Kees Büthker

Vandaag, 27 november 2023, noteren we in Geldrop de oorlogsherinneringen van de op 22.5.1929 te Heemstede geboren heer Kees Büthker.

Op 10 mei 1940 brak de oorlog uit. Ik weet nog dat ik met mijn moeder naar het dorp wandelde en dat de vliegtuigen boven onze hoofden cirkelden.

 

Toen ik 12 geworden was, werd ik ingeschreven op het Christelijk Lyceum aan de Leidsevaart in Haarlem. Ergens in de oorlogsjaren werd dat gebouw gevorderd door de Duitsers en verhuisden we naar een Villa (“Oosterhout” geheten) aan het Spaarne. Fietsen was er niet meer bij. Toen gingen we met de tram naar Haarlem tot die ook uitviel omdat er in Heemstede een bom op de rails was gevallen. In de Villa was het heel primitief. Er waren nauwelijks sanitaire voorzieningen, Bij pauzes moest je rennen om daar bij te komen. Er liepen ook kippen rond en als je binnen je vinger tegen het raam hield, pikten ze daar luidkeels tegen aan. Er was ook een kaketoe die perfect het klappen van een fietsband kon imiteren. Als er luchtalarm werd gegeven en we onderweg waren dan gingen we niet verder, maar spijbelden, net zo lang tot het alarm over was. Op een gegeven moment stopte de school omdat reizen niet meer kon. We kregen af en toe wat schriftelijke lessen. Ik heb bij twee bekende Nederlanders in de klas gezeten: bij Harry Mulisch (vrij kort) en bij Koos Rietkerk die korte tijd minister van Binnenlandse Zaken was. Hij was getrouwd met een van de twee meiden die we in de klas hadden.

In 1945 eindigde de oorlog en kregen de leerlingen zonder examen hun diploma.

Wij deden in 1946 een soort eenvoudig examen, waarbij ik een hele redelijke lijst kreeg (o.a. een 10 voor natuurkunde)

 

Aanvankelijk ging het leven min of meer normaal door. Later kwamen de gevolgen van de oorlog steeds dichterbij. Vooral in de avond kwamen er af en toe geallieerde vliegtuigen over. De Duitsers hadden overal zoeklichten en afweergeschut. Je hoorde de restanten van de granaten op het dak tikken. Eenmaal hoorden we een fluitend geluid en daarna een enorme knal. Het bleek dat er een bom in de bollentuinen net buiten de wijk terecht was gekomen.

Mijn vader was bij de gemeente ook belast met de uitgifte van volkstuinen. Uiteraard zorgde hij voor zichzelf ook goed. Zo had hij geregeld dat wij aardappels konden telen op een bollenveld bij de Prinsenlaan. Het enige wat ons te doen stond was ze te rooien. Dat deden we met een riek en met onze handen. Het was hele goed grond en we haalden er veel vandaan (een mud,70 kg per roe van ca 15m2).

We hadden ook een tuin achter de van Merlenlaan. Ik weet nog dat we vroeg gingen, want later op de dag waren we snel uitgeput door vermoeidheid en honger. Ook hadden we een  braakliggend terrein achter ons huis als moestuin ingericht. Dat werd snel gevolgd door de buurtbewoners. We teelden er van alles: tuinbonen, sla, peultjes, doperwten en worteltjes. De tuinbonen hadden nogal eens last van zwarte luis en dat bestreden we dan met nicotine (levensgevaarlijk). Later hadden we het grasveld in onze achtertuin omgeploegd ,waarop we bruine bonen kweekten. Vader en mijn zes jaar oudere broer Dick kweekten ook tabak. (“Slits 17” of zoiets),wat later in de schuur gedroogd werd. (Ir. H.J.A. Slits,  Tuinbouwvoorlichtingsdienst Departement Landbouw en Visscherij, gaf in 1942 instructies voor de teelt J.S.).

