Laurens Holst

Opgetekend door Jan Cees van Duin
Het verhaal van Laurens Holst (1926):
“Er was ook sympathie voor de Duitsers”
Interview op 1 juli 2025
Zodra Laurens Holst begint te vertellen, aarzelt hij niet: “Er was ook sympathie voor de Duitsers.” Maar direct daarna plaatst hij een belangrijke kanttekening. “Mijn moeder voelde die sympathie absoluut niet. Tijdens de Eerste Wereldoorlog is ze in haar gezicht geslagen door een Duitse soldaat. Dat is ze haar leven lang blijven herinneren.” Toch weet Laurens zeker dat die sympathie bij sommigen wél aanwezig was, vooral vóór de oorlog. “Dat wordt vaak vergeten” zegt hij. “Economisch gezien ging het Duitsland in die tijd helemaal niet zo slecht.”
Een jeugd tussen twee steden
Laurens groeide op in een wereld die nog de sporen van de ene oorlog droeg, terwijl de volgende zich al aankondigde. Zijn vroege jeugd bracht hij door in Amsterdam. Rond zijn tiende verjaardag verhuisde het gezin naar Rotterdam, waar zijn vader werk vond als zwakstroom-elektronicus bij Jan Gast, een bedrijf dat gespecialiseerd was in elektrotechniek voor auto’s. Ze vestigden zich aan de Essenburgstraat. Laurens ging naar school aan de Diergaardesingel, vlak bij de katholieke hbs.
De oorlog breekt uit
In mei 1940 stond een nieuwe verhuizing op de planning. De familie Holst zou naar de Graaf Florisstraat trekken. Maar voordat de verhuisdozen zelfs maar uitgepakt konden worden, brak de oorlog uit. Rotterdam werd zwaar gebombardeerd, en Laurens herinnert zich vooral de onafgebroken stroom vluchtelingen die zich lopend richting het noorden begaf. Mensen sjouwden nauwelijks bagage mee, hooguit een slaapzak. Onder hen bevonden zich ook ontsnapte gevangenen, de gevangenisdeuren waren opengezet.
Wat hem het meest bijbleef, was de reactie van zijn oudere broer Willem. Die haastte zich direct naar het getroffen stadscentrum. Wat hij daar aantrof, was onvoorstelbare verwoesting, niet alleen van gebouwen, maar ook van mensen. Eén beeld liet hem nooit meer los: een schoen, met een onderbeen er nog in.
Het bedrijf waar hun vader werkte was volledig verwoest. In het geblakerde karkas werd nog geprobeerd gereedschap te redden, maar uiteindelijk moest hij zijn werk elders voortzetten. De geplande verhuizing naar de Graaf Florisstraat ging uiteindelijk toch door. Het leven ook, zij het in aangepaste vorm. Omdat hun schoolgebouw door de Duitsers in beslag was genomen, kregen Laurens en zijn klasgenoten les in andere panden, en wel in ochtend- of middagploegen.
Werken en overleven
Buiten schooltijd hielp Laurens de melkboer uit de straat. Samen brachten ze grote melkvaten van veertig liter naar grote gezinnen. Die melkboer was lid van de NSB, en dat leverde hem veel scheve blikken op. Toch vond Laurens dat onterecht. “Hij was niet fanatiek,” zegt hij, “en gaf melk die over was aan grote gezinnen. Dankzij hem kwamen sommige mensen de oorlog door.”
Op 11 november 1944 sloeg het noodlot toe. Tijdens een grote razzia werden Laurens en zijn broer Willem opgepakt. Vluchten had geen zin: de Duitsers kamden het hele huis uit, tot op het dak. Hun vader werd met rust gelaten, hij was ‘te oud’. Laurens en Willem werden afgevoerd naar het belastingkantoor aan de Puntegaalstraat, en later die nacht te voet door Rotterdam geleid, op weg naar het station. Zelfs hun eigen straat moesten ze doorkruisen. Ontsnappen was onmogelijk; wie probeerde te vluchten, werd ter plekke neergeschoten.
