ons meteen in de steek gelaten. Ik heb er nooit een cent van gezien en mijn stiefmoeder ook niet.’

Weet u wanneer uw ouders aan onderduiken begonnen te denken?

‘Ik ben gaan onderduiken in december 1941. Ik was toen bijna drie jaar oud. Mijn vader is in de loop van 1942, 1943, gaan onderduiken op de Parnassusweg. En mijn moeder? Dat is een groot vraagteken. Ik heb geen idee waar zij ondergedoken is geweest. Ik heb vele dossiers in het Stadsarchief bekeken, ik heb het Nationaal Archief en het Rode Kruis geraadpleegd. Dat ze in Amsterdam was ondergedoken weet ik echter zeker. Ze bezocht regelmatig haar schoonouders, die ondergedoken zaten op een zolder in de Saffierstraat. Toen ze daarnaartoe  op weg was, is ze gearresteerd door een NSB-er.’

(*Emmy Dreesde, de moeder van Rudie, werd in het voorjaar van 1943 gearresteerd bij een tramhalte in Amsterdam. Op 11 mei wordt ze vanuit de Hollandsche Schouwburg naar Westerbork gebracht. Op 18 mei gaat Emmy op transport naar Sobibor, waar ze op 21 mei 1943 wordt vermoord. Ze werd 31 jaar.

[*Bron: Waarom, schrijf je me niet? - Post uit de vergetelheid - Emmy Cortissos (pudv.nl/emmy-cortissos/).])

Uw vader wist ook niet waar uw moeder ondergedoken zat?

‘Dat denk ik wel, maar mijn vader heeft mij nooit veel over de oorlog verteld. Wat ik weet zijn flarden en van wat ik van een neef van mijn vader gehoord heb. Met hem en met zijn vrouw hadden we een goed contact. Ik heb mijn tante Bep, zoals ik haar noemde, wel eens dingen gevraagd. Ja, zei ze, ik heb wel  eens wat gehoord van ome Joop, de autobewaker, maar verder wist ze niet veel. Net zo goed als dat in brieven geen namen werden genoemd, er stonden alleen dingen in als ‘Liefs voor het kind’. Dat was ik dan. Begrijp je wat ik bedoel?’

Zes maanden lang (dec 1944 - mei 1945) zat ik in hetzelfde appartement als mijn vader ondergedoken aan de Parnassusweg. Dat wist ik in het begin niet, maar dat duurde maar kort. Op een gegeven moment kom je elkaar natuurlijk tegen. Op een van de gastlessen die ik op scholen geef, vroeg een kind aan me: Hoe was de kennismaking?’

Besefte u toen dat het uw vader was?

‘Nee, dat wist ik niet. Ik was nog geen zes jaar en had hem drie jaar daarvoor voor het laatst gezien. Mijn moeder kan ik me ook niet meer herinneren.’

‘Ik kan me vagelijk herinneren dat ik achter op de fiets naar mijn oom werd gebracht. Daar ben ik in eerste instantie ondergedoken geweest. Dat moet eind 1941 geweest zijn. Dat kan ik me vaag herinneren, maar gezichten en zo kan ik me niet meer voor de geest halen.’

Uw vader heeft alleen op de Parnassusweg ondergedoken gezeten?

‘Ja. Hij is pas eind 1942/begin 1943 gaan onderduiken. In het Joods Museum ligt een tekening van hem van de ruimte tussen twee vloeren waar hij zich tijdens razzia’s en luchtalarm verborgen hield. Je ziet daar een kostuum hangen, er staat een bed, een radio en een atlas. Het was een ruimte van ongeveer tachtig centimeter hoog. Benauwend, maar het heeft wel zijn leven gered. In de houten vloer van de inbouwkast zat een schuif. Die mevrouw die ons verzorgde legde dan het zeil erover, zette haar schoenen erop en deed de kast op slot. Die schuilplaats is nooit ontdekt.’

