Jo van Vugt

Jo van Vugt (2023) met parachute die hij van een militair gekregen had.

Interview met Jo van Vugt (1936)

Door: Petra Bontje

Dat Jo van Vugt een van de stadgidsen is bij het Maasland Gilde Oss (hij geeft rondleidingen in de atoomschuilkelder), hoor ik meteen; het is een verhalenverteller pur sang. ‘De oorlog begon hier in Oss pas toen we werden bevrijd,’ vertelt hij me aan de telefoon. Over deze relatief korte periode kan hij echter prachtig vertellen. ‘Als kind vond ik het alleen maar spannend. Later ga je pas beseffen wat je hebt meegemaakt,‘ vertelt hij.

Ruwaardstraat en grootouders

Ik ben in 1936 geboren in de Ruwaardstraat in Oss. Toen de oorlog begon, was ik vier jaar oud. Ik heb éen broer, die is midden in de oorlog geboren. Hij is zeven jaar jonger dan ik. We hadden het geluk dat we in een buitengebied woonden. Mijn vader teelde van alles zoals rogge, haver en groente; we kwamen niets tekort. We hadden kippen en mijn vader hield als hobby konijnen. Behalve dat ze mooi zijn, zijn ze ook lekker. Honger hebben wij dus nooit gekend.

We woonden in een vrij modern huis voor die tijd, een blok van twee. De straat was een mix van boerderijen en gewone woonhuizen. De Ruwaardstraat is vrij lang.’s Avonds was het aardedonker. Ons speelgebied liep van Heesch helemaal tot aan de Geffense bosjes.

Ik was vaak bij mijn grootouders. Mijn grootvader was voorman van een groep Osse landarbeiders die ’s zomers bij boeren in Noord-Holland gras maaiden. ‘s Winters was hier echter niets te doen. Dan werkte hij bij bedrijven in Duitsland, waaronder Krupp. Hij had goede ervaringen met Duitsers, maar toen Hitler aan de macht kwam, vond hij dat maar niets. Hij is teruggekomen en als opzichter bij Zwanenberg (vleesverwerkingsbedrijf) begonnen. Daar had hij regelmatig contact met directeur Saal van Zwanenberg, die mijn grootvader om slachtafval vroeg voor farmaceut Organon (waar uit de alvleesklieren van varkens insuline werd geproduceerd).

Mijn grootouders lazen de Katholieke Illustratie. Die was toen zwaar geconfisqueerd door de Duitsers en stond vol met propaganda. Als jongetje las ik die dingen allemaal, voorzover ik al lezen kon, en bekeek ik de plaatjes. Dus ik kende alle Duitse bewapening al van die tijd.

Eerste herinneringen oorlog

Mijn eerste herinnering aan de oorlog is van 1940. Ik was vier jaar oud. Het was donker. Mijn ouders hadden me uit bed gehaald en meegenomen naar de Heescheweg. Er waren Nederlandse militairen gesignaleerd, want het was mobilisatie. Een broer van mijn moeder was militair, dus ze ging kijken of hij daar soms bij was. Hij bleek er niet bij te zijn. Toen zag ik dus voor het eerst militairen, Hollandse soldaten. Ik kan nog precies de plek aanwijzen waar het was.

Mijn tweede herinnering aan de oorlog was dat ik achterop de fiets bij mijn ouders zat en we naar Mill zijn gefietst. Er is daar in mei 1940 een trein gesaboteerd. Een Duitse trein was onderweg naar Nederland en is daar ontspoord. Het is allemaal een beetje onduidelijk hoe die trein gesaboteerd is, maar ik weet nog dat de trein op z'n kant lag. Dat is als klein jongetje natuurlijk geweldig om te zien. Wie ziet er nou een trein op z'n kant liggen? In een van die wagons was een ingerichte slaapkamer met een behangetje aan de muur, een kruisbeeldje en een wijwatervaatje. Ik dacht: hoe kan dat nu in een trein? Dat blijft je dan bij als kind.

Dit zijn mijn eerste herinneringen aan de oorlog. Daarna herinner ik me een hele tijd niets.

School

Mijn school is tijdens de oorlog een hele periode dicht geweest, maar ik kan me niet meer herinneren van wanneer tot wanneer dat precies was. Ik heb later wel gemerkt dat ik behoorlijk wat gemist heb in die periode, vooral op taalgebied. Het kofschip bijvoorbeeld, had ik nog nooit van gehoord.