Enfin, je kon wel tabak kweken, maar ze hadden geen vloeitjes. Sommige mensen hadden een bijbel op dundrukpapier. Daar scheurden ze bladzijden uit om sigaretten mee te rollen en dan vroegen ze aan elkaar “Hoever ben jij?”. En dan was het antwoord: “Ik ben al bij Matheus”.

 

We hadden centrale verwarming en de ketel stond in de keuken. Een pomp was er niet, want het werkte met een zogenaamd thermosyphonsysteem. Aanvankelijk hadden we nog cokes, maar op het laatst kon je geen kolen meer krijgen. We gingen toen over op een houtkachel in de kamer. Om aan hout te komen gingen we in het nabijgelegen Groendaalse Bos bomen omzagen. Mijn vader had met vooruitziende geest in het begin van de bezetting een forse trekzaag aangeschaft en die kwam goed van pas. Zelfs een ogenschijnlijk dunne boom bleek lastig te verslepen. Mijn vader en broer Dick hadden een karretje gemaakt waarmee je de boom goed kon verslepen. Later gingen we over op zogenaamde  “Wehrmacht-palen”. De Duitsers wilden versterkingen bouwen in het bos. Daarvoor hadden ze een flinke hoeveelheid  dennenpalen aangevoerd die onbewaakt in het bos lagen. Tussen ik meen 23.00 uur in de avond en 4 uur in de morgen was er een  zogenaamde  Spertijd. Je mocht dan niet naar buiten.

Die “Wehrmacht-palen” gingen we dan vroeg in de morgen op ons karretje laden. Ik ben af en toe ook mee geweest in het pikkedonker en dat vond ik wel spannend maar ook reuze eng. Als het geregend had of mistig was hoorde je de druppels van de boom vallen en leek het net of er iemand liep. Helemaal schrik kreeg je als er een houtduif door ons opgeschrikt plotseling weg fladderde.

Hoewel we het bos goed kenden, zijn we eenmaal door de nevel verdwaald geraakt. Pas na enige tijd konden we de goede weg terug vinden. Er was een gat in het hek bij een verhoogd voetpad. We moesten dan wat manoeuvreren met het karretje om beneden op de weg te komen. Eenmaal waren we juist bezig op dat punt toen er een Duitse auto aankwam. Van schrik verborgen we ons en lieten de paal over de weg rollen. Maar de Duitsers hadden gelukkig niets in de gaten. Palen zagen was bijna dagelijks werk en soms deelden we ook wat met de buren.

 

Tegen het einde van de oorlog werd alles grimmiger. We moesten alle radio’s inleveren. Mijn vader had een oude radio ingeleverd en de bon goed bewaard. Op een gegeven moment moest hij toch in Amsterdam in de Euterpestraat verschijnen op het beruchte hoofdkwartier van de SS. Ik weet nog dat onze katholieke buren naar de kerk gingen om te bidden en kaarsjes te branden voor een goede afloop. Gelukkig liep het met een sisser af. Iemand had beweerd dat Pa naar de Engelse zender luisterde en ook berichten doorgaf. Hij had het bewijs dat hij de radio had ingeleverd bij zich. Dus hij kon niet geluisterd hebben. 

Nu, dat klopte ook weer niet helemaal. Want broer Dick, die elektrotechniek studeerde in Amsterdam, had een kristalontvanger gebouwd. Daarvoor had je eigenlijk een diode nodig, maar die bestonden toen nog niet. Dus moest hij zich behelpen met een stuk Pyriet, waarbij je met een speld een gevoelig plekje moest vinden. Dat was nog niet alles want de enige zender die wij konden ontvangen was de Engelse zender op 1500m. Daarvoor had je een hele lange antenne nodig en die ging bij ons van de badkamer aan de achterkant naar het huis van de fam Hattink over een achterom voetpad.

Na de oorlog is broer Dick met een van de dochters van die familie getrouwd.