‘Ik weet niet meer precies de datum, maar begin jaren veertig is mijn vader veroordeeld wegens een malafide transactie met Portugese sardines. Ik weet niet eens meer hoe het precies in elkaar zat. Maar goed, hij is naar de gevangenis gebracht en heeft vanuit de gevangenis briefjes geschreven naar het onderduikadres op de Parnassusweg. Op het einde van het briefje vraagt hij: “Het zou fijn zijn als je een kan koffie kan verzorgen en wat sigaretten.” Een aantal weken heeft hij daar minimaal gezeten en is van daaruit  naar station de Rietlanden gebracht. In Amsterdam waren twee stations van waaruit treinen naar Westerbork reden. Één was het Muiderpoortstation. Het andere station was De Rietlanden.’*

(*Website: www.joodsamsterdam.nl: Tijdens de bezetting werd het oostelijk havengebied van Amsterdam ‘Sperrgebiet’, niemand mocht er komen behalve met toestemming en onder begeleiding van de bezetter. Het gebied werd in 1943 lange tijd gebruikt voor de deportatie van Joden. Het is volledig buiten het zicht van bebouwd Amsterdam in tegenstelling tot het Muiderpoort- en Centraal Station. Treinen voor de deportatie werden klaargezet bij goederenstation ‘De Rietlanden’ en vertrokken vanaf de Panamakade en mogelijk ook vanaf de Borneo- en Sumatrakade. Vanaf de Hollandsche Schouwburg werden Joden per vrachtauto van de ‘Ordnungspolizei’ naar deze locaties gebracht, zieken en bejaarden gingen vanaf hun tehuizen rechtstreeks naar De Rietlanden.)

‘Vanuit station De Rietlanden ging de trein met een flauwe bocht naar een hoofdspoor. En daar is mijn vader uit een rijdende trein gesprongen. Hij niet alleen, meerdere Joden hebben dat gedaan. Hij heeft me eens verteld dat hij zich 24 uur heeft schuilgehouden op een kolenboot,. Daarna heeft hij een fiets gestolen, is weggereden, en is niet meer op straat gekomen.’

‘Op 4 mei 2020, in de coronatijd,  werd er tijdens de Dodenherdenking op de Dam een video op een scherm vertoond van mij en mijn kleinzoon. Ik heb toen een mooi boek gekregen, Atlas van een bezette stad (Amsterdam 1940-1945) van Bianca Stigter. Op een gegeven moment zat ik aan de grote tafel en ben dat boek gaan lezen. Ik zei toen tegen mijn vrouw: “Jij hebt daar toch ook nooit iets van gehoord, dat daar mensen uit de trein sprongen?”  Dat gegeven staat in dat boek beschreven. Dat heeft hij me nooit zelf verteld, maar dat was mijn conclusie, want daar lagen die kolenboten. Zo ben ik aan al die gegevens gekomen. Een fotootje hier, een gesprekje  daar. Zo heb ik de geschiedenis als het ware herbeleefd.’

Waren er nog foto’s van uw moeder?

‘Gelukkig wel. Nadat mijn vader is overleden, heb ik een album gevonden met foto's van mijn vader, mijn moeder, mijn oom, en van mijn neven een enkele foto. En van mijn grootouders en mijn ouders in een open autobus in 1915. Maar ook foto's van mijn ouders met vrienden tijdens een dagje uit naar Antwerpen. Ik weet niet wie die vrienden zijn, ik heb geen namen. Maar ik heb gelukkig voldoende foto's van mijn moeder. Er hangt er een in de Hollandsche Schouwburg. Ik ben één van de veertig overlevenden die toestemming hebben gegeven om een foto van een directe nabestaande daar permanent op te laten hangen in een soort glazen druppel.’

(*De voormalige theaterzaal is nu een gedenkplaats: een binnenplaats waar veertig glazen druppels aan de muren hangen, met elk een foto van een Joods slachtoffer. Als je als bezoeker een audioapparaat erbij houdt, hoor je de getuigenis van zijn of haar tijd in de Hollandsche Schouwburg.)

‘Mijn moeder is van daaruit gedeporteerd naar Westerbork. Ze is op 7 mei 1943 gearresteerd en heeft nog een briefje geschreven die via de Joodse Raad naar haar zwager is gegaan, mijn oom, waar ik ook ondergedoken heb gezeten. Ze schrijft daarin op een grijs kladblok blaadje: “David, ik zit in de schouwburg. Probeer me eruit te halen.” Dat briefje ligt in het Joods Museum, dat heeft natuurlijk historische waarde.’

