Joop Hendrix

Peter Grubben, Joop Hendrix, Peter Grubben en Thijs Hellings
v.l.n.r.1e en 3e: neven met dezelfde voor- en achternaam)
Opgetekend door (J) Sjef Smeets
Vandaag, 17 september 2025, spreken we in Helmond voor STIBO met de, op 25.8.1956 te Tegelen (L) geboren, heer Joop Hendrix (69). Hier zijn dus geen oorlogsherinneringen van de familie op te tekenen. Maar wel een massa aangrijpende en tastbare herinneringen van vliegtuigcrashes in W.O 2 over te nemen, die letterlijk in 13 jaren “naar boven zijn gehaald” door het Belgisch/Nederlandse “Plane Hunters Recovery Team”. Het Belgische team bestaat uit 12 personen het Nederlandse afgeleide team uit 4 personen.
In Nederland heeft het team in 2014 besloten om i.p.v. losse crashes te onderzoeken, wat de gangbare methodiek was, alle crashes in een aantal gemeentes te onderzoeken. Daarbij werden lokale mensen betrokken veelal van Heemkundekringen. Elk project duurde ongeveer 1 jaar. Er werden 5 gemeentes onderzocht in 6 jaar tijd. Er vindt onderzoek plaats waarbij niet dieper dan 35 centimeter met metaaldetectors wordt gezocht naar onderdelen die bij de crash zijn achtergebleven. Diep de grond in gaan we daarbij wel in België, maar niet in Nederland, omdat hier alleen de “Bergingsdienst Koninklijke Luchtmacht”, onderdeel van het Ministerie van Defensie, daartoe bevoegd is. In België zijn we wel bevoegd dat te doen.
In Glabbeek, niet ver van Maastricht, bijvoorbeeld, lag een Lancaster bommenwerper met registratienummer NN775. Alle zeven bemanningsleden waren gedood. Oude mensen zeiden dat het vliegtuig nog compleet in de grond zat. Wij horen dat soort verhalen vaak, maar die blijken niet te kloppen vanwege ruimingactiviteiten van de Duitsers tijdens de oorlog. Hier klopte het wel. Zo ongeveer het hele vliegtuig zat in duizenden uiteengevallen stukken onder de grond. De burgemeester vond het heel belangrijk dat drie of vier bemanningsleden alsnog geborgen zouden worden, die destijds niet gevonden werden, om ze alsnog een waardig graf te geven. We kregen het project, samen met BAHAAT, (Belgian Aviation History Association), onze zusterorganisatie. Ook Bom.be, een bomontmanteling organisatie was erbij omdat er mogelijk ook nog bommen aan boord konden zijn. Het was n.l. niet bekend of het toestel op de heen- of op de terugweg was neergestort. Bij een verticale inslag kan een vliegtuigmotor van 1.000kg wel 6 of 7 meter diep in de grond liggen. We hebben met speciale diep-zoek apparatuur het veld afgezocht en tot 7 meter diep gekeken. We zetten er het plaatje van de Lancaster overheen en toen kwam daaronder dit beeld tevoorschijn:

Kijk, motor 1,2,3,4 zie je allemaal naast elkaar zitten. Dat wil zeggen dat het vliegtuig loodrecht de grond in is geslagen
1 december 2016. Drie weken tevoren hadden we het terrein al ontwaterd. We hadden 70 man opgetrommeld om op vrijdag t/m zondag ons werk te doen. De ambassadeurs van Australië en Engeland waren er, omdat de bemanning uit die twee landen kwam. Ook familie van de navigator uit Engeland was er. Archeologen moesten het eerste stukje doen. Daarna mochten wij met machines de grond in. Uiteindelijk troffen we de diepste vondsten op 4 meter aan. Alle zand moest onderzocht en gezeefd worden op menselijke resten. Dat kon niet in drie dagen. Dus werd het afgevoerd naar de lokale gemeentewerf. De menselijke resten, die we meteen vonden werden op waardige manier van het terrein afgevoerd. Dat waren drie dagen met voor ons veel emotionele momenten. Met de aangetroffen stukken konden we bewijzen dat dit het vliegtuig was, dat we vermoedden aan te treffen. Stukken van de motorkap droegen n.l. het nummer 775. We verzamelden kratten vol met tienduizenden stukken vliegtuigresten en persoonlijke dingen, zoals geld, zuurstofmaskers, horloges, noem maar op. Er volgde een plechtigheid op het kerkhof, georganiseerd door de gemeente. De Belgische Forensische Dienst vond van vier personen resten, die zijn bijgezet in het graf van de andere bemanningsleden. Daar waren zo’n 30 familieleden bij uit de hele wereld. Van een propellerstuk werd een monument gemaakt, dat de burgmeester heeft onthuld. Van alle stukken was er op ware grootte een Lancaster uitgezet. Het vliegtuig heeft jaren in België gelegen, maar ligt nu hier in het oorlogsmuseum Museum te Overloon.

