Kees Kroon

Opgetekend door Ed van Leuteren

Op 16 juni 2025 sprak ik de 93 jarige heer Kroon. Hij wil graag zijn oorlogsherinneringen delen. Hij vertelt:

 

Ik ben geboren in Utrecht en ik heb lang gewoond aan de Groeneweg 81. Daar ben ik ook geboren. In mijn kinderogen leek het een heel groot huis, in werkelijkheid was het zes meter breed en kon ons grote gezin met zeven kinderen er onvoldoende ruimte vinden. Wij kwamen er toen ons gezin vijf kinderen had. Mijn vader werkte bij bouwbedrijf Bredero als bouwkundige en hij heeft gezien de omvang van ons gezin het huis verbouwd, waarbij er ook een grote kelder met een flinke bewapening met stalen buizen, van spoorraildikte, werd geplaatst. Deze kelder kon als schuilkelder worden gebruikt, maar dit doel heeft de kelder nimmer gekregen. Mijn vader bouwde een verdieping boven op het huis, dat gebeurde van mei 1940 tot oktober 1940. Het huis stak uit boven de andere huizen in de straat. Ik heb er ook nog ingewoond samen met mijn vrouw, vanwege het huizentekort na de oorlog. Dat was van 1957 tot 1960. In het huis was er een graanopslag en was er voldoende ruimte om iets te verbergen. Mijn vader had daar bij de start van de oorlog al rekening mee gehouden.

Mijn vrouw woonde in Renkum in de Kerkstraat, waarbij haar ouderlijk huis werd gevorderd door de Duitsers. Het huis werd volledig uitgeleefd. Er werden loopgraven in de tuin aangelegd. Zij had een jurk van een parachute, van parachutisten die geland zijn op de Ginkelse Heide.

 

Op 10 mei 1940 werden wij ’s morgens gewekt door geschiet en een grommend geluid in de lucht. Het was half vijf en als kinderen stonden wij op straat en zagen Junkers Ju 52 transportvliegtuigen overvliegen. Zoals later zou blijken waren die onderweg naar vliegveld Ypenburg. De Duitsers wilden dat vliegveld innemen met parachutisten, maar dit lukte hen niet vanwege de militaire weerstand. De Duitsers wilden per parachute het vliegveld innemen. Vanuit Utrecht was er afweergeschut op de Galecopperdijk en het lukte soms om een Junker 52 met parachutisten er in, uit de lucht te schieten. Vanuit de straat klonk er dan een applaus. Dit waren 2 motorige transportvliegtuigen. Je zag de witte wolkjes van de ontploffende granaten, ik was toen 9 jaar oud.

Mijn broer was militair en daar heb ik ook veel van gehoord. Mijn broer heeft de hangars gebouwd van Vliegveld Twente, waar de militaire vliegtuigen in staan.

Op de vijfde dag van de oorlog capituleerde Nederland. Mijn vader zat achter de tafel in zijn stoel te huilen, ik heb hem nog nooit zien huilen. Dat maakte diepe indruk.

 

In het eerste jaar van de oorlog merkten wij eigenlijk weinig van de bezetting. De staatssecretarissen die er waren werden door de Duitsers gebruikt als ministers om verder te regeren. Dat werd deze functionarissen later wel kwalijk genomen. Ambtenaren bleven zitten, politie bleef doorgaan.

De stemming in Nederland sloeg om na de Dokwerker staking van 1941. Wij hoorden hiervan via de radio en de krant. In die tijd werd die informatie wel gedeeld met de wereld. We hadden als krant ‘de Standaard’, een protestants Christelijke krant. Alles was voor Joden verboden en daarom werd er hierop gereageerd door deze staking. De havenarbeiders staakten. Ik heb nimmer meegemaakt dat er Joodse kinderen uit de schoolklassen werden gehaald. Ik zat namelijk op een Gereformeerde school, die niet door Joodse kinderen werd bezocht. De school was aan het einde van de Groeneweg.

 

Kort na het begin van de oorlog, dat moet in 1941 of 1942 zijn geweest liep ik naar school, waarbij ter hoogte van machinefabriek Jaffa twee dode verzetstrijders langs de kant van de weg lagen. Dit was door de Duitsers gedaan als afschrikking voor de bevolking. Dit heeft een onvoorstelbaar diepe indruk op mij gemaakt.

Ik bezocht vanaf 1943 de HBS die gevestigd was aan de Nieuwe Gracht 36 in Utrecht. Op nummer 34 was er een klooster waar zogenoemde Duitse muizen zaten. Dat waren dames die een grijs militair uniform droegen. In Nederland zouden zij Milva’s worden genoemd. In die tijd waren er op de Mariaplaats veel Duitse vlaggen met het hakenkruis er op. Op deze plek was er ook de oudste katholieke schuilkerk.

 

Gedurende de verbouwing van ons huis zijn we naar het Majella park gegaan, dat was een wijk die door mijn vader was gebouwd in dienst van Bredero. Wij hadden toen drie huizen naast elkaar aan de Thomas à Kempis weg. Wij woonden in de ene en in het andere huis stond onze boedel. In juli 1944 mochten de Joden niet meer in Amsterdam blijven en kwamen zij voor een deel naar Utrecht. Naast ons moesten Joden gehuisvest worden.

Eén daarvan was mevrouw Nathan met haar moeder. Zij was een chique geklede Duitse Joodse vrouw. Haar man was er niet meer, hij was directeur geweest van Kaufhaus in Berlijn. Zij was een jaar of vijftig, haar moeder in de tachtig. Deze mevrouw heeft de oorlog niet overleefd. Na een week was zij ter dood gebracht in Bergen-Belsen. Zij voorzag dat de Duitsers haar om het leven zouden brengen.

