Miep Turken

Opgetekend door (J) Sjef Smeets
Vandaag, 12 juni 2025, noteerden we in Geldrop (N.Br.) de oorlogsherinneringen van, de op 17.9.1934 in Eindhoven geboren, mevrouw Miep Turken. Zij groeide op in Geldrop vanaf 1936.
Ik was het eerste kind van mijn ouders, daarna kwam Netty in 1936 en een tweeling, het meisje Eddy en de jongen Mattie, in 1940. Mattie overleed in 1941. Zo bleven we met drie meisjes over.
Mijn vader was onderwijzer. Hij had een middelbare akte psychologie en filosofie en gaf les aan de Opleiding van Leerkrachten in het Nijverheidsonderwijs. Dat was een vrijetijdsopleiding, waarvoor de leerlingen op dinsdagavond en zaterdagmiddag naar school kwamen.
Een van de eerste dingen, waar ik nu aan denk, is dat metalen ingeleverd moesten worden. Daarom begroeven mijn ouders in kranten en lappen gewikkeld wat ze hadden aan tin en koper. Niet eens zo zeer vanwege de materiaalwaarde, maar omdat ze er kostbare familieherinneringen bij hadden.
Een grote gebeurtenis, die op mij veel indruk maakte, was het bombardement op het naburige Eindhoven, bekend als het “Sinterklaasbombardement”. (Het bombardement van de Engelse Royal Air Force op zondag 6 december 1942 bedoeld voor de Philipsfabrieken. J.S.). Het was de gewoonte, dat op Sinterklaasavond, 5 december, de tafel gedekt werd met cadeautjes, die de kinderen de volgende morgen zouden vinden. Dat jaar was ook oma uit Eindhoven bij ons. Gelukkig maar, want toen ze de volgende dag terugging naar haar huis in de Eindhovense Julianastraat was dat weggebombardeerd. Ze is toen bij ons blijven wonen.
Het werd ook al snel krapper. Mijn moeder legde ’s avonds niet meer een zak pinda’s op tafel, met een krant er onder om de schilletjes op te vangen. Er waren geen pinda’s en ook geen bananen of ijsjes meer.
Je herkende al gauw het geluid van de Duitse marcherende soldaten, door de ijzers onder hun zolen. Een angstaanjagend geluid vond ik dat. Ik weet ook nog dat we ’s avonds niet buiten mochten komen. Heel veel buren hadden gaten in de tuinafscheidingen gemaakt, waardoor ze binnendoor toch naar elkaar toe konden. We zaten ook, soms met buren erbij, in de extra gestutte kelder onder ons huis. Bijvoorbeeld samen met de familie Waters. Onze kelder had niet alleen een trap naar de keuken. Maar aan de achterkant zat een luik met een raampje erin. Daar hadden mijn ouders een trapje bij gezet. Dus als er iets gebeurde en we bijvoorbeeld opgesloten zouden raken, dan konden we daarlangs toch de kelder uit. Alleen mijn vader verbleef niet graag in de kelder. Daar voelde hij zich opgesloten. Hij ging liever buiten kijken wat de vliegtuigen deden, gevangen in het licht van de schijnwerpers. Oma, die dus bij ons was blijven wonen, had één doof oor. Daar ging ze op liggen en dan hoorde ze niets van het geweld buiten. Maar mijn moeder wilde graag iedereen bij elkaar hebben. Dus dan moesten wij oma naar beneden gaan halen.
Een van mijn herinneringen gaat terug naar school, waar we moesten oefenen om bij luchtalarm snel onder de banken te kruipen. Dat was op de meisjesschool bij de zusters uit Schijndel, die ook het naast gelegen St. Anna ziekenhuis leidden.
In het begin was er nog school, maar later werden dat halve dagen in de jongensschool, omdat ons gebouw door de Duitsers was gevorderd. Nog weer later kwamen we elders terecht, ik meen bij een garagebedrijf. Ik miste zelf niet zoveel, want mijn vader kon me als onderwijzer natuurlijk goed helpen. In 1946 ging ik naar het Catharinalyceum in Eindhoven.
