Annie Berends-Scholte

Opgetekend door Dédé Sorée

Mevrouw Berends  (25 mei 1931 te Zwolle) groeide op in een liefdevol gezin in de binnenstad, aan de Papendwarsstraat, vlak bij de Ortskommandatur op de Potgietersingel. Het gebouw waar ze woonden was vroeger een klooster geweest. Vader was groenteboer en is zo’n zes jaar voor de oorlog overleden. Ze waren thuis zeer arm, ook al voor de oorlog, omdat er nog geen uitkeringen voor weduwen bestonden. Het gezin leefde van het pensioentje van opoe.  In de slaapkamer sliep mevrouw Berends bij haar moeder in bed. Aan het voetenbed stond het bed van opoe. In een ander klein kamertje sliepen de tweelingzusjes. Die waren 6 jaar ouder en werkten al, waarschijnlijk vanaf hun twaalfde jaar. Er was ook nog een kamer in huis, in de beleving van mevrouw als kind erg groot, maar in het echt erg klein. Er was ook nog een grote kelder. In de kelder werden de steenkolen en aardappelen bewaard, toen die er nog waren tenminste, en ook de wasteil was daar. Er was geen douche. Het huisje was altijd erg donker zo in de binnenstad in een klein straatje. Mevrouw was bijna negen jaar toen de oorlog begon en kan zich nog herinneren dat iedereen heel erg geschrokken naar buiten liep toen het nieuws bekend werd. Moeder was helemaal in paniek: hoe moest dat nu met drie dochters en bijna geen geld. Een buurman stelde moeder een klein beetje gerust: gewoon hetzelfde doorgaan.

In het gezin werd niet echt over de oorlog gepraat anders dan dat er wel eens iemand werd opgepakt. Maar echte oorlogsverhalen heeft mevrouw niet meegemaakt verteld ze.

Mevrouw zat als kind op een nonnenschool. Daar moest je altijd keurig gekleed zijn. Maar op een gegeven moment was er niets meer te krijgen en mochten de meisjes ook in kniekousen naar school komen. Broeken voor meisjes waren er nog niet, ook al was het in de winter heel erg koud.

Mevrouw kon goed leren, de lerares was aan huis geweest om te vragen of ze naar de MULO mocht. Moeder vond dit goed omdat de zusjes nu ook verdienden. Echter, toen opoe overleed viel ook haar pensioentje weg. Toen werden ook nog werden ook nog  alle scholen gevorderd door de Duitsers (mevrouw was toen twaalf)en kon ze niet naar school. Toen vroeg de moeder van een vriendinnetje, eigenaren van een sigarenwinkel, of ze in de ochtend niet bij hun als dienstmeisje kon komen werken. Daar zou ze een rijksdaalder per week verdienen, toentertijd een hoop geld. Dus ook mevrouw Berends ging uit werken. Ze weet nog hoe ze in de bittere kou in de keuken (zonder kachel) de spinazie moest wassen. De winkel naast de sigarenwinkel was een fietsenwinkel en die was van NSB’ers. Met die dochter speelden ze eigenlijk niet zo, daar was toch wat vijandschap. Later paste mevrouw ook nog op kinderen, voor een gulden. Moeder kon het geld niet meer missen dus ook na de oorlog kon mevrouw niet naar de MULO.

Je had hele groepen van de Hitlerjugend die marcherend en zingend voorbij liepen. Mop een dag staat mevrouw te kijken, net als een oude man naast haar. Hij kijkt met zijn handen in de zakken. Een van die rotjongens, verteld mevrouw, liep naar die man en zei dat hij zijn handen uit zijn zakken moest halen. Dat zo’n jonge jongen dat van zo’n oude man eiste, dat was zo gemeen en zo erg. En die meneer moest ook nog gehoorzamen!

Tegenover het huisje waar ze woonden was een grote blinde muur. Rond oktober 1944 werd er geen vuilnis meer opgehaald en gooide iedereen zijn afval bij de blinde muur. Moeder gooide daar op een gegeven moment een bedorven restje eten (het was zuur geworden) weg: een paar trekkers die langskwamen hebben het toen opgegeten, ondanks dat het bedorven was. Ze hadden die Hongerwinter echt honger bij mevrouw thuis, maar voor de trekkers was het zo erg, dat ze bedorven voedsel moesten eten. Thuis  hadden ze een tonnetjes wc en ook de poepton werd niet meer geleegd. Dit deden de zusjes van mevrouw toen, in de grote put in de straat. De putdeksel was groot en zwaar en de zusjes konden hem maar heel moeilijk los krijgen. En ze schaamden zich ook een beetje  voor de buren dat ze die ton moesten legen dus dat probeerden ze toch in het donker te doen. Ondanks dat je na 20 uur niet meer op straat mocht. De ton kon na het legen niet schoongespoeld worden, daar waren geen middelen voor. Dus hij moest zo weer door de kamer naar de wc. Een heel akelige klus voor de zusjes.