Tegenover de Bloemskerk was een café. Daar heb ik een tijd les gehad. Ik denk dat ik in de derde klas zat. Het was zo krap dat je over de schoolbanken moest klimmen om een plekje te vinden. Er zijn periodes geweest dat we helemaal geen school hadden, maar dat vond je als kind niet erg. Het is me niet bijgebleven hoe lang ik wel of niet les heb gehad. We hadden altijd vrij in mijn ogen en speelden op de hooizolders van de boerderijen.

Bevrijding Oss en Heesch (september 1944)

De oorlog begon hier in Oss pas toen we werden bevrijd. Wij waren natuurlijk wel bezet en er waren tijdens de oorlogsjaren wat ongemakken, maar als je in het buitengebied woonde, waren die ongemakken aanzienlijk minder dan wanneer je in de stad woonde. Eten was er voldoende, er werd zelfs geteeld. De oorlog ging langs ons heen tot de periode nadat de geallieerden geland waren op Normandië en deze kant opkwamen. Toen zaten de Duitsers in de knel. Ik heb wat vliegtuigen over zien komen richting Duitsland.

Duitse troepen kwamen over de Rijksweg, te voet, met de fiets of auto, en werden bestookt vanuit de lucht. Elke dag was het van ‘rakketak, rakketak’. Wij gingen gewoon het weiland in terwijl er om ons heen van alles gebeurde. Soms liepen we daar met leeftijdsgenootjes en gingen bramen plukken. Die aten we niet zelf op, die leverden we in bij een firma, die de vruchten van ons kocht. Dat was kermisgeld.

Mijn moeder had gezegd: als het schieten dichterbij komt, dan ga je naar huis, hè? Ja, wanneer is het ‘dichterbij’? (Mijnheer lacht.) Zijn we daar dus op een gegeven moment bezig met van alles en nog wat, horen we een enorme knal. Wat bleek? De toren van de Heesche kerk hadden ze onder vuur genomen. Er kwam een rookwolk uit de kerktoren.Toen vonden we dat het wel tijd was om naar huis te gaan. Ik weet nu nog niet precies wie op wie geschoten heeft. Ik denk dat er vast een geallieerde in die toren gezeten heeft als observatiepost, want vanaf daar kon je zo de hele Rijksweg overzien. Achteraf denk ik dat hij met Duits geschut beschoten is.

Luchtgevechten

Soms lagen we op ons rug naar luchtgevechten te kijken. Dan was het spannend wie won. Als het een Duits toestel was, dan juichten wij. Ik heb gevechten gezien tussen twee gevechtstoestellen, een Messerschmitt en een Spitfire, die zaten achter elkaar aan. Een van die twee werd geraakt en vloog in brand. Er zijn ook nog wel eens Duitse bommenwerpers hier in de polder terechtgekomen. Boeren haalden daar dan de benzine uit en onderdelen die ze konden gebruiken.

Twee evacuaties (sep 1944)

Twee keer zijn we geëvacueerd. Dit was in de periode van de schermutselingen tijdens de bevrijding van Heesch. Vanuit ons dakraam konden wij de Heescheweg zien. Wij zagen beweging in de Duitse troepen, maar toen gebeurde er eigenlijk nog niets, want er was nog geen tegenstander in zicht. Op het moment dat ze bij het Mgr van den Boer park kwamen, stuitten ze op de mitrailleurspost van de Amerikanen. Er is daar korte tijd hevig gevochten, er zijn ook mensen omgekomen. Via de achtertuintjes probeerden de Duitsers de Amerikanen uit te schakelen, maar dat lukte niet. Op de kruising zijn een paar huizen in brand gestoken. Toen het in Oss niet lukte, gingen de Duitsers weer terug naar Heesch. Als wraak staken ze alles wat branden kon in brand. De boerderijen die brandden als een fakkel. Ook probeerden ze andere huizen in brand te steken, maar die brandden niet zo makkelijk. Daar probeerden ze handgranaten in te gooien. Dat konden wij zien, van bovenaf. Ik heb ook gezien dat bij de boerderij van Govers de familie naar buiten werd gejaagd, het land op. Vijf minuten later stond hun boerderij in brand. Er zijn een stuk of vijftien huizen afgebrand. Ter hoogte waar nu het tankstation is, stond vroeger het hotel van Jan Bol. In de oorlogsperiode zaten daar Duitsers in. Het hotel werd ook in brand gestoken. Verder heb ik gezien dat er beschietingen waren bij boerderij de Stelt. Ze hebben ijverig geprobeerd die in brand te steken, maar dat is niet gelukt.

