Johan Habraken

Opgetekend door (J) Sjef Smeets
Vandaag, 8 juli 2025, deelde in Nuenen (N.Br.) de, op 13.3.1930 in Eindhoven geboren, heer Johan Habraken zijn oorlogsherinneringen met ons:
Ik was het derde van negen kinderen in het gezin. Mijn herinneringen beginnen op 10 mei 1940 ’s morgens om 10.00 uur meteen toen ik opstond. Mijn moeder was al beneden en zei: “Johan, er is iets ernstigs gebeurd. We zijn in oorlog. En ze hebben ook al bommen gegooid.” Ik was pas tien, dus ik had geen idee waar ze het over had. Ik ging gewoon naar buiten, maar dacht wel: “Als ze me straks maar niet dood schieten.” Mijn vriendjes wisten al dat bij het Beatrixkanaal bommen waren terecht gekomen. We gingen er kijken en zagen dat de brug in het water lag. Daarom heen waren vier of vijf bomkraters, allemaal van ’n meter of vijf doorsnee. (Ook deze brug was door het Nederlandse leger onbruikbaar gemaakt om de Duitsers tegen te houden. J.S.).
Mijn oudste broer, Tjieu, hoefde niet in dienst, die had kinderverlamming en kon dus ook niet naar Duitsland worden gestuurd om te gaan werken. Mijn vader hoefde daar ook niet naartoe. Dat is wel een leuk verhaal. Mijn vader was banketbakker bij de Etosbakkerij en die moest ’s morgens om vijf uur beginnen. Ze werkten gedeeltelijk ook voor de Duitsers, onder andere brood bakken. Hij was een goede banketbakker. Op een nacht werd hij aangehouden. Hij had toen opdracht gekregen om ’s morgens nog een uur eerder te komen en taarten te bakken voor een Duitse bijeenkomst. Hij werd heel onvriendelijk aan de tand gevoeld en moest met zijn handen op zijn rug gaan staan. Ze vroegen waarom hij op dat uur op straat was. Ze geloofden hem niet. Vader kende toevallig één Duitse officier bij naam, die ooit in de bakkerij was komen kijken hoe ze daar werkten. Die hebben ze opgebeld en in een keer was hij opeens iemand anders voor ze en brachten ze hem zelfs naar de bakkerij.
De Duitsers hielden een keer een razzia in het stadion bij een kampioenswedstijd van PSV tegen Longa uit Tilburg. (27 februari 1944 J.S.) In de rust verschenen wel tien auto’s met Duitse militairen bij het stadion. Iedereen moest zich legitimeren. Maar veel mensen, die in de buurt woonden, hadden geen pas of Ausweis bij zich. Dus ze riepen ons: “Jongens kom eens hier, haal mijn pas even thuis.” Dat heb ik voor twee of drie mensen gedaan. Honderden mensen, die geen pas konden tonen, werden afgevoerd.
De Duitsers lagen bij ons in de Theresiakleuterschool. Jongens, zelfs vanaf 16 jaar waren het, waar wij gewoon neutraal mee omgingen. We kregen er sigaretjes en chocola van. Ze hielden oefeningen en exerceerden er. Wij liepen er dan gewoon achteraan en zongen gewoon hun Duitse liedjes mee. Een ken ik nog zo ongeveer:
Singend wollen wir spazieren in der neuen Zeit
Adolf Hitler sol uns führen, wir sind bereit
Links um, rechts um, hol die leute aus dem Haus
wir spazieren geradeaus.
In de 1e Wereldoorlog zijn Oostenrijkse kinderen in Nederland en ook bij ons geweest. En om daar alsnog iets tegenover te stellen werden in de 2e Wereldoorlog hongerkinderen van mensen, die van die kinderen in huis hadden genomen, uitgenodigd om naar Oostenrijk te komen. Mijn een jaar jongere broer Ad en ik zijn zodoende in 1942 samen drie maanden in Bad Ischl geweest.