‘Op 11 mei is ze gedeporteerd van de Hollandsche Schouwburg naar Westerbork via het Muiderpoort station. Rond die datum schrijft ze een brief naar mijn vader. Toen wist hij dus dat ze in Westerbork was. Met als einddoel natuurlijk de vernietigingskampen.’

Dus die brief heeft uw vader wel bereikt?

‘Mijn vader heeft zelfs de brief die mijn moeder nog vanuit de trein naar Sobibor heeft geschreven. Na overleg met mijn vrouw en kinderen heb ik deze geschonken aan het Joods Museum. De brief is van 18 mei 1943 met de postzegel er nog op. Een paarse postzegel, hij is uit de trein gegooid. Hoe weet ik niet, misschien door het luchtgat. Ze schrijft: “we zitten in een veewagen met 65 tot 70 mensen.” Het kattebelletje van degene die haar briefje vond, zit er ook bij. Mijn moeder schrijft dat ze op weg is naar Polen en dat ze hard zal moeten werken. Ze eindigt met “Tot ziens”. Ook die brief heb ik aan het Joods Museum gegeven. Het blijft nu voor de eeuwigheid bewaard, dat vond ik het belangrijkste. Die brief van 18 mei  1943 was gericht aan de vrouw waar mijn vader ondergedoken zat.’

‘Toen mijn vader de brief van mijn moeder ontving, toen ze onderweg naar Polen was, besefte hij dat ze dat waarschijnlijk niet zou overleven. Ik weet niet of toen al algemeen bekend was dat er vernietigingskampen waren, want men heeft dat op afstand gehouden. Ik weet dus niet of hij het toen al zeker wist, maar een paar jaar na de bevrijding natuurlijk wel.  Hij is toen opnieuw getrouwd en moest een verklaring van het Rode Kruis hebben dat zijn eerste vrouw overleden was. Deze heeft hij ook gehad, want die verklaring ligt in het Joods Museum.

Is er nog hoop geweest? Dat uw vader of u nog dacht: misschien komt ze nog terug?

‘Nee, eigenlijk niet. Ik heb wel eens gedacht, maar dat is wel heel lang geleden, misschien heeft ze toch wel overleefd. Niet wetende dat het bewijs geleverd was en dat er maar 19 mensen Sobibor overleefd hebben. Mijn moeder was daar niet bij.’

Ik begreep dat 63 van uw familieleden zijn omgekomen.

‘Dat is een getal dat mijn vader eens een keer genoemd heeft. Ze kwamen natuurlijk niet allemaal uit Amsterdam. Ook uit Amersfoort, Hattem, et cetera. Ik heb het niet nageteld, maar dat getal moet goed zijn geweest.’

Weet u waarom u in december ’44 van uw derde onderduikadres in de Tolstraat naar dat op de Parnassusweg bent gebracht?

‘Het was hongerwinter. Ze hadden in de Tolstraat geen warmte en geen eten meer voor me. De mensen waar ik ondergedoken zat, heb ik helaas nooit meer gesproken. Hun zoon heb ik nog wel een keer ontmoet, maar hij wist eigenlijk niets. Rein is in de zeventig, dus vijftien jaar jonger dan ik. Zijn ouders hadden hem heel weinig verteld. Zijn zuster die nog jonger was heb ik nooit gesproken, maar die heeft later aan een achternichtje van mij verteld dat ik een lief klein blond jongetje was.’

Vond u het al klein jongetje niet eng om steeds weer in een vreemd gezin te komen?

‘Dat besef je niet als je vier, vijf jaar oud bent. Er zijn andere dingen die een impact op je hebben. Je neemt het zoals het is.’

Moest u ook steeds van school wisselen?

