De heer Noppert

'Waarom? Waarom vonden de geallieerden het nodig om hun kogels af te vuren op een vrouw die daar onschuldig het wasgoed aan het ophangen was'?


Als we het hebben over de bombardementen op Doetinchem, heeft vrijwel iedereen het over die van 19, 21 en 23 maart 1945. Dat er een maand daarvoor ook al bommen op de stad vielen, weet bijna niemand meer. Henriëtte sprak met een man die het zich nog wel levendig kan herinneren en wiens leven die dag radicaal veranderde. Een interview
met de heer Noppert (1929) door Henriëtte Van't Wout

 

 

In liefdevolle herinnering aan Aleida Noppert-Bleumink.

 

“Ik groeide op aan de Rekhemseweg 5B, wat nu nummer 40 is, in Doetinchem. Het was het tweede huis van een rijtje van vijf, aan een lange straat met voornamelijk vrijstaande huizen. Het lag omgeven door landerijen en nabij het natuurgebied De Zumpe, waar destijds ook vliegveld en buitenzwembad ‘Groenendaal’ waren gesitueerd. 

Achter ons huis was een groot bosgebied. Oude, afgedankte legerjeeps werden daar door de Duitsers gedumpt. Wij, als jonge knullen, vonden dat geweldig. We sloopten er onderdelen uit en de rest groeven we in. Zo maakten we onze eigen ‘schuilkelders’, midden in het bos. 

Ik was elf jaar oud toen de oorlog uitbrak. Van het begin ervan kan ik me niets meer herinneren, maar misschien heb ik dat door de jaren heen wel verdrongen. Eigenlijk vond ik het in eerste instantie wel avontuurlijk. 


Wij woonden eerst met z’n vieren in ons huis. Mijn ouders, mijn vijf jaar oudere zus Maria en ik. Mijn vader werkte bij N.V.Beccon, de emaillefabriek in Doetinchem. Daar werden onder andere petroleumstellen en pannen gemaakt.
Mijn moeder was een lieve, dappere vrouw. Ondanks de oorlog heb ik haar nooit angstig gezien. Maria werkte bij drukkerij Misset. Tijdens de oorlogsjaren trouwde ze, maar aangezien het lastig was om aan een woning te komen, trok haar man Johan bij ons in. Zo kregen we er nog een huisgenoot bij. 

Ik kon het erg goed vinden met mijn zwager Johan. Hij werkte bij de Gelderse Trammaatschappij, als machinist. Regelmatig nam hij mij ’s nachts mee naar zijn werk en leerde me dan hoe ik briketten moest opstoken voor de rit. Ook zorgde hij ervoor dat wij tijdens de oorlog geen gebrek hadden aan kolen. Als zijn rit dicht langs ons huis kwam, waarschuwde hij ons van te voren hoe laat wij op een bepaalde plek moesten staan. Op de afgesproken tijd en plaats liet hij dan een zak kolen van de tram rollen. Meestal ging dat wel goed en hoefden wij zo geen kou te lijden, maar het gebeurde ook wel dat een ander ons al voor was en zo de kolen voor onze neus wegkaapten. 

In februari 1943 werden mijn zus en zwager verblijd met de geboorte van hun zoontje Coen. Ondanks dat ons huis zo al aardig vol was, werden er ook nog eens twee Duitse soldaten bij ons ingekwartierd. Die stonden op een dag gewoon voor de deur met de mededeling dat zij onderdak bij ons wilden. Sindsdien sliepen ze ’s nachts bij ons thuis en overdags vertrokken zij naar Arnhem om daar oorlog te voeren. Gelukkig waren het geen vervelende mannen. De ene was wel vrij fanatiek, maar de andere soldaat liet regelmatig doorschemeren het liefst weg te willen zodra hij daar de kans voor kreeg. ‘Mocht de tegenstander me komen halen, laat ik onmiddellijk de wapens vallen en geef ik me over,’ zei hij dan. 

Toen het in de winter van ’44 op ‘45 erg koud werd en er nauwelijks meer brandhout voorhanden was, nam hij ons ’s avonds laat mee het bos in om daar hout te sprokkelen voor de haard. Met zijn geweer op de rug durfde niemand uit de buurt er iets van te zeggen. Ook nam hij op een keer zomaar hele mooie voetbalschoenen voor me mee uit Arnhem. Ik was er behoorlijk content mee, maar achteraf was het ook wel dubieus. Ik had namelijk geen idee hoe hij aan die schoenen kwam. Wellicht had hij ze niet op een eerlijke manier verkregen, want destijds was aan alles schaarste. 


Op 30 november 1944 werd de N.V. Beccon, waar vader werkte, gebombardeerd. Een deel van de fabriek werd in de as gelegd en de directeur kwam daarbij om het leven. Ik weet niet of mijn vader daarna daar nog wel kon werken. 


Op de vroege donderdagochtend van 8 februari 1945 lag ik nog in alle rust te slapen, toen er ineens een hoop kabaal klonk. Ik schrok wakker en verstijft van schrik luisterde ik naar de enorme explosies, het gekraak van het huis en het vallen van gruis. De muren van mijn slaapkamer bleven gelukkig intact. Toen het geluid afnam, leek het even doodstil. 

Ineens was het alsof ik geroepen werd. Voorzichtig zette ik mijn benen naast het bed en liep naar mijn slaapkamerdeur. Zodra ik die opende, keek ik regelrecht in een vreselijke ravage. Er was een gat in het dak geslagen en overal voor me lag puin. De draagbalk boven de deurpost had ervoor gezorgd dat de muren van mijn kamer overeind waren gebleven. 

