Joke Herrewijn-de Vries

Opgetekend door Jan Cees van Duin

"Niet uit te leggen, die angst…"

Het verhaal van Joke Herrewijn-de Vries (1931)

Interview op 17 juli 2025

 

Een jeugd in onrustige tijden

Ondanks de moeilijke jaren van economische crisis en oorlog, denkt Joke Herrewijn-de Vries met warmte terug aan haar jeugd in Rotterdam. Ze groeide op in de Willebrordusstraat, vlak bij de Bergsingel, samen met haar ouders en haar acht jaar oudere zus Riet. Thuis was het goed. Ze zat op een strenge meisjesschool aan de Akkerdijkstraat, maar ze voelde zich veilig en geliefd, ondanks de zorgen van die tijd.

Haar vader was een energieke en sociale man die altijd bezig was. Als hij vond dat er iets moest gebeuren, pakte hij dat meteen aan. Hij was politiek betrokken en actief binnen de SDAP en de start van de PvdA. Oorspronkelijk werkte hij bij de Rotterdamse Bank, maar in de crisisjaren verloor hij zijn baan. Joke was toen nog niet geboren. Het wrange was dat de bank tegelijkertijd wel mensen aannam: goedkope Duitse gastarbeiders. Haar vader kreeg wachtgeld, maar bleef niet bij de pakken neerzitten. Hij zocht werk via de kranten in de leesbibliotheek en kreeg uiteindelijk de keuze tussen een baan in Canada of bij het GEB in Rotterdam. Hij koos voor het GEB, waar hij uiteindelijk veertig jaar zou werken.

Een van Jokes vroege herinneringen is van 31 januari 1938, toen prinses Beatrix werd geboren. Op school was het feest: ieder kind kreeg een sinaasappel, een ongekende traktatie. Ze had nog nooit eerder iets op school gekregen.

Ondanks de spanningen in Europa leek de oorlog nog ver weg. In hun straat was zelfs een meisje trots omdat haar vader soldaat was geworden, stoer, niet bedreigend. Later bleek dat haar vader tegen de Duitsers zou vechten;  gelukkig overleefde hij het.

 

Het bombardement

‘s Morgens was via de radio bekend gemaakt dat Rotterdam zou worden gebombardeerd. De eerste bommen waren op 11 mei al op vliegveld Waalhaven gevallen, bommen van Nederlanders en Engelsen om het vliegveld onbruikbaar te maken voor de Duitsers. Jokes moeder was zorgzaam en bedachtzaam. Ze plakte voor het bombardement repen bruinpapieren plakband kruislings op de ramen om te voorkomen dat de ruiten naar binnen zouden vallen. Ze zei geruststellend: “Ons kan zo niets gebeuren.”

Op 14 mei 1940 veranderde alles. Joke was toen negen jaar. Het bombardement op Rotterdam duurde maar een kwartier, maar dat moment staat voor altijd in haar geheugen gegrift. Ze herinnert zich het oorverdovende lawaai, maar nog meer de overweldigende stilte erna. Ze kon alleen nog maar gillen, van angst.

’s Middags zaten tientallen mensen in het gras langs de Bergsingel, gevlucht uit de brandende stad. Sommigen hadden nog wat spullen meegesjouwd of op een bakfiets, anderen waren alles kwijt. Een man met een bakfiets, behoorlijk beroet, bevond zich bij de hal waar mensen opgevangen werden. Zijn vrouw wilde dat hij weer zou teruggaan naar hun brandende huis, Jokes vader hield hem tegen: er was niets meer om naar terug te keren.

Er was grote wanhoop onder de mensen: waar moest men slapen, wat eten, wie had het overleefd? Jokes vader ging aan de slag. In de Willebrordusstraat was een bedrijf met een grote hal, hij vroeg de eigenaar of de mensen daar mochten overnachten. Dat mocht. Hoe precies weet Joke niet meer, maar haar vader regelde ook nog ergens een hoeveelheid rijst en suiker. Joke en haar zus Riet gingen langs de deuren om lepels en borden op te halen. Een beeld dat Joke nooit meer is vergeten, is van een man die met beide handen graaide in de rijst –hij had blijkbaar al dagen geen eten meer gehad.