Een paar uur hebben we die avond in een ondiepe sloot gelegen. We zagen dat alles brandde tot aan Heesch toe. Mensen in de buurt hadden gezien dat wij in de sloot schuilden en nodigden ons binnen uit. We hebben een paar uur bij hen binnen gezeten. Toen het weer rustiger werd, zijn we naar huis gegaan. ‘s Ochtends werd er al vroeg op de ramen gebonkt. ‘Jullie moeten weg, want ze komen waarschijnlijk terug,’ werd er geroepen. Toen zijn we de eerste keer geëvacueerd. Mijn moeder dacht instinctief: ik vlucht naar huis. Vandaar dat we toen bij mijn grootouders op de boerderij (tussen Oss en Geffen) terecht zijn gekomen. Daar was het een stuk rustiger en had je nauwelijks dat geschiet. Ik weet niet hoe lang we daar geweest zijn. Weken? Die veiligheid duurde echter niet zo heel lang.

Ik zat aan tafel, tijdschriften te lezen. Mijn vader en grootvader waren naar hun werk. Op een gegeven moment hoorde ik een vliegtuig overkomen. Maar ja, dat gebeurde de hele dag, daar ging je niet voor naar buiten. Ik kijk uit het raam en zie twee soldaten recht op me toe komen rennen. Een Engelse jager (een vliegtuig) zat achter ze aan. Rennend zijn ze een sloot ingedoken. Op hetzelfde moment ging dat vliegtuig heel laag over.We hebben alle geluk van de wereld gehad. Die piloot heeft waarschijnlijk gezien dat onze boerderij in het schootsveld zat. Als hij op die lui geschoten had, was ik er misschien niet meer geweest. Toen dat vliegtuig over hen heen was, kwamen de soldaten uit de sloot gekropen en zijn ze bij de eerste de beste deur naar binnen gerend. Daarachter stond mijn grootmoeder. Zij vond het wel een beetje vreemd, natuurlijk, ineens stonden er twee Duitse militairen in haar spoelkeuken, hijgend, puffend, zwetend. Ik ben opgestaan en ging naar haar toe. Mijn grootmoeder was niet bang uitgevallen, vulde twee mokken met water uit de pomp en gaf ze er elk een. Ik kan me niet herineren dat er een woord gesproken werd.

Na deze gebeurtenis  zijn we voor de tweede keer geëvacueerd. We zijn naar een vriendin van mijn moeder gegaan, die op de Oijenseweg woonde. Daar hoorde je nauwelijks iets, het was een oase van rust. Tante Riet heette de vriendin van mijn moeder. Zij hadden een dochtertje, Thea, een paar jaar jonger dan ik. Ik denk dat we er een week gezeten hebben voor we weer naar huis gingen, maar besef van tijd heb je als kind niet.

Na die tijd is er wat ergs gebeurd met dat gezin. Dat meisje,Thea, is toen, zittend aan tafel in het hoofd geschoten en overleden. In een boekje van Bert Wattenberg over Osse slachtoffers die gevallen zijn tijdens de oorlog, staat haar verhaal. Jongens in de buurt hadden een wapen gevonden en zijn dat gaan uitproberen. Zij hadden waarschijnlijk geen idee dat zo’n kogel nog kilometers ver weg kan gaan. Ze wisten vrij nauwkeurig waar het schot vandaan kwam, want je kon natuurlijk zien waar het gat zat in het glas. Tante Riet kon haar verdriet thuis niet goed kwijt en kwam dan bij bij mijn moeder. Ik was dan meestal buiten of werd weggestuurd, dus ik weet er niet heel veel vanaf.

Na de bevrijding van Oss (sep 1944 - mei 1945)

Weet je wat dit is? (Mijnheer laat mij een zwarte kartonnen koker zien)

In deze koker zat een zak met kruit. Toen we al bevrijd waren, kwamen er bij mijn grootouders drie of vier legerwagens over het pad aangereden, richting de boerderij. Er hingen kanonnen achter de legerwagens. Ze zochten een plek vlak bij ons, op een weiland, en stelden daar drie kanonnen op. Dan ga je als jongetje bij hen kijken. Spannend, natuurlijk. Ik zat daar op 4, 5 meter vandaan, en denk je dat ze ons wegstuurden? Nee, hoor. Op een gegeven moment schoven ze een groot projectiel in het kanon en ging het deurtje dicht. Een van die militairen kwam naar ons toe en die deed zo (mijnheer doet zijn vingers in zijn oren). Hij trok aan een koordje en een knal! We vielen van de kistjes af, zo hard. (Mijnheer lacht).

Ze hebben toen waarschijnlijk Hintham en een gedeelte van Den Bosch beschoten. Toen ze die kanonnen aan het voorbereiden waren, kwam mijn moeder ook kijken, want die wilde weten waar ik was. Mijn grootvader was intussen ook thuisgekomen en had de luiken al dichtgemaakt ter bescherming van de luchtdruk van die schoten. Mijn moeder praatte met handen en voeten met een van die militairen. Waar hij vandaan kwam?, vroeg ze. New Foundland, zei hij. Hij vond het bijzonder dat mijn moeder wist waar dat lag.

