Jan Kuipers

Opgetekend door Ed van Leuteren
Op 27 augustus 2025 sprak ik met de heer Jan Kuipers, 91 jaar oud.
Jarenlang was het zo, dat iedere keer als ik onze straat inliep,
Dat ik in de bocht van de straat de stoeprand zag.
Die was kapot.
De Britse tank die onze straat inreed, had de bocht iets te krap genomen.
De kapotte stoeprand was een herinnering aan onze bevrijding in 1945.
Ik ben op 19 november 1933 geboren aan de Reigerweg in Hengelo. Dat is de Vogelbuurt. Ons gezin bestond uit zeven mensen, vader, moeder, twee jongens en drie meisjes.
Na de inval van de Duitsers werden de Duitsers ingekwartierd in scholen. De scholen werden gevorderd. Wij kregen les in zalen van restaurants. Een voorbeeld hiervan is café Hemmelder naast de Lambertuskerk in Hengelo. Daar zat een lokaal achter voor bruiloften en partijen, daar kregen we les. Ik zat op de lagere school aan de Steijnstraat. Boven- en benedenschool, werd dat genoemd.
Ik zag de Engelse vliegers overkomen, die bombardementen uitvoerden, bijvoorbeeld op Bremen. Bij het luchtalarm gingen we de kelder in. Die vliegtuigen waren van het type Halifax, dat waren vier motorige toestellen. Op vliegveld Twente probeerden de Duitsers die toestellen uit de lucht te schieten met behulp van zoeklichten.
De vliegtuigen gooiden soms ook wat zilverpapiertjes uit. De Duitsers zagen dan door het zonlicht het vliegtuig niet goed, dat was als afleiding bedoeld.
Ook de treinen werden door Spitfires beschoten, dat was een één motorig vliegtuig. Ik heb regelmatig Spitfires gezien.
Het bombardement van 6 en 7 oktober 1944 op Hengelo werd uitgevoerd door de Engelsen, die het station wilden raken, omdat dit van strategisch belang was voor de Duitsers.
Op de hoek van de Oldenzaalsestraat en de Weemenstraat stonden vroeger markthallen, nu is daar een overdekte parkeergarage. Hier konden de mensen goederen kopen. Die stonden in lichter laaie door het bombardement. Dat was niet ver van ons huis af.
De hele binnenstad lag in puin.
Er kwam een blindganger terecht op het priesterkoor in de Lambertuskerk, dat is een bom die niet af ging. Hierdoor werd de kerk nog redelijk behouden.
Ik kende iemand die werkte bij de Spoorwegen, die wist precies wanneer de locomotieven weer binnenkwamen. De briketten waren dan opgestookt in de locomotief en dat werd cokes. We gingen naar de spoorsloot, daar werden de briketten in gegooid. We pakten dat op en lieten het afkoelen in het slootwater. We hadden brandstof nodig.
Bij een spoorlijn kwam een trein met kleine briketjes, dat wist ik, ik nam een boodschappentas mee. Die briketjes werden naar het Geradus Majella ziekenhuis gebracht met paard en wagen. Ik liep daar achteraan en ik gapte daar briketten. De koetsier kon het paard niet in de steek laten en zo hadden we weer wat brandstof.
Er was een soort gaarkeuken aan de Koekoeksweg, waar we wat soep konden krijgen als extra voedsel. Ik weet niet wie dit organiseerde. In Hengelo had je twee winkels, de coöperatie Volksbelang ( voor Katholieken) en coöperatie Samenwerking. Samenwerking was in het centrum. De winst van de coöperatie Volksbelang werd aan het eind van het jaar aan de klanten uitgekeerd. Op de hoek van de Weemenstraat en de Cronjéstraat daar had je een bakkerij. Ik sliep daar soms en dan kreeg ik ’s ochtends wat brood mee.
Mijn vader zat in het bestuur van de coöperatie Volksbelang en daarom kon hij wat brood regelen bij de bakkerij. De bakkerij hoorde bij de coöperatie Volksbelang. Toen de bakkerij dichtging, werd het brood in de voorkamer van ons huis verkocht. Er was weinig verlichting, want we moesten veel verduisteren. De radio’s moesten allemaal ingeleverd worden. Mijn vader deed dat ook.
We moesten de radio zelf wegbrengen, die werd niet opgehaald door de Duitsers. Mijn vader bracht de radio weg, er waren immers ook NSB-ers die mensen konden verraden.
Op het einde van de Reigerweg was vroeger een café dat heette vóór de oorlog ‘de Reiger’, waar de NSB jongeren bijeen kwamen. Die gingen daar sporten en later marcheerden zij door de straat. Wij stonden dan in de gang van ons huis en we hadden een fietspomp. We lieten daar water in lopen en dan spoten wij hun nat als zij langskwamen.
We haalden vaak eten bij een boerderij in Saesveld. Daar woonde de familie Kolmschot. We kregen daar wat rogge, we gingen rogge garderen. Dat was rogge die onder de schoof lag. Ook kregen we eieren en aardappelen. De jongste zoon van hen heb ik vorig jaar ontmoet.
De rogge moest gemalen worden, mijn vader werkte bij Dikkers appendagefabriek in Hengelo. Hij was daar machine bankwerker.
Hij heeft daar een machine gemaakt, waarmee je de rogge tot een soort meel kon malen.
Op zaterdag kregen we dan rogge koekjes. Dat lag redelijk zwaar op de maag.
Op een bepaald moment kwam er een staking bij Stork en Dikkers. Frits Loep, ingenieur bij Stork werd opgepakt en gefusilleerd, die man is ervoor verantwoordelijk gesteld dat er gestaakt werd bij Stork.
Op de site: www.fritsloep.nl staat geschreven:
‘De beschuldiging luidde door passief gedrag de stakingen bewust en gewild gesteund te hebben.’
Bij Dikkers werd ook gestaakt, mijn vader werd opgepakt om in Zwolle loopgraven te graven. Daar is hij weken geweest. Wat daar precies is gebeurd, dat vertelde hij niet.
De Engelsen, die ons bevrijdden, kwamen binnen via de Oldenzaalsestraat. Dat waren de Sherwood Rangers, dat hoorde je dan. Er werden witte broden uitgedeeld en meel. Koekjes en chocolade werden er ook uitgedeeld. De vlaggen gingen uit, er werd nog wel gewaarschuwd dat er sluipschutters zouden kunnen zijn. Vanuit de Koekoekweg kwam er een tank de Reigerweg binnen. Die trok door de bochten en die kon een trottoirband niet ontwijken. Ik keek na de oorlog nog heel vaak naar die trottoirband.
De Engelsen hadden in de Reigerweg een keuken. Naast ons huis was een timmerfabriek Wermers, daar waren de Engelsen zo lang ingekwartierd voordat zij verder trokken.
Wij kregen wel eens eten van hun, daar waren we natuurlijk heel blij mee.
Daarna werden de Canadezen daar ingekwartierd en die bleven langer. Wij hadden in ons huis een Canadees ingekwartierd, dit voor enkele weken.