In de familie van Jokes vader, die met acht kinderen allemaal in Rotterdam woonden, viel slechts één dodelijk slachtoffer: een neef die werkte op vliegveld Waalhaven. Een andere neef had een tabakswinkel in de binnenstad, die volledig werd verwoest. In paniek had hij bij het vluchten alleen zijn vogel in een kooitje meegenomen. Niet het geld uit de kassa, alleen de vogel. Ook Jokes oma kwam met haar gezin lopend vanuit Zuid naar de Willebrordusstraat, bezorgd dat haar dochter en kleinkinderen het bombardement niet hadden overleefd. De hereniging was emotioneel en onvergetelijk.

Later liep Joke met haar vader door de verwoeste stad. Alles was grijs, stoffig, kapot. Sommige huizen smeulden nog. Dat beeld, en het beeld dat bij haar vader de tranen over de wangen liepen, komt nog steeds terug wanneer ze oorlogsbeelden ziet. Je raakt het nooit kwijt.

Bezetting en permanente dreiging

Na de capitulatie herpakte het leven zich langzaam weer. Vader ging weer aan het werk, Joke en Riet weer naar school. De Bergsingel HBS van Riet was gevorderd door de Duitsers, zij moest naar een ander gebouw. Joke ging gewoon weer naar haar meisjesschool aan de Akkersdijkstraat, vlak bij de jongensschool. Bij gevaar kon je via een tussendeur vluchten.

Toch was het leven niet meer hetzelfde. De dreiging van de Duitsers was overal voelbaar. Iedereen wist: je kon zomaar worden opgepakt. Vooral voor haar vader, die in het verzet zat, was het gevaarlijk. Hun huis fungeerde als distributiepunt voor illegale kranten als Vrij Nederland en Het Parool. Bij de verspreiding droeg hij ze in grote zakken in zijn cape. Ook verzorgde hij persoonsbewijzen. Joke hielp mee. Toen ze eens alleen thuis was en de bel ging terwijl ze net krantjes aan het vouwen was, gooide ze alles snel in de allesbrander. Het bleek haar vader te zijn zonder sleutel. Hij was niet boos, maar juist trots: ze had juist gehandeld.

Een andere keer fietste vader met Joke achterop in Scheveningen op bezoek bij een tante. Ze moesten stoppen. Een luid zingende groep Duitse soldaten kwamen langs. Joke voelde haar vader trillen van woede. Jokes vader had persoonsbewijzen en bonkaarten gehaald voor de onderduikers. Hij liep door het tunneltje, plots kwamen Duitse soldaten de tunnel binnen. Een man begon te rennen, de soldaten gingen achter hem aan. Vader liep zo rustig mogelijk de tunnel uit. De man redde zijn leven. Altijd die angst, er kon zomaar van alles gebeuren.

Een NSB-gezin in hun straat werd gemeden. Op school zat Joke naast een NSB-meisje, met wie ze nauwelijks contact had. Op een dag liet het meisje haar Caran d'Ache kleurpotloden zien, die ze van haar broers aan het front had gekregen. Joke, die dol was op tekenen, was niet meer geïnteresseerd.

Toen een Joods meisje op school niet meer kwam, vroeg iemand aan Joke, vanwege haar uiterlijk, of zij misschien ook ‘opgehaald’ zou worden… In hun huis hebben ze ook een onderduiker gehad, samen met de buren. Naast een bedstede was een kast. Hij zat soms, bij onraad, boven in die kast. Ze kenden de onderduiker van de muziek. Toen hij verkouden werd en er onverwacht bezoek kwam, begonnen alle huisgenoten spontaan luid te hoesten – om zijn aanwezigheid te verdoezelen.

Een traumatische ervaring die haar vader nooit meer losliet, was toen hij door de Duitsers op het Hofplein werd gedwongen om te kijken naar de executie van een groep mensen. Ze werden daar ter plekke neergeschoten.