Deze parachute heb ik gekregen van een glider piloot die hier in Oss bivakkeerde bij de Heescheweg, tegenover het tankstation. In de bosjes daar is een straat die richting ‘t Putje loopt. Op die hoek was vroeger wat meer bosschage. Er lagen een heleboel militairen in tentjes. Wij gingen dan kijken natuurlijk, want dat was spannend. De soldaten hadden niets te doen en lagen daar uit te rusten. Ze verveelden zich en vonden het prachtig dat wij jongens er waren. En ik heb daar een week gebivakkeerd. Iedere dag ging ik er naartoe. Ze hadden een soort veldkeuken, en brachten stiekem eten voor ons mee. Dan vergeet ik nooit meer. Ze hadden brood, dat was spierwit, dat kenden wij hier niet. Bij ons was al het brood bruin. Die soldaat sneed een snee wittebrood af, zo dik, en had boter in een conservenblikje. Dat kon je niet smeren, maar hij sneed plakjes boter af en deed dat op dat brood met wat jam. Dat was gewoon gebak voor ons.

Een klasgenoot van mij woonde in de polder. Op een dag kwam hij op school. De meester had al iets in de gaten en haalde hem naar voren. Toen moest hij z'n zakken leeg maken. Hij had staven kruit achter zijn blouse zitten en in zijn sokken, het was net een levend projectiel. (Mijnheer lacht hartelijk).

Engelse miltairen ingekwartierd

Op een dag kwamen er militairen langs de huizen in onze straat. Er was er eentje bij die Nederlands sprak. Hij informeerde of er mensen bereid waren om Engelse militairen in huis te nemen. Mijn moeder vond dat best interessant. Vier Engelse militairen zijn toen bij ons ingekwartierd. We hadden een redelijk groot huis, dus er was ruimte. Wij gingen beneden slapen, dan kon de bovenverdieping voor de militairen gebruikt worden. Ik weet niet hoe lang ze precies bij ons zijn geweest, maar het was behoorlijk lang. Het waren aan- en afvoertroepen die oorlogsmateriaal vervoerden vanaf de kust van België, ik denk vanaf Antwerpen, naar het front in Duitsland. Wij lagen op de lijn daarnaar toe. Ze waren niet bewapend. Dat was heel typisch.

We hebben met die militairen veel gelachen, het was echt een feest met die mannen. Meestal zat ik er ook aan tafel bij. Met handen en voeten en een woordenboek op tafel, konden we met ze praten. Het was een bont gezelschap. Ridge heette er een, die had een rang en dan was er een, Joe, die was chauffeur. Jefke was de bijrijder, die was nog maar 17 jaar oud. Joe had beloofd dat hij hem weer thuis zou brengen.  Nummer vier heette Frank, een beetje een stille, teruggetrokken man.

‘s Avonds zaten we met het hele spul in die keuken, maar er was niet altijd stroom. Meestal hadden we dan een uur of wat stroom. En dan kwamen de zippers op tafel en was het ‘zippp!’ Dan kwamen de verhalen los. Wij hadden een radio en daar luisterde Frank op naar de BBC, hij hield de vorderingen van de troepen bij. Die radio heb ik nog, die staat hier boven. Hij is van 1940, net voor de oorlog uitgegeven. Als je militairen in huis had, had je bepaalde privileges. De steenkolen waren op rantsoenering. Wij hadden extra kolen zo lang we de militairen in huis hadden.

 

Anderhalf uur heb ik geboeid geluisterd naar de herinneringen van Jo van Vugt. Ik bedank hem dat hij deze met me wilde delen. ‘Dit is nog maar het begin,’ grinnikt hij. Met een glimlach fiets ik terug naar huis.

25 Sep 1944. Vier Britse Sherman tanks van het 1e bataljon van de Coldstream Guards bewaken bij de spoorlijn de toegangsweg naar de vleesfabrieken (Zwanenberg en Hartog; in verband met de voedselvoorraden). Ze staan opgesteld op de hoek Molenstraat-Gasstraat. (Fotograaf: Leo van den Bergh)

Sep 1945. Bevrijdingsfeesten: Praalwagen met verwijzing naar de Wederopbouw (Ruwaardstraat).(fotograaf onbekend).

Kartonnen koker (toentertijd gevuld met zakje kruit) die Jo van Vugt als jongen kreeg van een militair.