Via Den Haag, Haarlem en Hilversum kwamen ze uiteindelijk terecht in Putten, waar ze korte tijd verbleven in een kerk. Daarna vervolgden ze hun reis naar Hannover, in Duitsland. Daar kregen ze werk als stokers op treinen, zwaar en vuil werk. De treinen werden gestookt met bruinkool, dat gemakkelijk uit elkaar viel, waardoor de rookkast voortdurend leeggeschept moest worden. Soms reden ze tot Berlijn, soms kortere trajecten. Onderweg vervoerden ze gewonde soldaten, vaak ernstig verminkt, en gillend van angst of pijn.
Ze sliepen in Gemeinschaftslagers in de wijk Hainholz. Na een bombardement op hun eerste onderkomen werden ze overgeplaatst naar een tweede barak. Overdag werkten de broers apart, maar ’s nachts deelden ze een kamer.
Een bijzondere herinnering koestert Laurens aan een Duitse inspecteur die op een dag de trein controleerde. De machinist kende de man en waarschuwde Laurens zich stil te houden. Toen de inspecteur hem toch zag, riep hij uit: “Denken ze de oorlog met kinderen te kunnen winnen?” Toch bleek hij niet vijandig, integendeel. Hij nam Laurens mee, gaf hem te eten en stuurde hem weer aan het werk.
Willem was een grote steun voor Laurens in die maanden, maar de steun werkte ook andersom. Toen Willem ooit werd aangevallen, sprong Laurens ertussen. Hij kreeg een harde klap op zijn hoofd, met als gevolg een bult die hij zijn hele leven zou houden.
De bevrijding
Toen de Amerikanen Hannover bereikten, waren de reacties verdeeld. Sommige Duitsers haalden opgelucht adem, anderen verzetten zich tot het bittere einde. Vanuit een treinwagon werd zelfs nog op de geallieerden geschoten. De Amerikanen vuurden terug, net zo lang tot het stil werd.
En toen kwam de vrijheid. Maar wat dan? In eerste instantie bleven Laurens en Willem nog in hun barakken. Eten vonden ze in geplunderde treinwagons. Daar lag ineens van alles, onder andere macaroni. Hoe ze dat moesten klaarmaken, wisten ze niet precies. Maar met kokend water kwamen ze een heel eind. Dat het vervolgens gigantisch opzwol, hadden ze niet voorzien.
In open goederenwagons werden ze uiteindelijk naar Limburg gebracht. Het regende, en hun koffers waren doorweekt. Eerst sliepen ze in een school, later bij gastgezinnen. Vanuit Limburg ging de reis verder naar barakken in Amersfoort, en ten slotte per trein naar station Rotterdam-Maas. Daar had hun moeder, dag na dag, op hen gewacht — tevergeefs. Uitgerekend op de dag dat ze thuiskwamen, was zij er niet. Ze namen de tram naar huis, naar de Graaf Florisstraat, waar ze met open armen werden ontvangen.
Terug naar het leven
Ondanks alles draagt Laurens geen haat tegenover de Duitsers. Dat is anders dan bij sommige van zijn vrienden, die na de oorlog nooit meer een voet op Duitse bodem wilden zetten.
Voor zijn broer Willem verliep het leven anders. Hij was al getrouwd toen hij werd opgepakt, maar na de oorlog strandde zijn huwelijk snel. Zijn dochter Anita groeide op bij haar grootouders. Laurens heeft nog steeds contact met haar. Willem vond nooit meer echt zijn plek.
Laurens zelf werd opgeroepen voor militaire dienst en stond op het punt uitgezonden te worden naar Nederlands-Indië. Maar hij zag dat niet zitten. De keuringsarts toonde begrip en keurde hem af vanwege een heupblessure. In plaats daarvan ging Laurens naar de avond-HTS. Hij werkte als automonteur, vervolgens in de tekenkamer bij NEMAG, en later als werktuigbouwkundige bij Esso.
Hij trouwde met Anneke, geboren in 1936, die eveneens een moeilijke oorlog had doorgemaakt. Haar vader bracht haar per fiets naar Noord-Brabant, waar ze bij een familie werd ondergebracht. Ze had veel heimwee, en werd een paar keer door haar broer opgehaald — om de volgende dag weer terug te moeten. Een pijnlijke herinnering die haar altijd is bijgebleven. Anneke is in 2016 overleden.
Samen kregen Laurens en Anneke twee zonen en een dochter. Het leven ging verder. Zoals het altijd doet, ondanks alles.