We hadden geweldig aardige buren, Jan Heurkens en zijn vrouw, die wij oom Jan en tante Bets noemden. Zij hadden zelf geen kinderen en waren daarom dol op de drie buurmeisjes. Toen onze Mattie opgebaard in een klein kistje lag, heeft Jan zonder dat mijn ouders dat wisten, een fotograaf laten komen. Diens prachtige foto's hebben mijn ouders later veel troost geboden. Jan is kort voor de bevrijding helaas in Vught vermoord. Hij was een van de Geldropse verzetsstrijders. Mijn ouders wisten daar van en tegen het eind van de oorlog wist ik het ook wel. Ik wist ook dat geweren van het verzet bij ons in huis verborgen waren en waar die lagen. In de kamer was een kast met planken, waar onder andere spelletjes en handwerkmateriaal in lag. Als je dat allemaal uit de kast haalde, dan kon je daarachter onder de trap uit komen. De geweren zijn toen niet gevonden. Ouders beseften niet altijd hoeveel jonge kinderen onbedoeld toch meekregen van wat er gebeurde.
Ik weet nog dat we een huisdoorzoeking kregen en mijn moeder me een hoofdknik gaf. Ik liep toen via de tuin van Bets en een gangetje naar de Nieuwendijk om mijn vader te zeggen dat hij niet thuis moest komen. Dus ik begreep toen duidelijk wat er aan de hand was.
Ik ben zelf vaak bang geweest, vanwege de V1’s, die over kwamen vliegen. Maar ook om in het donker naar buiten te gaan en Duitsers tegen te komen. Vriendinnen mochten ook niet het huis uit. Spelen deden we in de tuin.
Ik denk dat mijn vader een radio verborgen had om naar Radio Oranje te kunnen luisteren. Want op zijn studeerkamer had hij een grote kaart van Europa. Daarop zette hij vlaggetjes om te volgen waar de bevrijders waren. De Nederlandse vlag is ook bewaard.
Bij ons in de straat woonde de Duitse familie Tyron. Nadat de Joodse plaatsvervangend directeur bij textielfabriek Tweka was gevlucht, had Tyron die functie gekregen. Wij speelden veel met hun twee dochters, van dezelfde leeftijd als mijn zus en mij. Wij mochten niet naar hun toe, maar ze mochten wel bij ons komen spelen. Mijn moeder was ten opzichte van die kinderen niet haatdragend, maar wilde absoluut geen contact met de ouders. Die familie was op zeker moment totaal onverwacht verdwenen, zonder iemand over hun vertrek in te lichten of goeiendag te zeggen. Dat ze zonder ook maar één woord waren verdwenen vond ik heel akelig. Want we hadden er altijd leuk mee gespeeld.
Op een gegeven moment kwamen de Engelsen. Die sloegen hun tenten op in onze straat. De Stationsstraat ging er toen heel anders uitzien. De jongensschool werd als noodhospitaal ingericht. En een noodkerkhof voor gesneuvelde Engelse militairen werd daar tegenover aangelegd, op de grote weilanden van boer de Laat, die doorliepen tot waar nu een tankstation is aan de Nieuwendijk. De Engelsen kookten onder de overkapping van de speelplaats bij de school, waar voorheen de kinderen speelden als het regende.
Er waren overal in onze buurt Engelse officieren ingekwartierd, waarvoor het eten daar werd bereid. Ook bij ons verbleef kortere of langere tijd een aantal van hun. We hadden er prima contact mee. ’s Avonds kwamen ze ons zelfs onderstoppen als we in bed lagen. Ze dachten daarbij natuurlijk aan hun eigen kinderen thuis. Een van hun noemde zich Uncle Jim.
Ze schreven hun thuisadressen op en ook briefjes met een tekeningetje erbij in mijn poëziealbum:



Ze bevrijdden Geldrop op 19 september 1944, twee dagen na mijn tiende verjaardag. Ik liep ’s morgens vaak naar ze toe. Dan kreeg ik een ketel thee, die over was, mee naar huis. Daar waren mijn ouders natuurlijk heel erg blij mee. Ik kreeg ook wel eens een reep chocolade. En ik bracht ze wel eens wat fruit uit onze tuin.
Een kleinzoon van me was echt geïnteresseerd in mijn leven. Daarom heb ik voor hem, toen hij 10 werd opgeschreven hoe mijn leven er uit zag in het jaar dat ik 10 werd. Heel veel later liet ik dat Bert van Leijsen lezen, de Rabobankdirecteur hier in het dorp. Hij zei: “Als je het nog iets verder uitwerkt, dan laat ik het bij gelegenheid van “75 jaar bevrijding” drukken voor alle 10-jarige kinderen in Geldrop. Enfin, we hebben de kosten samen gedeeld. Ik heb er toen zoveel mogelijk foto’s bij gezocht. Bijvoorbeeld van het rapport, geschreven op een heel klein stukje papier, dat immers schaars was. Je moest daar zelf je naam boven schrijven en daaronder alle vakken. En dan zette juffrouw van de Westelaken er de cijfers achter:

