Annie Schuite
Een kind in de oorlog

Bij ons in de schuilkelder bleef het, op het zachte gehuil van mijn neefje na, stil. Mijn tante en de hulp waren door een scherf in het hoofd getroffen waardoor ze beiden op slag dood waren. Mijn neefje zat onder het bloed van zijn moeder.

Annie Schuite (1934) te Nijverdal. Een kind in de oorlog.

Door: Bas Ravenshorst

‘Ik was 6 toen de oorlog begon en de oudste uit een gezin van totaal vijf kinderen. Het begin van de oorlog kan ik mij nog goed herinneren. Wij woonden in Nijverdal. De Duitse troepen kwamen vanuit Wierden het dorp binnengetrokken op grote voertuigen en met veel manschappen. Het Nederlandse leger had wel versperringen aangebracht maar deze haalden helaas niets uit tegen de Duitse overmacht. De eerste jaren was het eigenlijk vrij rustig. Er vlogen wel eens wat vliegtuigen over, maar de grote en spannende dingen gebeurden toch eigenlijk alleen in de grote steden als Almelo, Hengelo en Enschede. Ook gingen we gewoon naar school.

 

Luchtaanvallen

Pas in 1944, toen de Duitsers hun V-1 en V-2 wapens begonnen af te vuren, werd het gevaarlijker in Nijverdal.

Er kwamen steeds meer vliegtuigen in de lucht en deze vielen doelwitten, zoals het spoor in Nijverdal, aan. De Duitsers werden namelijk bevoorraad via dit spoor. Door de vele bombardementen werd als kind op je hart gedrukt dat je direct een greppel of kuil moest opzoeken en dat je dan op je buik moest gaan liggen. We waren kinderen en vonden het allemaal spannend natuurlijk! Dus in plaats van op onze buik te gaan liggen gingen we op onze rug liggen! En zo zagen we dat de vliegtuigen overkwamen, de bomluiken open gingen en de bommen naar beneden vielen! En dit recht boven ons! Ik dacht soms dat ik er geweest was, maar doordat de bommen nog een stuk “mee” vlogen met de vliegtuigen kwamen ze niet op ons terecht gelukkig!

In 1944 werd ik ziek. Ik had eigenlijk voor behandeling naar het ziekenhuis in Almelo gemoeten, maar men was zo bang voor de luchtaanvallen dat de dokter mij gewoon thuis heeft behandeld. Door de vele luchtaanvallen moest men bij huis schuilkelders gaan graven. Mijn vader was niet zo’n graver en hij had bedacht dat ze een stukje de grond in ging om dan met balken, takken en grond er een dak over heen te maken.

 

Op een gegeven moment moest ik samen met een van mijn neefjes boter gaan halen bij de molen op Nijverdal (In Nijverdal zegt met dat men Nijverdal OP gaat in plaats van in). Opeens hoorden we vliegtuigen aankomen. Ik heb mijn neefje bij de arm gegrepen om hem mee te krijgen. Helaas was hij erg eigenwijs en wilde niet mee. Hij schreeuwde moord en brand en verzette zich hevig. Desondanks lukte het me toch om hem mee te krijgen. Ik sleepte hem door het veld, onder het prikkeldraad. Hierdoor kwam er een hele grote schuur in zijn jas! Oh, wat was ik bang dat mijn tante nu heel boos zou zijn! We hadden tenslotte al zo weinig kleren. Maar gelukkig was mijn tante helemaal niet boos, maar juist blij dat ik zo kordaat had opgetreden. “En die scheur repareren we wel weer”.

 

Door de bombardementen konden we niet meer in ons eigen huis wonen en gingen wij, samen met wat andere gezinnen, op de boerderij van mijn opa en oma wonen. 
Op een avond zag ik mijn oma met twee borden eten en bestek naar het kippenhok lopen. Ik vroeg aan haar, oma wat doet u nu? En ze wist niet goed wat te zeggen. Mijn oom hoorde dit en zei toen: “Och moe, de kippen eten toch helemaal niet met bestek!” Later bleek dat een van mijn ooms twee piloten had gevonden in het bos. Ze waren gewond en hadden zich verstopt onder de vloer van het kippenhok. Hoe minder je als kind wist, hoe minder je kon doorvertellen. De piloten hebben er gezeten totdat Nijverdal bevrijd werd door de Canadezen.