De gemeente Glabbeek betaalde alle kosten van de berging. In Nederland moesten tot voorheen de kosten van de berging voor 70% betaald worden door de gemeente, het rijk betaalde de rest. Jarenlang heeft SGLO, de “Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945” moeten ijveren, voordat de politiek eindelijk over stag ging en zes jaar geleden een pot van 15 mln euro vrijmaakte. Daarmee mogen per jaar door de Luchtmacht Bergingsdienst twee a drie bergingen worden uitgevoerd op plekken waar nog slachtoffers in de grond zitten. Daar hoeven de gemeenten dan niets aan bij te dragen. Men is nu bezig met het achtste vliegtuig, waaronder ook Duitse toestellen. Zo krijgen de omgekomen bemanningsleden alsnog een graf.
Wij hebben veel contact met familieleden van de overleden militairen, we richten monumenten op en brengen boeken uit. Daarin lichten we op begrijpelijke wijze toe welke toestellen, al dan niet met de bemanningsleden, in een dorp onder de grond zijn verdwenen. Een monument wordt dan telkens opgericht op één van de plekken, waar in het dorp crashes plaatsvonden. Van elk project hebben we kaarten met de gegevens.

Joop bij de kaart met een straal van 25km rond Helmond.
Alle punaises geven de plaats van een vliegtuigcrash aan. Alle rode en witte zijn geallieerde vliegtuigen, alle gele zijn Duitse en alle blauwe zijn Amerikaanse toestellen. Een groene punaise erbij betekent dat ik er stukken van het toestel inderdaad in de grond heb gevonden.
In de oorlogsjaren zijn in totaal 6.500 vliegtuigen neergestort in ons land.
Joop pakt er enkele van zijn lezingen bij, waarin hij lokale crashsituaties en de lokaliserings- en onderzoekoperaties uitvoerig bespreekt, met documentatie in de vorm van politierapporten, eigen onderzoeksgegevens en andere bronnen, b.v. van de “Studiegroep Luchtoorlog”, waarvan hij natuurlijk ook lid is. Driehonderd mensen doen er in Nederland al vijftig jaar onderzoek. Ook in Engeland is veel bewaard en beschikbaar over de vliegtuigcrashes in de oorlog in de zogenaamde “Operational Record books”, met concrete gegevens over niet teruggekeerde vliegtuigen, bemanningen, vluchtgegevens.
Dat allemaal gecombineerd met onze ervaring en kennis, die we o.a. ook halen bij getuigen, nog kinderen ten tijde van W.O2 natuurlijk en nu gelukkig nog in staat ons te vertellen wat zij in de oorlog hebben gezien.
Onze eerste grote onderzoek voerden we uit in Venray. Daar waren 36 crashes en 9 noodlandingen. Ik heb vastgelegd hoeveel bommenwerpers, hoeveel jagers dat waren, hoeveel personen overleden, hoeveel ontsnapt, enz. Ook hier deden we in samenwerking met lokale inwoners gedurende een jaar onderzoek. We hebben daarbij doorgaans hulp van een lokaal comité van 7 tot 10 man. Onze taak was vooral het zoeken op de crashsites naar bewijzen van de gecrashte toestellen.


Daarna brachten we een, toegankelijk geschreven, boek uit met crashinformatie op hoofdlijnen. Dat deden we ook in St.-Anthonis, Bergen en Boxmeer, allemaal Limburgse plaatsen, maar ook in Gemert-Bakel, Noord-Brabant).