Het politiebureau was vlakbij het huisje waar mevrouw Berends opgroeide.  De trekkers kwamen tijdens de Hongerwinter vanuit het westen om hier te proberen eten te vinden bij de boeren. Mensen liepen enorme afstanden met zelfgemaakte karretjes, heel krakkemikkig allemaal. Ze waren gekleed in vodden en hadden geen of heel slecht schoeisel.  Die mensen waren zo arm en er zo slecht aan toe en ze hadden zo’n honger: mevrouw ziet ze nog steeds voor zich. Die mensen moesten zich allemaal ook nog eerst melden bij het politiebureau. In een gebouw aan de overkant daarvan konden ze dan de nacht doorbrengen. Hun karretjes (soms al met eten) moesten ze daar buiten laten staan. Over de omstandigheden in de nachtopvang weet mevrouw niets: of ze eten en dekens kregen of niet. En ze weet ook niet of er een wacht stond om de (volle) karretjes te beschermen. Het was zo ontzettend triest om te zien.  Soms werden de met zoveel moeite bijeen gegaarde etenswaren op de IJsselbrug weer afgepakt door NSB’ers! Daar hadden de mensen dan zo voor geleden en zoveel moeite voor gedaan en dan werd het afgepakt: het was allemaal zo erg, dat is met geen pen te beschrijven.

Op een zaterdag in oktober 1944 kwamen de moffen, of misschien ook wel NSB’ers, bij iedereen de meterkast weghalen. Het gezin heeft toen enorm veel geluk gehad: de Duitsers konden de knop niet vinden. Ze dachten toen dat hij binnen in de brede vensterbank op de kamer van de zusjes zou kunnen zitten en wilden daar maandag voor terug komen. Moeder maakte zich erge zorgen over hoe het zonder elektriciteit zou moeten gaan. Ze waren arm en zouden dan waxinelichtjes of kaarsen moeten kopen. En wie maakt de vensterbank weer heel als ze hem kapot hadden gemaakt . Als de knop weggehaald zou zijn zouden ze geen elektriciteit meer hebben gehad, dat had verder ook niemand meer. Een zusje moest in de kelder zijn en vond daar de knop van de elektriciteit. Moeder was erg opgelucht dat de vensterbank nu niet losgebroken hoefde te worden. Ze boften nog meer, want de Duitsers vergaten de knop. Het gezin bleef dus elektriciteit houden. Ze durfden het niet aan te doen in de kamer, maar achter in een heel klein kamertje bij de wc durfden ze dat wel.

Je had in huis 1 kolenkachel, verder was het overal in huis steenkoud. De winters waren toen nog veel kouder dan nu en er waren nog geen broeken voor meisjes. En de rokjes werden steeds kleiner, want je kon niets nieuws krijgen. Verder droeg ze kniekousen.  De knieën waren blauw van de kou. Die kou kun je je nu niet meer voorstellen, met verwarming in ieder huis en goede kleding.

’s Middags gingen ze met alle kinderen uit de buurt met een jutezak op weg, onder andere naar de Westerlaan, bij het station.  Ons buurtje was toch wel een beetje een achterbuurtje eigenlijk, we waren toch wel een groepje schorriemorrie, verteld mevrouw. We keken altijd of we niet wat konden gappen. De kinderen waren altijd onderweg, altijd “op de gap”.Ze liepen enorme afstanden en dat zonder schoenen, maar in klompen. In de enorme kou. Het was een enorme strijd om bij het station te komen. Want daar kwamen de treinen met kolen en turf. Van alle kanten kwamen daar de kinderen om maar te kijken of er nog wat turf of iets dergelijks viel te halen. Een heel stuk verder lopen (op klompen), langs het spoor en de rijdende treinen,  was een rangeerterrein met een aardige mof die de kinderen toeliet daar sintels te zoeken. Als ze boften, er waren veel kapers op de kust, vonden ze een paar sintels. De sintels zeefden ze dan in de hoop op goede stukjes kool. Het was nooit zeker of ze wel een kooltje zouden vinden en er was ook geen kolenboer meer en het was zo koud.

Soms (in de zomer) gingen ze ook wel naar het strandje van Dubbeldam, aan de IJssel, om te zwemmen. Alles lopend (een fiets kreeg mevrouw pas op haar negentiende), ze liepen wat af toentertijd.