‘In de Tolstraat ben ik naar een christelijke peuterschool geweest. Deze was aan het einde van de straat. Die school bestaat nog. Ik heb geprobeerd de registers van de school op te vragen bij het Gemeentearchief Amsterdam, maar die zijn er niet meer. Van daaruit ben ik regelmatig naar mijn grootouders geweest. Als je Tolstraat uitloopt kom je bij de Saffierstraat. Daar zaten mijn opa en oma van vaderskant ondergedoken. Mijn grootouders hebben het overleefd, maar zijn wel heel jong gestorven. Mijn grootmoeder al in 1949 en mijn grootvader in 1954. Ik kan me mijn grootmoeders overlijden nog als de dag van gisteren herinneren, maar in 1949 was ik ook al weer tien jaar oud.’

Bent op de Parnassusweg blijven wonen?

‘Ik ben daar met met mijn vader weggegaan. We zijn bij de onderduikmevrouw op de Minervalaan gaan wonen,  twee maanden na de bevrijding. Hoe hij dat geregeld had weet ik niet.’

Hebben uw onderduikouders wel eens iets over uw eigen ouders verteld?

‘Nee. Mijn vader heeft dat contact afgehouden. Waarom? Groot vraagteken. Jammer, want ze waren wel mensen die mijn leven gered hebben. Mijn grootvader en grootmoeder hebben er ook nooit over gesproken. Over mijn moeder werd ook nauwelijks gesproken. Ik heb wel eens wat gevraagd, maar kreeg dan meestal een nietszeggend antwoord. Mijn grootvader van moederskant is ook in Sobibor vermoord, maar mijn grootmoeder was al in 1932 overleden. Haar drie zusters en broer zijn allemaal vermoord, met het gezin erbij.’

U had dus niemand van moederskant om over uw moeder te praten?

‘Nee. Degene met wie ik over mijn moeder kon praten was de neef van mijn vader. Mijn vader kwam uit een gezin van acht. Mijn grootmoeder kwam ook uit een gezin van acht, waarvan bijna niemand het overleefd heeft. Gastlessen op scholen bestonden toen helemaal niet, dat is echt iets van de laatste 25 jaar.

Heeft u nog persoonlijke voorwerpen van uw moeder? Of heeft u alleen het familiealbum?

‘Ik heb het familiealbum. Als je in het middelste kastje linksboven kijkt, staat daar een fles met een stevige dop erop. Dat was de parfumfles van mijn moeder. Daar staan mijn tandjes nog in. Da's het enige wat ik heb van haar. En verder heb ik niets. ‘

Heeft u nog herinneringen aan mei 1945?

‘Ik kan me herinneren dat er op de Stadionweg moffen met de handen in de nek afmarcheerden. En ik heb foto's van mijzelf dat ik met mijn onderduikmoeder vanaf de Parnassusweg met een fiets met oranje en rood-wit-blauwe vlaggetjes, naar het Zandland ben geweest. En ik heb een foto van mijn vader die naast een Canadese tank staat. Op de Parnassusweg. Mijn vader was in driedelig pak, stropdas, keurig gekapt en alles. Onbegrijpelijk. Dat was op 5 mei 1945.’

‘Naarmate je ouder wordt, ga je je meer dingen herinneren. Ik kan me de droppings op dit Zandland herinneren. Dit was toen volledig onbebouwd gebied, heel Buitenveldert bestond nog niet. Ik ging toen wel eens op de fiets weg naar de Boerenwetering of om te gaan schaatsen in Amstelveen.’

Wat zijn uw eerste herinneringen van de periode na de oorlog?

‘Van toen ik weer naar school ging. Ik zat in een schakelklas voor kinderen die een paar jaar gemist hadden. Ik zat met zeven onderduikkinderen in één klas, dat wisten we geen van allen van elkaar. Later ben ik een van hen, die ook gastlessen geeft, tegengekomen. Een van die zeven kinderen was de zuster van Polo de Haas, de pianist. Verder herinner ik me nog Lies Ferron, die haar naam had gewijzigd van Peperwortel, een echte Joodse naam, in Ferron, naar de familie waar zij ondergedoken was. En er waren Erik Citroen en Helena van Dam. Dan ben ik al een heel eind, hè? We waren allemaal goed terechtgekomen, allemaal in Amsterdam Zuid, in een mooie omgeving.’

Sinds uw tweede onderduikadres wordt u Rudie genoemd,. Wilde u nooit  terug naar uw originele naam, Salomon?

