Inetje Parlevliet - Flesseman

Opgetekend door Ed van Leuteren

Op 10 juli 2025 sprak ik met Mw. Inetje Parlevliet - Flesseman, 86 jaar oud.

 

Als kind kun je het niet begrijpen,

Je voelde dat er wat was.

Later begreep je, dat er een oorlogstrauma was bij de gezinnen waar ik kwam.

 

Wij zijn Joods, niet belijdend, maar wel volgens de Neurenberger wetten. Mijn vader heeft nog bar mitswa gedaan en toen zijn vader stierf kaddisj uitgesproken, maar verder deden zij daar niets aan. Mijn ouders hebben zich in 1938 laten dopen in de Hervormde Kerk.

Op de dag van de capitulatie is mijn vader met tien gulden op zak naar IJmuiden gegaan en is hij met de laatste vissersboot weggekomen naar Londen. In Londen heeft hij de Blitz meegemaakt, hij heeft toen als schuilplaats in de ondergrondse gezeten. De regering zorgde ervoor dat er musici optraden in de ondergrondse om het moreel van de bevolking zo goed mogelijk te houden. Mijn moeder die zwanger was, bleef in Nederland achter, samen met mij. Mijn ouders waren de mening toegedaan dat vrouwen en kinderen niets aangedaan zouden worden door de Duitsers. Zij dachten Joodse mannen lopen gevaar, vrouwen en kinderen niet.

Mijn vader dacht om via Engeland naar Frankrijk te gaan om daar te vechten. Dat plan is nooit ten uitvoer gebracht.

 

Met een konvooi ging mijn vader naar Amerika naar New York. Mijn moeder en ik woonden in Amstelveen. Naast ons zaten Duitse officieren. De oom van mijn moeder was Bernard van Leer, de vatenfabrikant. Hij moest met de Duitsers onderhandelen over zijn bedrijf. Hij wilde tien mensen meenemen naar Amerika én zijn Arabische volbloedpaarden, die hij gebruikte voor zijn privé circus waarmee hij voorstellingen voor de kinderen van zijn personeel gaf. Die mocht hij meenemen. Onder begeleiding van de Duitsers zijn wij naar Bilbao begeleid en vandaar gevaren naar Amerika via Suriname. Toen hebben zij zich in Amerika in leven gehouden met het circus.

 

De van Leer familie was een heel grote familie. Die familie was verspreid in Europa. Eén ervan zat in Zwitserland en die had contact met het Rode Kruis. Op die manier kon heel sporadisch een bericht worden overgebracht.

Mijn grootouders van vaders kant van Leer-Weinberg zijn ondergedoken geweest in Apeldoorn. Mijn grootvader ging op een gegeven moment op straat lopen en toen werd hij gepakt en naar Westerbork gebracht. Het laatste transport naar een vernietigingskamp aan het einde van de oorlog werd tegengehouden door de Canadezen. Zo hebben zij het overleefd. Mijn andere grootmoeder heeft zich in haar huis teruggetrokken. Toen de Duitsers het huis doorzochten, hebben zij het toilet niet bezocht, waar mijn grootmoeder zich bevond. De benedenwoning had zij al lang voor de oorlog verhuurd aan een Duitse psychiater, mogelijk werd het huis daarom als niet interessant beschouwd door de Duitsers.

De zus van mijn moeder was getrouwd met een niet Jood. Hij is de enige die de oorlog niet heeft overleefd. Hij was beroepssoldaat, zij zat in het verzetswerk.

Wij hebben nooit gehoord over de emoties van onze ouders. Hoe het was toen onze vader mijn moeder en mij, voor het eerst weer zag in New York, we weten het niet. Hoe het was dat mijn moeder alleen met mij hier bleef. Hoe het zou zijn als zij weer terug zouden keren in Nederland. Emoties die in ons gezin niet werden besproken, niet als taboe maar het kwam niet ter sprake.

 

Mijn moeder ging in 1942 naar Amerika. Haar vader heeft ons naar het station gebracht samen met een NSB vriend. Wij gingen met de trein naar Bilbao. Via Bilbao kwamen wij in Amerika terecht. Na de oorlog is mijn vader eerst alleen teruggegaan, dat was in juni 1945. Vrouwen en kinderen mochten toen nog niet terug naar Europa. De Amerikanen hadden hun handen vol aan krijgsgevangenen en met de andere problemen die er waren. Zij wilden de moeders en kinderen nog niet naar Europa laten vertrekken. Mijn moeder is toen in 1945 met mijn broer en mij naar Canada gegaan om te werken als predikant. Er was daar een grote behoefte aan predikanten. De reden hiervan was dat er kleine dorpjes waren ontstaan door de komst van spoorwegwerkers, die aan de Trans Canadian Railroad werkten. In deze kleine dorpjes had men behoefte aan een dokter, een tandarts, een predikant, een leerkracht. Wij hebben daar driekwart jaar gewoond. Mijn moeder had in de jaren daarvoor de theologie studie in Amerika gedaan.

Mijn vader kon niet als advocaat werken in Amerika, omdat het recht geheel anders was. Hij heeft daar geprobeerd om als diamantenslijper te gaan werken, hij heeft met Haarlemmerolie gereisd. Hij heeft geprobeerd om chocoladeletters te maken. Hij had daar veel afnemers voor. Het lukte hem echter onvoldoende om de chocoladeletters stijf te krijgen, dus daar kon hij niet in door gaan. Uiteindelijk is hij in het laatste jaar van de oorlog in de Shipping gaan werken. De Shipping was een onderdeel van de Nederlandse regering en zorgde voor de soldij voor de koopvaardij-scheeplieden.

 

Mijn vader was vóór de oorlog advocaat in een maatschap in een Joods kantoor in Amsterdam. Alle leden zijn in de oorlog weggevoerd. In 1946 konden wij mijn vader achternareizen.

Ons huis bleek bewoond door andere bewoners. Deze mensen konden er niet uit gezet worden. We kwamen toen op heel veel plekken terecht in Nederland.
Vanwege de woningnood had je verplichte inwoning. Later konden mijn ouders een huis huren in dezelfde straat als waar we voor de oorlog woonden.

Mijn vader bouwde na de oorlog weer een advocatenkantoor op in Amsterdam met o.a. een collega van hem, die hij was tegengekomen op de boot waarmee zij weggevaren zijn uit IJmuiden. Hij is met die collega naar London geweest en naar New York. Uiteindelijk heeft ook hij net als wij, zich gevestigd in Amstelveen.

Nu ik terugdenk aan de beginjaren van de middelbare school voelde ik, als ik bij Joodse gezinnen kwam, dat er wat was. Er hing iets bijzonders in de lucht. Als kind kon ik dat niet begrijpen. Nu begrijp ik wat er speelde. De mensen hadden een oorlogstrauma.