We gingen er met de trein naartoe. ’s Nachts stonden we een uur of drie stil met alle lichten uit, omdat de Engelsen treinen in Duitsland bombardeerden. Wij zouden bij particulieren worden ondergebracht. Maar wij arriveerden er met een groep, die er op een andere manier terecht was gekomen. We konden kiezen met onze groep, onder Duitse leiding, naar hotel Mia Monti te gaan. We kregen er verplicht Duitse les en gingen wandelen met een wandeljuffrouw.
Bij ons op de hoek bij de familie Elzen hadden ze een mooie dochter, Mies, die verkering had met een Gefreiter (soldaat 1e klas). Mies is na de bevrijding kaal geschoren met de hele buurt er omheen. Zij griste een hele bos van dat afgeschoren haar bijeen. Een uur later kwam ze weer naar buiten en ging gewoon weer tussen het volk staan. Ze had een doek om haar hoofd gedaan, waar rondom dat afgeknipte haar onderuit stak.
Tegenover ons woonde een familie waar ook Duitsers aan de deur en binnen kwamen. Later bleek dat de man, die er woonde, een spion was voor de Engelsen, die Duitsers ontving om er meer van te weten te komen. Hij is dan na de oorlog ook niet opgepakt of veroordeeld.
De vader van mijn schoonzus werkte bij Philips en had de opdracht mensen aan te wijzen om in Duitsland te gaan werken. In de ogen van die mensen was hij een smeerlap, maar voor de mensen die hij kon redden was het een engel.
Een keer, toen we bij een verlaten boerderij de poort van de groentetuin inliepen, riep een Duitse officier ons na: “Was suchen Sie hier?”. En aan mij vroeg hij: “Wollen Sie mir helfen?” “Abziehen”. Ik dacht dat ik iets met de kool in de tuin moest doen, maar hij wilde iets anders van me. “Nein”, zei hij, “meinen Lulle”. Ik schrok me rot, want het was een officier met een revolver. Ik zei: “Nein, wir sind katholisch, das kann ik nicht machen” Ik zag hem veranderen. Hij werd echt dreigend en herhaalde zijn opdracht. Ik draaide me om en vloog er als een haas vandoor. Hij wou naar zijn revolver grijpen, maar heeft dat toch niet gedaan. De andere jongens waren al weg.
Mijn broer is een keer gevallen en brak daarbij zijn arm en een rib. Hij lag in het Binnenziekenhuis toen dat bij een bombardement op Eindhoven werd geraakt. (6 december 1942, ook wel bekend als het "Sinterklaasbombardement", bedoeld voor de Philipsfabrieken. J.S.) Mijn broer zag dat een vrouw, die bij het raam stond vol geraakt werd. Hij kwam toen eerder naar huis.
Wij zaten eens in de bomen bij het vliegveld, toen we twee Lockheed Lightnings - “dubbelstaarten” noemden wij die toestellen - bommen zagen droppen, een paar honderd meter voor de startbaan.

De Lockheed P-38 Lightning was een Amerikaans eenpersoons gevechtsvliegtuig met twee
zuigermotoren dat werd gebruikt tijdens de Tweede Wereldoorlog. J.S.
In die bomkraters, 20 meter doorsnee en ook wel 20 meter diep, gingen wij later zwemmen in ons nakie. Het was kristalhelder water. Een van ons zei dat hij “christelijk” was en dus niet naakt mocht zwemmen. Hij draaide een sok om zijn piemeltje.
Tegen het einde van de oorlog, voordat de Duitsers verslagen waren, had je de P.A.N. Ze liepen in blauwe overalls met een oranje band om de arm. (De Partizanen Actie Nederland, samenwerkende kleinere verzetsgroepen en twee knokploegen in de regio Eindhoven, gericht op gewapend verzet. J.S.). Ze hadden geweren, maar weinig munitie. Een overbuurman gaf daar leiding aan. Op het vliegveld wisten wij Duitse munitie liggen, onder andere geweerkogels die de P.A.N. goed kon gebruiken. Dus wij reden met mijn karretje naar het vliegveld, laden er een band kogels op en leverden dat af. Wij kregen er wel geld voor. Een keer zag ik op afstand een Duitse soldaat op wacht staan. Hij zag mij ook en veranderde van houding. Ik dook in elkaar achter de opgestapelde munitie en maakte dat ik wegkwam.