Ik weet nog goed dat Dick een keer aan het luisteren was en dat hij opgewonden kwam vertellen “Ze zijn de Rijn over bij Remagen”.

We hadden ook illegale blaadjes met nieuws. Die kwamen in de middag uit. Onder andere “De Katinpers” van de Katholieke Informatiedienst. Als hij bij ons gelezen was, kreeg ik de taak om hem bij de buren te brengen en dat deed ik met genoegen.

 

In 1944 begon de honger toch te knagen. Ik weet nog dat we tulpenbollen hebben gegeten “Glorie van Haarlem”, dat smaakte nog redelijk al kreeg je vaak buikloop.

Uiteindelijk hebben we, net als veel andere Nederlanders, een hongertocht gemaakt. We hadden van kennissen een adres in Middenmeer (Wieringermeerpolder) gekregen waar we aardappelen konden halen. Dat werd een tocht om nooit te vergeten. Pa had een handkar geregeld en wij waren met onze fietsen. Met een hand aan het stuur en een hand aan de handkar konden we die, terwijl hij nog leeg was, gemakkelijk al fietsend met ons meenemen. Alleen bij Limmen was het asfalt zo zacht dat we er niet konden fietsen. Tegen de avond belandden we in Schagen waar we overnachtten in een kleine herberg. 

We kregen ook nog wat te eten. In de buurt werden telkens V2’s  gelanceerd. In tegenstelling tot de V1 die bij ons in Bennenbroek op de Vogelenzangsestraat werd gelanceerd, was de V2 een echte raket die met een grote parabool op weg ging naar Engeland. 

De V1 was een soort onbemand vliegtuigje dat bij de start een enorm lawaai maakte en waarbij je hoopte dat hij er niet onverwacht mee ophield. Ook was je nooit zeker van de koers. Eenmaal kwam zo’n kreng bij de Katholieke kerk in de Kerklaan terecht. Pas na de oorlog is hij opgeruimd.

De V2 konden we die avond in Schagen goed volgen. De volgende morgen gingen we verder naar Middenmeer. Het was vreselijk koud en mistig. Het was ten tijde van het Ardennenoffensief, een laatste stuiptrekking van de Duitsers, die aanvankelijk behoorlijk succes had. Het vroor overdag nog en ik had rubberlaarzen aan die ook niet erg comfortabel waren. In de loop van de dag kwamen we bij ons adres in Middenmeer waar we 6 mud (een mud was 70kg) op onze kar konden laden en op weg naar huis gingen.

We hadden enorm geboft. Want er waren talloze mensen met handkarren op weg gegaan,

maar meestal konden ze nergens iets krijgen.

Fietsen was er nu niet meer bij, we moesten telkens met twee man duwen.

Toen het donker begon te worden vonden we samen met een aantal andere mensen onderdak in een leegstaande schuur. Om het warm te krijgen werd er een houtvuurtje gestookt, Maar dat dreigde uit de hand te lopen. Dus werd besloten het met de persoonlijke “Jan van der Heyden” te blussen (oftewel uit te plassen).

(Omstreeks 1670 waren de gebroeders Jan en Nicolaas Van der Heyden met een oplossing gekomen, waardoor de aanvoer van het water voor de brandweer werd vereenvoudigd en de brandhaard makkelijker te bereiken was. J.S.)

De volgende morgen gingen we weer op weg. In de buurt van de Velserpont hoorden we dat de Duitsers alles op de pont afpakten. We zijn toen in de koeienstal van een boer terecht gekomen, waarvan ik me herinner dat het er, door de koeien, heerlijk warm was. Bij de boer konden we nog een stuk vlees krijgen voor thuis. Er werd besloten dat ik zou proberen met het vlees via de pont naar huis te komen. Pa en Dick zouden dan proberen de volgende morgen naar huis te komen.