 

Wij gingen altijd lopend naar school. Tijdens een van deze wandelingen werd ik ingehaald door een boer met paard en wagen. Opeens viel de klep van de wagen open, boven op mijn hoofd. Hierdoor ben ik een tijdje buiten westen geweest. Toen ik weer bij kwam stond er een luxe wagen naast mij waar twee NSB’ers uit stapten en mij gelijk begonnen te ondervragen. Ik had een hoofdpijn van hier tot gunter. Ze vroegen me van alles over de ondergrondse, maar ik had geleerd van mijn ouders om altijd te zeggen dat ik niets wist. Mijn vader zat inmiddels al een tijd ondergedoken omdat hij zich niet had gemeld voor te werk stelling. Ik heb ook nooit willen weten waar hij zat. Dan kon ik mij ook niet verspreken. Toen ze merkten dat ik niets meer wilde zeggen zijn ze weggegaan.

Fatale luchtaanval

Na verloop van tijd werd ik weer ziek. Nu zo erg dat ik mijn bed niet meer uit kon. Op zich geen ramp, maar snel een toevlucht zoeken tijdens een luchtaanval kon ik niet meer. Het duurde niet lang of het was zo ver. Vliegtuigen in de lucht, een nieuwe luchtaanval. Mijn moeder heeft mij en de rest van de kinderen onder het bed verstopt totdat het voorbij was.

Mijn zwangere tante wist met haar zoontje en de hulp nog wel de schuilkelder te bereiken. Toen de vliegtuigen vertrokken waren hoorden we de buren gillen in hun diep uitgegraven kelder. Er was een wand ingezakt en ze lagen bedolven onder het puin, maar ze leefden nog wel. Bij ons in de schuilkelder bleef het, op het zachte gehuil van mijn neefje na, stil. Mijn tante en de hulp waren door een scherf in het hoofd getroffen waardoor ze beiden op slag dood waren. Mijn neefje zat onder het bloed van zijn moeder. Moeder heeft mijn neefje gelijk opgepakt en is hem zonder ook maar iets te zeggen gelijk gaan schoonmaken. Toen mijn oom thuis kwam was hij zijn vrouw en ongeboren kind kwijt. Mijn neefje was getekend voor het leven.

 

Tegen het einde van de oorlog merkte je dat de Duisters bang werden. In de nacht verschuilden ze hun voertuigen tussen onze boerderij en stallen zodat ze vanuit de lucht niet te zien waren. De meeste Duitsers waren gevlucht, behalve een wat dikkere Duitse soldaat. Deze vrat eerst nog de kippen van de buurman op en vorderde daarna het paard. Toen hij op het paard wilde klimmen viel hij er aan de andere kant zo weer af! Voor ons als kind was dit natuurlijk hilarisch! Wij mochten natuurlijk absoluut niet lachen van mijn moeder! Die was bang dat we zo vlak voor de bevrijding alsnog dood geschoten zouden worden.

De bevrijding

Toen de Canadezen op 9 april 1945 van achter op t’Hexel Nijverdal binnen kwamen rijden, waren wij daar toevallig aan het buiten spelen. De scholen waren gesloten, dus wij waren in het voorjaar de hele dag buiten. Grote tanks reden over de zandweg. In de sloten naast de weg en iets voor de tanks liepen allemaal soldaten. De soldaten gebaarden ons om weg te wezen, maar die wisten niet dat de Duitsers bijna allemaal gevlucht waren. We liepen immers in hun schootsveld. Toen ze vroegen: “Where are the Germans?” snapten we niet wat ze precies bedoelden maar zeiden in het Nederlands dat die bange Duitsers gevlucht waren. En blijkbaar snapten ze dat.

Als klein kind snapte ik de waanzin niet van de bombardementen. Wij konden nog weg duiken in greppels of zandbunkers. Maar de mensen en vooral kinderen in de grote steden niet! Ik dacht vaak: “Dat hebben ze toch niet verdiend?” En als de vliegtuigen in de nacht over vlogen richting Duitsland maakte dat zoveel lawaai! Snapten die piloten dan niet dat wij ook moesten slapen? Dat moest immers van vader en moeder. Dat moesten die kinderen in die grote steden toch ook! Oh wee als je uit bed kwam, dan zwaaide er wat!

 

Het gebulder in de lucht heeft zoveel indruk op mij gemaakt, dat ik, 50 jaar na de oorlog, tijdens een bevrijdingsfeest in Enschede waar een oude bommenwerper overvloog, gelijk in paniek raakte en een greppel wilde opzoeken om in te duiken. Deze kon ik nergens vinden.