We hebben ook eens gezien dat twee vliegtuigen met elkaar in gevecht waren. Het Engelse toestel werd geraakt. We zagen de vlieger er aan zijn parachute zo uitspringen en heel hoog nog, over de Theresiakerk heen gaan. We renden in de richting waar hij zou vallen. Daar was een kippenkooi, waarvan het gaas vernield was. Maar hij was al weg geholpen.
Wij hebben geen inkwartiering gehad. Maar mijn moeder heeft voor de Duitsers en voor de Engelsen gewassen, sokken en riemen, daar kregen we van de Duitsers eten voor. Van de Engelsen later trouwens ook corned beef en spek. Mijn moeder vroeg aan de Engelsen om lege etensblikken. Daar zat nog vet papier in. Dat deed mijn moeder met water erbij in een grote bak op de kachel. Daarna schepte ze een hele dikke laag wit vet er vanaf.
Ik had een twee jaar oudere zus Riet. Een Engelsman zei tegen me: “You have a very nice sister. Get her here for me and you get cigarettes and chocolate.”
Wij woonden bij de Theresiakerk in het stadsdeel Strijp, in een groot huis, waarvoor mijn ouders toen zes gulden en een kwartje huur per maand betaalden. Mijn vrienden en ik waren geen brave jongens. Wij zwierven rond en rommelden met Duitse munitie, die we vonden op het kerkhof. Dat lag helemaal vol met allerlei oorlogsmateriaal. Ze douwden mij onder de heg door en dan stopte ik mijn zakken vol munitie. Wij schudden de kop van granaathulzen en gooiden het kruit eruit. Daar maakten wij raketjes van. Het leek op vermicellistaven. Die staken we aan. Als ze begonnen te branden gingen we er op staan. Dan kwam er aan de achterkant een hele straal rook uit. Als we er dan vanaf stapten, dan vloog het in het rond. Die koppen waren gevaarlijk, heel veel mensen werden erdoor gewond als ze er iets mee deden. Maar wij waren er handig mee. We wisten een heleboel granaten te liggen. Ik zat in het 2e jaar op de Philipsbedrijfsschool. Maatjes van me hadden voor theorie andere lestijden. Ik had een karretje met vier wieltjes, waar mijn ouders ook eten mee haalden bij de gaarkeuken. Het was geen vreten, maar mijn vader wilde het toch hebben. Na school kwam ik dus met mijn karretje en haalde de granaten op, die de andere groep had klaar gelegd. Een van de jongens noemden wij “de Wiete”.
Een ander vriendje, Frans de Rooij, is te ruw met die granaatpunten omgesprongen. Hij sloeg zo’n punt tegen een steen. Bij de ontploffing raakte Frans van Rooij, zijn hand en twee benen kwijt. Tjieu Kolsters was op 10 meter afstand met een andere granaat bezig.
Hij mankeerde niks. Op zo’n 100 meter daarvandaan hadden de Engelsen een depot. Die kwamen aangesneld en brachten Frans in een ziekenwagen naar het gasthuis. Frans is er levend vanaf gekomen, heeft later in de gemeenteraad gezeten in Veldhoven, hij is zelfs ook nog naar Amerika geweest. Die had karakter, he.
Kijk, ik heb zelf nog een litteken van een lichtkogel in mijn been. Herman Slaats en ik hadden daar al meer mee gewerkt. Wij wisten dat het gevaarlijk was en bleven op zo’n 15 meter afstand staan kijken toen een jongen zo’n ding op een paal zette en het aanstak. Het ding klapte uit elkaar. De andere jongens mankeerden niks, maar ik kreeg het scherf in mijn been. Ik had een scheur in mijn schooloverall, waar de scherf doorheen was gekomen. Mijn klomp liep vol bloed. Herman zei: ”We gaan de wond uitwassen in het Kanaal” Dat deden we tussen de dode honden die daarin lagen. Herman draaide er een snotlap omheen. Hij had altijd een zakdoek bij zich. Die heeft drie weken om mijn been heen gezeten. Mijn moeder zei: “Je overall is helemaal kapot”. Ik zei: “Ja, die heb ik ergens gescheurd.” Maar zij heeft nooit geweten wat er gebeurd was.