De schrijver was steeds Ruud Wildekamp (+)
Ruud was lid van het Documentatiecentrum Vliegbasis Volkel en was mede vast kernlid in alle projecten. Alleen al in deze vijf projecten vond ik samen met mijn mannen op zo’n 200 crashsites stukjes van de vliegtuigen. Ons hoofdwerkgebied ligt grofweg in de driehoek Boxmeer-Eindhoven-Helmond, op de grens van Noord-Brabant en Limburg. Maar soms worden we betrokken bij opgravingen in België en Duitsland. Tot nu toe vond ik zelf met mijn mannen hier in de regio zo’n 500 vliegtuigen.
Als we ons ter plaatse begeven, is vaak niet meer bekend dan dat er in het dorp crashes zijn geweest, soms ook wel ongeveer in welke buurt of straat een crash plaatsvond. Wij zoeken dan met metaaldetectie, tot op de meter nauwkeurig, uit waar precies iets ligt. De vliegtuigen zijn in duizenden stukken uit elkaar gevallen. Grote delen zijn vaak geruimd, maar je vindt altijd nog sommige resten en af en toe nog best veel stukjes, slechts tien à twintig centimeters onder de grond. Daarop vinden we vaak (delen van) nummers of andere aanwijzingen, waarmee we kunnen bewijzen welk toestel het betreft. Dat is belangrijk, want gegevens, die men heeft, kloppen niet altijd. Als voorbeeld een getuige die ons een crashsite van een Duits toestel aanwees, waar wij konden bewijzen dat het een Amerikaans toestel was. Wij gebruiken meerdere bronnen om tot een bepaalde vaststelling te komen.
Het vliegtuig vinden is interessant, maar de connectie met mensen in de families van nabestaanden, die nu nog leven, is het belangrijkste.
Het volgende voorbeeld uit Leuth in Duitsland, vlak bij Venlo, laat dat zien. Daar vond Peter Gruben op een akker een cap batch (herkenningsplaatje van het legeronderdeel) van de New Zealand Airforce. ’s Daags na de crash waren door de Engelsen luchtfoto’s gemaakt van het crashgebied. Je ziet het vliegtuig daarop liggen. Slechts een van de zeven bemanningsleden, B. Wisson, had het overleefd. Bij ons onderzoek bleek het te gaan om een Halifax, die op 14 juli 1943 daar is neergestort. We vonden n.l. een stuk van een parachute-harnas, maar ook een onderdeel met een code erop (5718149). De eerste twee cijfers geven het toesteltype aan: Halifax. Die bevindingen had ik online gezet. Na publicatie van de vondsten kreeg ik een bericht van Wendy Saywell uit Nieuw-Zeeland. Haar oom was de enige Nieuw-Zeelander aan boord geweest. De andere bemanningsleden waren allemaal Engelsen. De hele bemanning is tot op de dag vandaag nog steeds vermist. Zij zijn destijds wel ergens begraven, maar waar, dat is voor zover we weten nergens vastgelegd. Heel vervelend voor de familie. Zijn zus, Margaret was 15 jaar jonger en die leefde nog. Ik heb haar de capbatch kunnen opsturen. Haar broer was al 80 jaar vermist en nu kreeg ze van ons de batch, die hij droeg toen hij omkwam.
Vier maanden later overleed zij. Haar dochter, Wendy, was er dol gelukkig mee dat ze eindelijk iets in handen had. Wendy was al acht jaar bezig met onderzoek naar de Halifax crash. Daar heeft zij een boek over geschreven. En door onze ontdekking kon ze het laatste hoofdstuk afmaken.


Zus Margaret met de batch
Het voorblad met de contouren van Wendy's hoofd en daar achter haar oom met de cap, waar de batch op zit.
Het verhaal van deze Halifax gaat nog verder:
Wij vonden de schijf van de navigatiecomputer. Dat stuk hebben we aan Simon Frost gegeven, wiens opa de navigator was van het vliegtuig.
Wendy had bij haar onderzoek gevonden dat de bemanning waarschijnlijk ergens in de buurt van München-Gladbach begraven moest zijn. Toen Hub Groeneveld, ook een onderzoeker en oud-jachtvlieger, 85 werd, heeft hij al zijn files aan mij overgedragen. Daarin vond ik een bericht van de toenmalige burgemeester van Kaldenkirchen, waar Leuth onder valt. Die schreef daarin dat in Kaldenkirchen niets was neergestort. Maar “In die Gemeinde Leuth ist am 14. juli 1943 in der Nacht um 02.00 uur “ein Britisches Bomberflugzeug, einen Halifax, abgestürtst. Seine Bemannung, drei oder vier Personen lagen tot unter den Trümmer. Sie wurden vond der “Fliegerhorstkommandantur München-Gladbach” abgeholt und vermutlich in München-Gladbach begraben.”
In Duitsland had ik een ooggetuige van de crash opgespoord: Herr Spolder. Die had er als kind van negen bijgestaan toen de doden in lijkenzakken werden gedaan. Nu hebben we voor de families de eerste documentatielink naar de vermiste mensen. Er is intussen ook bekend welke graven het waarschijnlijk zijn, maar de Engelsen weigeren in heel Europa die graven te laten openen voor DNA-onderzoek.
Bij de crash van een Duits toestel in de gemeente St. Anthonis kwam het er wel van de graven door de families te laten openen. Dat waren graven in Ysselsteyn van een Duitse bemanning, waarvan wij zeker wisten wie waar lag en dat ze in dat toestel zaten. Op die graven staat nu een naam omdat Ruud Wildekamp met zijn connecties dit hogerop kon brengen. We doen dat ook voor Duitsers nu we 80 jaar verder zijn. (De Duitse “Oorlogsbegraafplaats Ysselsteyn” in de gemeente Venray telt 31.598 graven).
Ik laat je nog graag iets zien van het meest emotionele verhaal, dat we beleefden. Dat betreft een Engelse Typhoon jachtvliegtuig, die crashte in Vortum-Mullem, in het natuurgebied De Maasheggen bij Boxmeer. Daar was een politierapport van. We vonden onder andere vele stukken van de motor.
We kwamen in contact met Maureen, de dochter van Peter Raw, die daar verongelukte. Zij was 3 maanden oud toen hij stierf. Peter Raw had twee broers, John en Anthony en nog een broer, die te jong was om naar de oorlog te gaan. De broers waren alle drie piloot bij de Luchtmacht. Ze zijn alle drie gecrashed. De moeder verloor zo drie van haar vier zoons. Haar man was al net voor de oorlog gestorven. Bij een antiquair in Londen werden alle brieven gevonden, die de zoons aan hun moeder hadden geschreven. Op basis daarvan is een boek geschreven: “Raw Courage”.
Dit is een foto van Peter en Anthony bij hun huwelijk met de twee zussen van der Beck:

Negen maanden later waren de beide mannen dood.
In Boxmeer werd ter afsluiting van ons “project crashes en noodlandingen in Boxmeer” een monument voor hen opgericht. Leo Janssen een van de lokale mensen speelde hier een grote rol in. Van de familie waren 22 personen, uit Australië en uit Amerika gekomen. Sommigen hadden elkaar al 20 jaar niet meer gezien. De ceremonie zou buiten worden gehouden. Maar het was heel slecht weer. Dus ontvingen we 250 mensen in een zaal. We hebben zo’n band met die familie gekregen, dat hetgeen hen overkwam ons nog steeds raakt.
Als we de cirkel rond hebben en de familie kunnen vertellen en laten zien waar het gebeurd is, dan kun je ze niet gelukkiger maken. En wij zijn daar net zo blij mee. De ene keer zoeken wij de familie zelf op en een andere keer hebben zij ons gevonden op internet. Maar ik ken ook nog 350 crashes waarover ik nog niet met de familie in contact kon komen.
En zo heb ik, in die 13 jaar dat ik dit nu doe, heel veel verhalen met de families van de omgekomen vliegtuigbemanningsleden uit WO II samen kunnen maken. Dat is het belangrijkste werk dat we doen. Waar mogelijk stuur ik ze vondsten van het vliegtuig of persoonlijke dingen die we vinden. Dat kan naar Amerika, Nieuw-Zeeland, Australië toegaan. Ik gooi niks meer weg.


Joop leidde als Hoofd Vliegoperaties aan het eind van zijn loopbaan op vliegveld Volkel de inzet van alle F16-toestellen. Zijn eigen levenslange carrière als majoor-vlieger, namelijk straaljagerpiloot en militair vlieginstructeur op een groot aantal toestellen, leidde bijna van zelfsprekend tot deze nazorgactiviteiten, die hij snel na zijn pensionering oppakte. Ik ben hier nu zeven dagen per week mee bezig. Ik word benaderd door mensen van over de hele wereld met vragen. Mensen op zoek naar hun vermiste familielid. Ze komen ook naar me toe om samen te gaan kijken op de plaats waar hun vader of oom is omgekomen. Daarbij helpt dat alles wat ik vond, hoe klein ook, middels tienduizenden foto’s van vliegtuigonderdelen in mijn documentatiesysteem is opgeslagen. Ik heb ook alle manuals van de vliegtuigen, dus kan ik opzoeken en bewijzen welk onderdeel uit welk toestel we gevonden hebben.
In Joops’ werkkamer, waar ons interview plaats vindt, is een keur van gevonden materialen, van een klein insigne t/m grotere vliegtuigdelen, uitgestald. Zoals een scherf met het nummer 217, het typenummer van een Duitse bommenwerper, de “Dornier 217”. En een gesp van een parachute. Als je die vindt, dan weet je daar is iemand gestorven. Maar er ligt ook het sleuteltje van een Morris sportauto, dat een Amerikaans bemanningslid bij zich had. En een horloge van een Luftwaffe-vlieger. Een inmiddels bejaarde man, die destijds de crashplek bezocht, vertelde me onder andere: “Zijn been was er af en zijn arm ook. Die lag er met de handschoen. En vlakbij die plek vonden we dit horloge.” Het is inderdaad een Luftwaffe-horloge.
Joops’ helm en andere persoonlijke uitrustingsstukken ontbreken natuurlijk ook niet, naast modellen van de zeven vliegtuigen waar hij zelf in vloog. Vliegen was zijn leven en is dat nog steeds. Door zijn intensieve leven met de Koninklijke Luchtmacht kan hij het lot van zijn omgekomen vakbroeders niet laten rusten.
Joop: “Een geruststelling: een van mijn teamgenoten, de pas 47-jarige Thijs Hellings zal zich over mijn archieven ontfermen, als ik aan overdragen toe ben gekomen.