Martien van den Berk

Opgetekend door (J) Sjef Smeets
Vandaag, 2 september 2025, noteerden we in Best (N.Br.) de oorlogsherinneringen van de, op 19 maart 1939 in Eindhoven geboren, heer Martien van den Berk:
Mijn eerste levensjaar heb ik doorgebracht op de “Schoorse Hoeve” in Sint-Oedenrode, waar mijn moeder vandaan kwam.
Ik was het eerste kind van bijzonder zorgzame ouders, Peer van den Berk en Jans van den Oetelaar. Na mij kwamen er nog Jan, Paulus, Pieter en Ben bij. De eerste 2,5 jaar was ik dus het enige kind in huis.


Mijn ouders Links: moeder bij de put, Martien met vader bij het paard,
Daarvoor: Jan in de kinderwagen Rechts Paulus aan de hand bij knecht Hendrik van Dam
Toen ik een jaar was verhuisden we naar “De Donderdonk”, een boerderij met die naam, die er nu nog steeds precies zo staat in Boskant, een dorp in Sint-Oedenrode, (nu Meierijstad). Mijn vader huurde deze boerderij van een familie Maussen uit Maastricht. Hij zei altijd: “Wij wonen niet in Boskant, maar in de Donderdonk”. Onze boerderij stond in een gebied van misschien wel 20 à 30 ha land, directe buren hadden we niet.

De Donderdonk
De oorlogsherinneringen heb ik deels van mijn ouders. Maar deels heb ik een en ander, in de laatste jaren, ook zelf beleefd:
Bij ons in de keuken hing een landkaart van Europa, waarop door mijn vader en de knecht met dopjes werd aangegeven hoe het front bewoog. Ik weet niet hoe zij aan die informatie kwamen. Ze vroegen zich in spanning af hoe het verder zou gaan en of de bevrijding snel kon komen. Ik mocht op de kaart aanwijzen waar Sinterklaas woonde. Dat was in Spanje. Harrie, de knecht, sjouwde ook veel met mij rond. Dat was een natuurmens. Eens had hij weer eens iets bijzonders gevonden: een uil in een knotwilg. Daar ging hij met mij naar kijken.
De Duitse soldaten kwamen door het veld naar ons toe gelopen. Ik stond in de box, zoals mijn moeder later vertelde, ze zetten dan hun geweer tegen de box aan en sjouwden met mij op de arm rond. En als mijn vader en moeder ’s morgens de koeien zaten te melken en de melk van de emmer in een kan wilden overgieten, dan hielden ze hun mokken daartussen. Mijn ouders hadden er totaal geen toestanden mee.
Ik was veel met mijn moeder alleen als mijn vader samen met de knecht, Harrie Hulsen, aan het werk was. Het werd voor mijn ouders wel spannender naargelang de oorlog doorging en de bevrijding dichterbij kwam.
Mijn vader had ook een schuilkelder gemaakt, waar we in konden slapen. Mijn moeder had me daar aan een tuigje, zodat ik er niet zo maar uit kon lopen. Er zaten ook andere mensen bij ons in die kelder.
Toen het front dichtbij kwam moesten wij opeens uit de boerderij vertrekken. We gingen toen naar Ome Graad en Tante Trien, ook in St. Oedenrode, een broer en een zus van mijn vader. Die hadden ook een schuilkelder. Daar waren toen de Engelsen al terwijl bij ons, toch vlakbij, de Duitsers nog zaten. Het front lag dus tussen hun en onze boerderij.
Mijn vader moest ’s morgens op de fiets naar huis om het vee te melken. De Duitsers hadden intussen van onze boerderij hun hoofdkwartier gemaakt. Als vader kwam zaten ze midden “in den herd” aan een hele grote tafel. (Het woonvertrek van de oude Brabantse boerderij bevond zich in het voorhuis. Dat werd 'den herd' genoemd. J.S.) Ze vroegen aan mijn vader of hij de eigenaar was? En dan zeiden ze: “Geef hem ook maar een schnaps”. We zijn zeker wel een week of zo weg gebleven, maar geen maanden.
Op het terrein achter ons huis verschansten de Duitsers zich in de bossen van “de Scheeken”, waar ze zich zo maar niet uit lieten verjagen. (“De Scheeken” is een natuurgebied tussen de gemeenten Liempde, Sint-Oedenrode en Best. J.S.). Mijn vader kwam er een keer toen heel de schuur vol Duitse militairen lag. Die sliepen er in het stro. Hij moest voorzichtig over ze heen stappen om bij de varkens te komen. Op ’n gegeven moment werd een van die militairen wakker, stond op en liep eerst zonder iets te zeggen met mijn vader mee. Toen hij begon te praten, vertelde hij ook boer te zijn.
Toen de oorlog ten einde liep kwamen ook de V1 en de V2 over. Mijn moeder zei dan tegen me, dat weet ik nog: “Kijk daar gaat er weer eentje.” Dat ding met een licht staartje er achter hoorde je brommen. Dan zei ze: “Goed luisteren, als ie niet meer bromt, dan valt ie omlaag.”
Maar ook bij onweer zei ze: “Daar is weer zo’n ding”. We waren er niet bang voor. Alleen, als ze in het veld werkten, dan moesten ze weten waar ze naar toe konden als er gevaar dreigde. Bij voorbeeld onder een boom schuilen. En ze wisten goed op welke plek ze dan zeker niet moesten zijn.
Na het vertrek van de Duitsers mochten wij weer terug naar onze boerderij. Gedeserteerde Duitsers, die zich er op de zolder hadden verstopt, werden er door de Engelsen aangehouden en in onze schuur gevangen gezet.
Ik herinner me dat ik bij mijn moeder aan de hand achter ons huis naar de lucht heb staan kijken, die helemaal vol vliegtuigen was. Steeds meer zagen we er over komen. Er hingen nog weer andere vliegtuigen aan touwen achter. Ik kon toen niets anders bedenken dan dat het touwen waren. Er vielen ook mensen in de lucht. Maar die waren uit de vliegtuigen gesprongen. (Parachutisten van de Amerikaanse 101ste Airborne Divisie die op 17 september 1944 de luchtlandingen bij Son uitvoerde. J.S.). Voor een kind van vijf jaar was dat een heel vreemd gezicht. Die hele lucht vol vliegtuigen en mensen aan ballonnen. Dat herinner ik me nog wel. Boeren uit de buurt liepen naar het landingsterrein om te proberen van die kleurige parachutes te pakken te krijgen. Mijn vader wilde er ook op af, maar dat wilde mijn moeder niet. Ze was bang dat hem iets zou overkomen en zij alleen met de kinderen achter zou blijven.
Op ’n gegeven moment was er, kort na de oorlog, een militair vliegtuig neergestort. Wij zaten toen nog bij oom en tante in Sint-Oedenrode. Het vloog, aangeschoten, heel laag over de boerderij en stortte zo’n 500m verder neer. Daar brandde het helemaal uit. (Op 18 september 1944 stortte tijdens Operatie Market Garden om 15.00 uur, een C-47A Skytrain (registratienummer 43-15663), een groot transportvliegtuig, neer. De bemanning bestond uit piloot 1st Lt. Peyton H. Brett, co-piloot F/O Jacob J. Muller, radiotelegrafist S/Sgt. Harry H. Eickemeyer en crew chief T/Sgt. William H. McClure.) Het wrak bleef daar liggen. Ik mocht als klein kind een keer mee om er naar te gaan kijken. Je zag de verbrandde bemanning zitten. Dat heeft enorm veel indruk op me gemaakt.