In de slaapkamer naast de mijne lagen mijn zus en zwager, met hun bijna-tweejarige zoontje. Daarvandaan klonk de zwakke stem van mijn zwager. Voorzichtig zette ik een voet tussen de brokstukken op de overloop. Van buiten klonk er gegil en veel onrust. Ik stak mijn hoofd om de spijl van de kamer van Maria en Johan en zag hen bedolven onder stof en stenen. Mijn zwager hief krachteloos zijn hand en vroeg om water. Mijn zus lag er roerloos en bleek naast. Hun kind was nergens te zien.
Ik voelde de kou van buiten en zag dat de ramen uit de kozijnen waren geslagen. Verward keek ik om me heen. Wat moest ik doen? Waar was mijn neefje?

Vanaf buiten waren er steeds meer stemmen te horen. Via de gehavende voorpui keek ik omlaag de voortuin in. Ik zag er mensen staan; verschrikt, in paniek en ontfermend over een ander uitgestrekt. Daar hoorde ik het gehuil van kleine Coen. Zo snel ik kon rende ik door het afschrikwekkende tafereel, om mijn zwager een beker water te geven. Toen ik het hem aanreikte zag ik in een flits dat hij zijn onderbeen mistte. Radeloos rende ik de trap af, langs de mensenmassa in de voortuin. Ik wilde weg van deze verschikking, zo snel mogelijk! Zo vluchtte ik, dwars door de landerijen, richting het huis van mijn opoe. 

Achteraf bleek dat mijn moeder, op het moment dat de vliegtuigen in aantocht waren, buiten in de achtertuin de was aan het ophangen was. Ineens richtten de Engelse bommenwerpers het vuur op haar. Mijn moeder is toen waarschijnlijk direct naar binnen gevlucht, om ons te waarschuwen. Ze heeft zich naar boven gehaast en kleine Coen tussen zijn ouders vandaan uit bed geplukt, om hem zo te beschermen tegen het geweld. Maar toen ze hem in haar armen had, moet de bom zijn gevallen die ons huis voluit heeft getroffen. Door de druk van de explosie is zij, met haar kleinzoon, door de ruit naar buiten geblazen. Zo kwam zij in onze voortuin terecht en werd ze door de buren gevonden, met Coen in haar armen. Zijzelf was zwaargewond, doorzeeft met kogels, maar mijn neefje had alleen een flinke granaatscherf in zijn armpje. 

Mijn zus heeft het allemaal niet meer meegekregen. Zij was op slag overleden. Mijn moeder en zwager stierven algauw erna aan hun verwondingen. Mijn vader was in geen velden of wegen te bekennen. Hij bleek ten tijde van het bombardement bij de kapper te zitten. Toen hij thuis kwam, was ik het huis al ontvlucht. Zodoende werd er ook nog naar mij gezocht. 

Die dag is altijd een zwarte bladzij in mijn bestaan gebleven. Nog altijd vraag ik me af wat de Engelsen bezielden om hun bommen op ons huis te werpen. Het huis naast ons was ook geraakt en lag eveneens in puin, maar op een gehoorbeschadiging na mankeerden de buren verder niets. 

In totaal waren er zo’n zestig bomtrechters rond onze huizen waar te nemen. Aan de achterzijde van ons huis waren drie trechters geslagen. 

Waarom? Waarom vonden de geallieerden het nodig om hun kogels af te vuren op een vrouw die daar onschuldig het wasgoed aan het ophangen was? 

Waarschijnlijk was vliegveld Groenendaal, dat door de Duitsers gevorderd was, het doel van de aanval, maar daar bleef de schade beperkt. Er was zoveel verdriet en er waren zoveel vragen, maar mijn vader, neefje en ik moesten door. 

Na het bombardement ben ik een tijdje bij opoe gebleven. Mijn vader, neefje en ik kregen later een leegstaand huis verderop aan de Rekhemseweg toegewezen. Daar woonden we de rest van de oorlog, met z’n drieën. Na de oorlog hertrouwde mijn vader met een vrouw die zelf weduwe was geworden tijdens het bombardement aan de Kerkstraat in Gaanderen. Zij had wel een aardige dochter, maar het leven is nooit meer hetzelfde geworden nadien. Helemaal toen mijn vader en zijn nieuwe vrouw besloten om naar Vorden te verhuizen, waar ik het helemaal niet naar mijn zin had. Zo heeft de oorlog ook gruwelijke gaten geslagen in mijn leven…” 

Voor mij zie ik een man die de ellende van de oorlog aan den lijve heeft ondervonden. Ik besef dat het met geen pen valt te beschrijven wat hij heeft moeten doorstaan. Maar ik mocht ook horen over een heel bijzondere en dappere vrouw: een moeder en grootmoeder, die haar leven gaf voor haar kleinkind! 

We zullen nooit weten of Aleida Noppert-Bleumink het zich toen ook zo bewust was, maar mijns inziens was dit een daad uit de meest pure vorm van liefde. Een heldendaad, die altijd onderbelicht is gebleven en eindelijk gehoord dient te worden. Bij deze.


Opdat wij nooit vergeten…

 

Dit verhaal hebben we ook op onze facebookpagina geplaatst. Zie hier de reacties op dit verhaal.