Veel angst voor de Duitsers hadden de kinderen niet. Ze bouwden zelfs een hut met bladeren achter de Ortskommandatur waarvoor de kinderen eerst nog langs grote rollen prikkeldraad moesten kruipen. De Duitsers vonden dat goed, eentje kwam zelfs af en toe even kijken. Op een gegeven moment hadden ze een vuurtje gemaakt in de hut en die vloog in brand, onder een boom. De boom vloog ook in brand en toen zijn ze allemaal snel weg gelopen. Mevrouw is toen wel echt bang geweest. Ze konden de brand nog vanaf het Grote Kerkplein zien. Daarna hebben de kinderen daar nooit meer gespeeld.  Je kon toentertijd geen speelgoed kopen, er zou ook geen geld voor geweest zijn. De kinderen speelden buiten, tikkertje met verlos en dat soort spelletjes. Ooit was er een keer een kind met een bal en er waren ook een keer knikkers, maar dat was echt heel bijzonder.  Ze waren nooit bij elkaar binnen om te spelen, altijd buiten op straat.

Als het luchtalarm afging werd je door de politie naar huis gestuurd, van straat af. Dat deden de kinderen dan wel, naar de politie luisterde je.

‘s Ochtends had je een half uurtje gas en dan maakte moeder een grote pan met water en die deed ze tussen de kussens. Als mevrouw dan thuis kwam warmde ze haar handen tussen die kussens, zo koud was het.’s Middags had je ook een half uurtje gas, dan kon je koken.

Net als dat er geen kolen waren, waren er ook geen aardappels meer en de mensen in de binnenstad hadden ook geen tuintje. En dan ook nog zonder vader met inkomen: ze hebben het echt arm gehad en vooral in het laatste half jaar van de oorlog veel honger en kou geleden. Ondertussen waren er sowieso niet veel vaders meer, die moesten allemaal gaan werken voor de moffen.

Op een gegeven moment, in oktober 1942, moesten joodse mensen zich melden in het gymnasium aan de Veerallee en mevrouw heeft ook nog meegemaakt dat een joods gezin (ouders, zoontje en 3 dochters waarvan dochter Froukje een vriendinnetje was) weg moesten. Ze wilde wel graag dat Froukje bij ze zou blijven maar dat kon echt niet. Mevrouw heeft de trein met de dichte coupes weg zien gaan van het veestationnetje. Ze wisten toen helemaal nog niet waar naartoe. Westerbork wisten ze ook niet. Later hoorden ze dat wel.

Er zijn twee bombardementen geweest, maar niet echt in de binnenstad. Daar zijn de kinderen wel wezen kijken. Dat was in de wijken Bollebieste en Assendorp.

Op een gegeven moment liep er in de buurt een mof met een Duitse Kuch op een plank.  Een Kuch viel eraf en mevrouw ging er snel mee vandoor. Het was geen lekker brood maar ze hadden allemaal zo’n honger.

In de buurt woonden ook twee tantes. Zij hadden een kamer met de wc er in. Als een van beide naar de wc moest, moest de ander even de kamer uit. Ze hadden een winkeltje waar je petroleum, zeep  en zout kon krijgen. De bakker om de hoek had geen zout meer. Toen werd zout van de tantes geruild tegen brood. Het winkeltje van de tante ging over de kop want op een gegeven moment was er helemaal niets meer.

Er waren veel moffen in de buurt, ze hadden de scholen gevorderd. Mevrouw heeft op een gegeven moment een mof nagezongen:  “du musst nach Berlin, wo all die schöne Mädchen sind” . Moeder  hoorde dit en schrok daar enorm van. Ze dreigde toen dat mevrouw naar de Ortskommandant moest, zodat ze het niet weer zou doen. Mevrouw gilde en schreeuwde dat ze niet wilde. En gelukkig hoefde ze ook niet. Ze heeft het ook nooit meer gedaan.

De vaste vriend van een van de zusjes kwam uit een groot gezin uit wat landelijker gebied, de Watersteeg. Toen hij werd opgeroepen is hij ondergedoken. Hij moest steeds in de gaten houden waar Duitsers waren en dan weer een nieuwe onderduikplek vinden. Het was iedere keer  weer heel gevaarlijk en spannend. Gelukkig heeft hij steeds een plek kunnen vinden en heeft hij de oorlog overleefd. De bakker in de Watersteeg verkocht nog roggebrood. Er was een keer roggebrood dat helemaal hard was geworden en dat bracht deze vriend mee. Hij kon vanwege het ondergedoken zijn eigenlijk nooit komen, maar nu had hij een reden.  Zo kreeg het gezin van mevrouw nog roggebrood. Het was keihard en, omdat ze zo’n honger hadden, heel  lekker.

In de Diezerstraat was (tegen het eind van de oorlog) een winkeltje waar je spulletjes kon opgeven die je wilde ruilen. Mevrouw had veel poppen en wilde wel een pop ruilen voor een lange broek. Daar is een vader met een meisje op gekomen. Ze hadden geen broek maar mevrouw heeft toch de pop gegeven. Of moeder er geld voor heeft gekregen weet mevrouw niet.