‘Ik weet niet waarom mijn vader mij na de oorlog niet meer Salo noemde, zoals ik heette voor de oorlog. Waarschijnlijk omdat het zo'n puur Joodse naam is en mijn vader met Joodse zaken helemaal niks meer te maken wilde hebben. Hij wist alles, hij kende alles, maar heeft de oorlogsverhalen niet op mij overgebracht en wilde mij er niet mee belasten. We hebben het er nooit over gehad.’

‘In 1956 had ik de officiële papieren voor m'n eindexamen van de middelbare school ingevuld. De rector kwam naar me toe en zei dat ik niet de goede voornaam had ingevuld. Het moest Salomon zijn in plaats van Rudie. Ik had daar helemaal niet bij stil gestaan. Als 18-jarige fietste ik in 1957 een keer met losse handen in De Lairessestraat. Ik werd aangehouden door de politie. Ik heette dus officieel Salomon, maar had een naamplaatje om waar Rudie Cortissos, 20 januari 1939, op stond. Dit vertelde ik thuis en m'n vader vond dat we daar een oplossing voor moesten vinden. Hij is naar meester Boekel gegaan, de vader van een vriendin van mij. Deze heeft zonder kosten de naamsverandering op de rol van de rechtbank gekregen. Sinds die tijd, ik heb die akte nog, is het officieel Rudolf Salomon.’

In maart 2011 heeft u een getuigenis afgelegd in het Demjanjuk proces. Kunt u daar wat meer over vertellen?

‘Dat was in München en was zeer emotioneel. Voor alle 21 Nederlandse mede-aanklagers trouwens, hoor. Ik ben blij dat mijn vrouw mee is geweest. Die wilde er eigenlijk nooit over praten. We waren samen naar een bijeenkomst met aspirant advocaten en toen er werd gevraagd wie van de partners mee wilde, stak ze als eerste haar hand op. Alle vier de keren dat ik in München ben geweest, is ze mee geweest. Voor ons allemaal was dat één van de heftigste momenten in het leven. Niet alleen om hem te zien, maar ook om te vertellen wat voor impact het verlies van onze familieleden op ons had. Wij hadden de gelegenheid als mede-aanklagers om ons verhaal te doen. Ik heb dat in het Duits gedaan, een taal die ik goed beheers. Ik heb de speech nog. Ik vertelde dat als ik bij de tandarts ben en mijn mond opendoe, dat mijn gedachten uitgaan naar de gouden kiezen die de Joodse tandartsen in de concentratiekampen uit monden van omgekomen Joden moesten trekken. Dat is mijn associatie. Als ik ‘s nachts een plas doe, dan denk ik aan hoe dat geweest moet zijn, in zo’n tonnetje in de trein naar Sobibor. Dat en nog veel meer, heb ik in het Duits verwoord en heb ik ‘en plein public’ voor de hele wereld eruit gegooid. Bij die 21 Nederlandse aanklagers was ook een persoon waarvan ik tot die tijd niet wist dat zijn vader in dezelfde trein naar Sobibor had gezeten als mijn moeder. Dat was een keiharde klap die ik kreeg. Ze hebben elkaar niet gekend. Het waren veertig wagons, dus de kans dat ze in dezelfde wagon zaten was minimaal. Maar toch…’

In maart 2022 kreeg u een lintje van Femke Halsema. Hoe was die dag?

‘Ik had met mijn vrouw een tiendaagse reis naar Dubai geboekt. Achter mijn rug om had mijn dochter die reis met een dag  verzet. Mijn kinderen hebben het me twee dagen van tevoren verteld, mijn vrouw wist het al langer. Het was een lintje voor mijn inzet voor de Portugees-Israëlietische Gemeente (PIG)  gemeenschap in Amsterdam, maar ook voor het geven van gastlessen over de Holocaust. Voor mij was het lintje echter ook om te herstellen wat vernietigd was.’