 

Het laatste oorlogsjaar – hoop, honger en verlies

Op 5 september 1944 gingen geruchten dat de bevrijding aanstaande was: dolle dinsdag. Joke ging naar de Bergweg om te wachten op de Amerikanen, maar ze kwamen niet. De bezetting ging door, en de hongerwinter moest nog komen.

Joke ging vaak met haar vader mee en wist dat ze nooit iets mocht zeggen. Ze leerde zwijgen, en dat lukte altijd. Een bevriende melkboer hield een geit en konijnen in zijn kelder. Voor het geval dat werd Joke gezegd dat vader dierenarts was. In die kelder was een radio waarmee ze naar Radio Oranje luisterden. Niet eens de kinderen van de melkboer wisten dat het er was.

Haar vader had een stukje grond bij een boer aan de Gordelweg, maar ook dat land werd onder water gezet door de Duitsers. De honger sloeg toe.

Bij de razzia op 11 november 1944 werd ook Henk Herrewijn, Jokes latere echtgenoot, opgepakt. Henk was nog maar 17 jaar. Hij werd met duizenden andere mannen in veewagens naar Duitsland, in de omgeving van Ulm, afgevoerd om te werken in een locomotieffabriek. Henk woonde daar in een kamp met slechte omstandigheden. Het eten was slecht en hij sliep met anderen in vieze kamers vol ongedierte. De matrassen zaten vol luizen en vlooien. Uiteindelijk hebben ze hun matrassen verbrand om van het ongedierte af te komen. Henk wist dat er overal in Duitsland te weinig arbeiders waren. Hij stal een fiets en vluchtte. In Ulm wachtte hij in de buurt van het arbeidsbureau. Henk werd door een man aangesproken, een boer te zijn die een knecht zocht. Henk ging met hem mee en werd vriendelijk ontvangen door de boer en zijn vrouw, beiden waren anti-Hitler. Hun twee zonen waren naar het oostfront gestuurd en daar omgekomen. Na een tijdje werd Henk als een zoon in het gezin opgenomen, maar moest wel hard werken. Toen de Russen kwamen, kon hij terug naar huis. De boer had gezegd: als je thuis niemand meer hebt, ben je altijd welkom. Na veel omzwervingen door Frankrijk kwam hij weer thuis.

Begin 1945 werd Joke door de honger zwak en apathisch. Joke heeft ook doden op straat zien liggen. Ze kreeg op doktersadvies bijvoeding: drie keer per week soep of stamppot, met andere kinderen zittend op een rij, eerst bidden. Riet had werk en kreeg daar nog iets te eten. Hout en kolen werden overal vandaan gehaald. Zelfs bomen op straat werden omgehakt. Mensen maakten ruzie om een boom: “Afblijven, dit is mijn boom!”.


Bevrijding en daarna

Er waren feesten, optochten, vuurwerk, dat zag ze voor het eerst in haar leven. Er kwam weer voedsel: blikjes met ‘meat and vegetables’ en biscuits. Maar niet voor iedereen was het feest. In hun buurt woonde een tweeling; één van de meisjes had omgang gehad met Duitsers. Toch werd de ander kaalgeschoren en kreeg een letter op haar hoofd geschilderd. Vreselijk allemaal. Sommige mensen werden opgepakt ondanks dat ze juist goede bedoelingen hadden gehad. Een kennis van haar vader was onder een Duitser blijven werken om zijn personeel te beschermen. Hij had dat besluit eerst met vader besproken. Dankzij vaders getuigenis werd hij vrijgepleit.

De oorlog liet diepe sporen na. Joke verwerkte haar ervaringen door gedichten te schrijven. Ze is altijd gedichten blijven schrijven en maakte ook illustraties. Ze trouwde, werd actief binnen het Humanistisch Verbond en bekleedde vele bestuursfuncties. Het verleden bleef dichtbij. Toen ze met een vriendin een tentoonstelling over het bombardement bezocht en daar een foto zag van de verwoeste stad,  precies zoals zij het had meegemaakt, werd het haar te veel. “Het is niet uit te leggen als je het niet zelf hebt meegemaakt,” zegt ze. “Het ergste is de constante angst. Die draag je voor altijd mee.”