Het laatste halve jaar is het moeilijkst geweest. Ze hadden honger en leden kou. Er waren ook geen kolen meer.

In de slaapkamer van de zusjes was een deur waardoor je in de bovenwoning bij de buren kon komen. Ze deelden de waterleiding. ’s Avonds, voordat ze de watertap afsloten, tikte moeder op de waterleiding naar boven. Dan wisten de bovenburen dat de leiding gesloten werd en konden ze voordien nog een emmer vol laten lopen voor de nacht. Dus als buren waren ze toch vrij nabij elkaar. Één van de jongens van de bovenburen moest naar Duitsland en een andere heulde met de moffen.  Vlak voor de bevrijding kneep deze jongen hem enorm omdat hij een verrader was.  Hij vroeg toen of hij een paar nachten bij het gezin van mevrouw in de kelder mocht slapen. Ze waren zo nabije buren, dat deed je dan toch, ondanks dat je wist dat hij fout was. Het was wel de buurjongen. Hij is later wel opgepakt.

Het gezin zit binnen, zonder radio. Niemand had radio. Opeens hoorden ze van buiten dat ze bevrijd waren. Of dat ook echt waar was wist je niet. Toen hoorden ze dat de burgemeester bij de Grote Markt een toespraak hield en gingen ze naar buiten. Iedereen kwam naar buiten en het was een enorm gejuich. De vlaggen hingen overal uit. Iedereen vloog elkaar om de nek. Het is niet voor te stellen wat een vreugde dat was. Dokter Markus kwam ook, dat was de huisarts van het gezin van mevrouw Berends. Het was een joodse dokter die al die tijd ondergedoken was geweest. 

Een dag later stonden de tanks van de Engelsen en Canadezen  tegen de Grote Kerk. De kinderen waren op de tanks geklommen van vreugde en uitgelatenheid. Plots werden ze vastgegrepen en achter de tanks getrokken: de Duitsers schoten nog vanaf de IJssel op de binnenstad en mevrouw meent dat ze toen ook de IJsselbrug hebben laten ontploffen.  Mevrouw kan zich ook nog herinneren dat de Engelsen een pontonbrug hadden gebouwd. Hoe ze wisten van de bevrijding en hoever de Canadezen waren weet mevrouw niet, want niemand had een radio. Toch wist je het.

Een vriendinnetje van mevrouw, Fietje, had een joodse vader die in kamp Erica zat. Toen de bevrijding was hebben ze met z’n allen op de deur van de manege in de Praubstraat staan bonzen dat Fietje naar buiten kon komen. Ze zat in de kelder verborgen. Dit wisten ze blijkbaar allemaal.

 

Er gebeurde erg veel in de oorlog en het was een heel erg moeilijke tijd. Maar na een tijdje gaan de herinneringen toch wat weg. Nu iedereen weer belangstelling heeft en wil dat de herinneringen bewaard blijven komt er veel toch weer naar boven. Mevrouw vindt dat het belangrijk is dat de herinneringen bewaard blijven. Vooral over het laatste half jaar, de Hongerwinter, die zo vreselijk erg en moeilijk was. Het is met geen pen te beschrijven hoe arm je was en hoeveel honger en kou je leed.  Geen goede kleren. Niemand kan zich indenken hoe dat is geweest, hoe ze zich erdoorheen hebben geslagen. En dan ook nog een moeder die weduwe is zonder inkomen. De gezinnen waar de mannen van naar Duitsland waren hadden ook geen inkomen. Het was allemaal heel arm. Zo arm als de mensen het hadden, vooral in de kleine straatjes in de binnenstad. Mensen hadden geen tuintje, hoe klein ook. Zelfs een zonnestraaltje om je aan te warmen kwam in de kleine steegjes niet door. Er waren geen kolen, geen verwarming en je had armoedige kleding, niet voldoende om je tegen de kou te beschermen. En hoe vreselijk erg de trekkers uit het westen er aan toe waren, dat is onvoorstelbaar. De blijdschap toen de bevrijding was, de opluchting en uitgelatenheid die ze voelden na deze nare tijd was onvoorstelbaar. Het juichen, mensen die elkaar om de hals vielen, vlaggen overal. Het is niet te beschrijven. Zowel de bevrijding als ook de armoe, honger en kou van daarvoor staan mevrouw nu levendig voor de geest. Als kind viel het extreem akelige van de Hongerwinter mevrouw niet heel erg op. Pas toen de oorlog was afgelopen en mensen het steeds beter begonnen te krijgen is ze erover na gaan denken. Zij heeft een fijne jeugd gehad met een lieve moeder. Ze kende als kind niet anders.