Daar ging ik, als 15 jarige, moederziel alleen op de fiets over min of meer onbekende wegen naar huis. Dat is gelukkig goed gegaan. Toen ik eindelijk thuis kwam en mijn moeder zag, barstte ik in tranen uit. De volgende morgen konden Pa en Dick zonder problemen via de pont naar huis komen. Wel moesten we 2 mud afstaan aan de kennissen die ons het adres in Middenmeer hadden gegeven.

Als tegenprestatie mocht ik daar af en toe mee eten. Of het daar gebeurde weet ik niet meer. Maar ergens heb ik in die tijd een pan heet water over mijn been getrokken, met een lelijke brandwond tot gevolg. Achteraf is dat mogelijk mijn redding geweest, want ik mocht daarom af en toe mee eten bij de gemeentelijke gaarkeuken (hoewel ik er qua leeftijd niet voor in aanmerking kwam).

Omdat ik vrij lang was en de Duitsers alle mannen graag of interneerden of voor werk naar Duitsland stuurden, moest ik toch oppassen. Eenmaal kwam ik een Duitser tegen die bars vroeg “Wie alt bist du?”. We waren toen allemaal van een persoonsbewijs voorzien, waardoor ik kon aantonen dat ik 15 was. Daarom lieten ze me gaan.

Persoonsbewijs van Kees Büthker, waarmee hij aantoonde pas 15  te zijn

Eenmaal hebben de Duitsers in onze, wat afgelegen wijk, een razzia gehouden, waarbij alle jonge mannen werden opgepakt. Toevallig had Dick met een vriend die dag besloten om de boer te bezoeken waar hij en Pa destijds overnacht hadden. Ze gingen al vroeg op pad en zagen tot hun verbazing enorme hoeveelheden soldaten langs de weg staan. Maar de razzia was nog niet begonnen. Dus konden ze er gewoon langs zonder aangesproken te worden. De volgende dag was de razzia voorbij en konden ze veilig weer naar huis.

Mijn vader hoefde ook niet mee, want die was hoofd van de Luchtbeschermingsdienst.

 

We hadden twee schuilplaatsen in ons huis.

Eén in een tussenwand tussen de twee slaapkamers, onder de zoldertrap en één onder de vloer vlak bij de trap en de vestibule.

Op zeker moment kregen we ook inkwartiering van twee soldaten. Ze heetten zoiets als Magnussen en Rieve. Het waren aardige en heel gewone mensen, Later heb ik gehoord dat er één aan het oostfront is gesneuveld.

 

Ook hebben we Dolle Dinsdag meegemaakt. De Duitsers was wijsgemaakt dat de geallieerde troepen in aantocht waren, dus vluchtten ze weg. We hebben er nog bij de Heerenweg naar staan kijken. Maar helaas, de blijdschap was van korte duur. 

 

De honger begon toe te nemen. Veel te eten hadden we op en gegeven moment niet meer. We zijn nog op een dag suikerbieten gaan halen in de Haarlemmermeer met dezelfde handkar waarmee we de aardappels hadden opgehaald. Helaas was de kar niet in goede staat, leeg ging het nog wel, maar beladen kregen we hem bijna niet vooruit. Ik was samen met Dick en we hebben ons ongans geduwd. Uiteindelijk hadden we wel een flinke voorraad suikerbieten. Het sap kon je indikken en dan had je een soort suikerstroop. Dat deden we op het kacheltje in de huiskamer. De lucht daarvan is me altijd bijgebleven. Als er nu rode bietjes warm worden gemaakt, ruik ik de lucht van toen weer.

 

Tegen het einde van de oorlog kwam er het Zweedse wittebrood en waren er voedseldroppingen.

Dat was een belevenis waardoor we weer helemaal opleefden. Het binnentrekken van de geallieerde troepen in Heemstede heb ik niet gezien, want ik lag ziek op bed. 

Al met al hebben we de oorlogsjaren goed doorstaan, al was het gemis aan vrijheid  afschuwelijk.


Interview J. Sjef) Smeets