‘Naarmate we ouder worden zijn we er steeds vaker mee bezig. Gistermiddag heb ik geluncht met een vriendin, Betty, die is uit 1942. Haar beide ouders zijn in Auschwitz of Sobibor omgekomen en ik ken haar al 75 jaar. We hebben het er nooit over gehad. Gisteren voor het eerst. We hadden het over mijn moeder en over haar moeder die ze nooit gekend heeft. Naarmate we ouder worden, speelt die oorlogsgeschiedenis een veel grotere rol.’

[Rudie Cortissos geeft al lange tijd gastlessen op lagere en middelbare scholen.]

Geeft u alleen in Amsterdam gastlessen?

‘Nee hoor, morgen ga ik naar Overveen, daarna naar Leerdam. En ik was in Amersfoort, Utrecht en de Zaanstreek, Haarlem, Den Haag. Waar ze me nodig hebben. Ik ben één van de weinigen, er zijn er niet zoveel meer die het nog kunnen doen. De spoeling wordt heel dun.’

Hoe reageren de kinderen in de klassen erop?

‘Het zijn kinderen vanaf groep zeven, acht tot en met zes vwo. Ze hebben vaak hele lijsten met vragen. Ook vragen die oppervlakkig zijn of die er niets of zijdelings mee te maken hebben. Ongeveer vijf weken geleden heb ik een interessante gastles gegeven in het Anne Frank Huis voor vijftien geschiedenisleraren. Daar kreeg ik interessante vragen. Dat was heel bijzonder.’

‘Ik vraag wel eens aan de kinderen op school. Als jullie nu straks thuiskomen en je zit een kopje thee te drinken met je moeder of je vader, probeer dan iets te herinneren wat ik jullie verteld heb. En dat je daarover vertelt.

‘Ik heb Mark Rutte een aantal maal ontmoet. Ik heb wel eens tegen hem gezegd dat genocide een vak op school zou moeten zijn. Een uur in de week, één jaar. Maar ja, probeer dat er maar eens doorheen te krijgen. Ik heb nog een vak gehad in 1951, op de middelbare school. Kennis van Indië. Op school moesten we toen nog over Indië leren, 1 uur in de week. Toen ik voor ‘t eerst in Indonesië was, zakelijk, ging dat hele verhaal wat ik daar toen gehoord heb en de hele geschiedenis voor mij leven.’

Vorig jaar heeft u samen met uw achterkleindochter en de koning het Holocaust museum in Amsterdam geopend. Hoe was dat?

‘Ja, hoe was dat? Die vraag heb ik vele malen gehad. Ik was vereerd was om het te mogen doen als een hommage aan alle 102.000 vermoorde Nederlandse Joden. Niet alleen voor mijn moeder, nee, voor allemaal. Helaas is dit er in alle publiciteit die er over de opening is geweest in alle kranten, op televisie, radio etc. niet uitgekomen.’

‘Ik begin mijn gastlessen ook altijd dat ik de kinderen vraag: Weet je waarom ik hier zit? Dat weten ze dan niet precies. Ja, de Holocaust, maar hoe en wat weten ze niet. Ik zeg dan tegen de kinderen: jullie hebben een plicht. Na school ga je een plaats innemen in de maatschappij. Jullie hebben de plicht om te proberen al het mogelijke te doen dat genocide niet meer voorkomt. Daar zijn ze dan stil van, maar dat blijft ze wel bij.’

 

Foto 1: 2024, Opening Holocaustmuseum. Rudie Cortissos en zijn achterkleindochter (website Xsaga, https://xsaga.nl/case/opening-nationaal-holocaust-museum/)

Foto 2 : Rudie en zijn moeder Emmy (website: Post uit de vergetelheid, https://pudv.nl/emmy-cortissos/)

Foto 3: Rudie in 1945 (website: Post uit de vergetelheid, https://pudv.nl/emmy-cortissos/)

Foto 4: Verklaring Rode Kruis - Emmy Dreesde (website Joods Cultureel kwartier, www.jck.nl)

Foto 5: Kaartje dat Emmy Dreesde stuurde vanuit Hollandsche Schouwburg (website: Post uit de vergetelheid, https://pudv.nl/emmy-cortissos/)

Foto 6: Tekening onderduikruimte Louis Cortissos (Collectie Joods Historisch Museum).

Foto 7 : Strafbefehl Louis Cortissos (Collectie Joods Historisch Museum).