Ik zag regelmatig militaire exercities van Duitse militairen door Utrecht gaan. We maakten anti-Duitse moppen. We zongen anti-Duitse liedjes. De Duitsers zongen onder andere ‘und wir fahren gegen Engeland’ en wij zongen zachtjes in de mond ‘plons, plons,plons’. Kazernes aan de Croeselaan zaten allemaal vol met Duitsers.

Iedereen had kaarten eerst van Noord Afrika waar de Duitsers waren en later van Rusland waarbij we met speldjes aangaven waar de Duitsers waren. We hoorden van deze troepenbewegingen via nieuwsuitzendingen van de Duitsers. De konvooien naar Moermansk werden gebombardeerd. Men was daar open over in de berichtgeving, de Duitsers waren daar trots op.

 

In 1943 ging ik spelen met mede klasgenoten in het Wilhelminapark. Dat was voor mij de andere kant van de stad. We hoorden in de verte ineens muziek.  Mensen verdwenen van de straat, de straten waren uitgestorven. Wat bleek? Het was de begrafenis van een politie inspecteur van de Utrechtse politie, die door verzetsstrijdster Juffrouw Reina Prinsen Geerligs om het leven was gebracht. Deze inspecteur werkte als NSB-er mee met de Duitsers. Zijn naam was Pieter Kaay (schrijver: later zou blijken dat zij deze moord had bekend om verdere zoekacties naar daders te voorkomen, zij zou de avond vóór de aanslag hebben afgezien van de moord, omdat een van zijn kinderen op zijn schoot zat).

Mw. Geerligs werd opgepakt en in een concentratiekamp vermoord. De stoet ging naar Santa Barbara, de katholieke begraafplaats. Te horen was de treurmars van Beethoven.

In 1944 brak de Hongerwinter aan, we hadden nauwelijks school, ik ging misschien 2 keer per week naar school, verder niet. Er waren geen kolen, er was niks. Ik ging met mijn broer, die drie jaar ouder was, samen met een arbeider van Bredero naar Vinkeveen. We haalden daar turf met een praam voor ons thuis en Bredero. We liepen in de zeel voor de praam uit. Ons huis was altijd voorzien van voedsel omdat mijn vader als uitvoerder bij de firma Bredero ook moest zorgen voor het personeel. Ons huis werkte als een soort verdeelpost voor de mensen.

 

Mijn vader werd directeur van de betonfabriek van Bredero in Maarssen die B2 blokken produceerde. In het bedrijf hadden zij een keuken, het keukenafval werd aan drie varkens gegeven. Deze keuken voorzag de arbeiders van voedsel. We aten twee keer per dag aardappels.

Er werd thuis brood klaargemaakt, in de vormen gedaan, dat deden mijn zusters.  Twee vormen waar acht pond brood inging. Ik bracht dat met de kruiwagen naar bakker Hamming. In de winkel werd bij het ophalen geroepen ‘het brood van Kroon’.

Mijn oudste broer, geboren in 1920 dook onder in 1942 bij de familie Schoers omdat hij niet ging tekenen voor zijn studie. In die tijd was het zo dat als je tekende voor je studie dan werd je als een collaborateur gezien. Er was een beroepscommissie na de oorlog die hier onderzoek naar deed.
Bij de studenten vereniging waar ik bij aangesloten was vanwege mijn universitaire studie zat ook Willem Aantjes, die later fractievoorzitter werd van de ARP.

 

We zaten met veel mensen in ons huis. Het kon allemaal. In de oorlog draaide het om het vinden van eten.
In de oorlog konden we soms een feestje houden in de buitenlucht als het volle maan was, vanwege de verduisteringsmaatregelen was er geen verlichting op straat. Dit kon dan tot 24.00 uur, dan ging de spertijd in. Alle ramen waren donker.
We stelden een verjaardagsfeest uit totdat het volle maan was. Je had dan wat licht. Naast ons woonde een verzetsstrijder : Piet Peerbolte. Op een dag kwamen de Duitsers die bij ons aanbelden, zij stormden door het huis en vanaf een schuurdak konden zij zijn woning bekijken en onder vuur houden. Ze hadden hem willen inrekenen, maar troffen hem niet aan. Bijzonder is het dat wij geen herhaling kregen van dit bezoek. Dit moet in 1943-1944 zijn gebeurd. Wij wisten in de oorlog niet dat hij een verzetsstrijder was, wel had je een vermoeden. Daar praatte je niet over.

 

Hoe ik de bevrijding meemaakte in Utrecht? Eerst was er de capitulatie en toen kwam de intocht. Ter hoogte van de Biltstraat heb je een ‘Berenkuil’, daar zag ik voor het eerst de Canadese bevrijders.

In die week zag ik ook dat vrouwen kaal werden geschoren. Dit gebeurde door burgers. Dat gebeurde op de hoek van de Groeneweg met de Laan van Nieuw Guinea. Daar zat de brandweer, daar stond een grote boom, die is gesneuveld in de Hongerwinter, omgezaagd vanwege het hout. Alle bomen waren weg in de stad. Bij het kaalknippen was het zo’n gedrang, dat ik mijn bril ben verloren. Ik had toen net een bril, op de een of andere manier was ik die kwijt. We hebben toen bij de kruidenier om de hoek een advertentie geplaatst dat als die bril werd terug bezorgd dat dit 10 kg aardappelen opleverde. De bril was de volgende dag terug.

Het zien van dit haarknippen vond ik heel naar.

 

Enige tijd daarvoor zag ik de voedseldroppingen aan de Lage Weide, dat zo’n 400 meter van ons huis af lag. Dat was op 2 mei 1945. Ik zag dit vanaf de dakkapellen van ons huis. We zaten daar bovenop.