Tiny de Louw - Aarts

Vandaag, 5 oktober 2023, haalden we in Gerwen (gemeente Nuenen) oorlogsherinneringen op bij de aldaar op 6.11.1932 geboren mevrouw Tiny de Louw – Aarts:

 

Op de dag dat voor ons de oorlog begon kwam een zwager naar ons toe en zei: “Zet vlug de radio aan, want er is oorlog”. Ik heb als 8-jarig kind best veel meegekregen van wat er toen gebeurde. Ik was wel de kleinste van de vijf kinderen thuis, maar was altijd overal bij en daardoor hoorde ik alles. Het interesseerde me.

 

We zagen vaak dat vanaf vliegveld Eindhoven lichtstralen gericht werden op overkomende vliegtuigen. En dat die neergeschoten werden als ze in het licht gevangen waren.

 

Mijn akeligste herinnering is wat in begin 1944 gebeurde met mijn neef Willem, die bij ons op de boerderij was ondergedoken. Hij sliep boven. We hadden voor hem een gat achter in de muur gemaakt. Er was afgesproken dat, als er iets zou gebeuren, ik in zijn bed zou gaan liggen. Opeens werd midden in de nacht op alle ramen en deuren gebonsd: “Razzia, razzia”. Het waren Nederlandse en Duitse stemmen van wel vijftien mannen. Hun auto’s waren een eind verderop geparkeerd, dus we hoorden ze niet aankomen. Met mijn zus sliep ik samen op een kamer. Ik vroeg, toen ik hoorde wat er gebeurde: “Moet ik nou in dat andere bed?”. ”Ja, kom maar vlug” zei de neef. Hij gooide nog wat kleren in het bed waar ik in moest. Je kon door een luikje van de zolder, waar wij sliepen, naar de schelft (de hooizolder boven de stal). Wij dachten dus dat hij door dat gat was weggekomen. Ze zochten, steeds met tweeën bij elkaar, het hele huis en ook in de schuur  en over de hooizolder. Daar lag ik. Ze zeiden: “Slaap jij maar rustig door, zusje”. Dat ben ik nooit meer vergeten. Ik bleef gewoon liggen en zei niks. Toen gingen ze terug naar de kamer waar mijn zus nog lag, waar ik eerst bij gelegen had. “O, hier slaapt een dame”, zeiden ze.

Daarna kwamen ze bij mijn broer Frans, die toen achttien was. “O, hier ligt een mannetje. “Je Ausweiss”. “Die heb ik niet hier” zei mijn broer.  Maar hij vond hem weer terug in zijn jas, die beneden aan de kapstok hing. Ze bleven nog een tijdje rondkijken, want ze zochten iemand. Toen moest onze vader boven komen. Ze vroegen hem: “Waar zitten hier die kerels?”. Dat ben ik ook nooit vergeten. Want wij zeiden niet kerels, maar mensen. Vader zei: “We hebben hier geen kerels”. Toen draaiden ze nog wat rond en vertrokken. Wij waren heel erg geschrokken en gingen boven, zachtjes pratend, bij elkaar staan. Misschien wel gedurende een half uur. We hadden gelukkig niet horen schieten buiten. Opeens ging dat luikje open en hoorden we: “Tante Nel, hier ben ik en ik ben al die tijd binnen geweest”. Hij was onder tegen de schuine dakrand aan gaan liggen met een klein beetje hooi over zich heen. Ze waren pal langs hem gelopen, hij voelde de planken bewegen. Er was daarboven trouwens gelukkig geen licht. Ze hadden wel een zaklamp bij zich, maar ze hebben hem niet gezien. Hij is, toen hij ons gerust gesteld had maar vlug naar buiten gegaan en door het veld weggelopen. Al snel heeft hij daarna samen met zes onderduikers bij mensen achter het huis een kamergroot gat gegraven en daar zijn ze in gaan wonen. Ik ben daar later ook zelf nog in geweest. Dit is wel het akeligste wat ik in de oorlog heb meegemaakt. Dat ze mijn neef wilden komen arresteren. Een wonder hoe het gegaan is, zeggen wij dankbaar. Ik mocht trouwens de volgende dag niet naar school, omdat de familie bang was dat ik daar iets zou vertellen.

 

Er waren vaak luchtgevechten. Dat was een akelig gezicht. Gevechtsjagers, die achter elkaar aanvlogen en maar op elkaar schoten. En als er werden neergehaald dan waren de Duitsers er als de kippen bij om te kijken of er nog Engelsen in zaten of in de omgeving waren. Maar die vluchtten als ze konden. Eens op een avond kwam een jongen uit de buurt bij ons. Hij zei: “We hebben een Engelse soldaat, maar wat moeten we ermee doen?” Hij zat buiten achter de put en gooide steeds steentjes toen mijn zus buiten kwam. We gingen er met z’n allen naar toe, maar we konden hem niet verstaan. We dachten dat kommies (administratief ambtenaar) van der Kamp kon helpen. Diens dochter sprak namelijk Engels. Hoe het afgelopen is weet ik niet, maar de man is kunnen vluchten.

Eens was er ook een luchtgevecht terwijl ik met mijn vriendin en haar moeder ergens op visite was. Die mensen gingen van schrik zo tekeer als ik nog nooit had meegemaakt. Ze riepen alsmaar: “Moeder Maria, help ons, help ons”. Helemaal hysterisch, terwijl er anders nooit werd gebeden.

 

Sinds begin 1942 moesten alle radio’s ingeleverd worden. Maar de onze, eentje van voor de oorlog, die op een accu en een batterij speelde, hadden we onder in de kleerkast gezet. Begin september 1944 hoorden we: “De bevrijders zijn over het Albertkanaal en staan voor Valkenswaard”. De stemming in ons huis en om ons heen was vol blijdschap: “Wat zijn ze al dichtbij”. Dat weet ik nog goed.

 

Tiny heeft ca. vijftig jaar geleden (1970?) haar gedetailleerd in het geheugen opgeslagen persoonlijke belevenissen en die van haar ouderlijk gezin, Aarts, gedurende de angstige en hectische bevrijdingsweek in een schriftje opgetekend.

Hieronder volgt uit die 35 pagina’s een ruime weergave:

 

In die week broeide er al iets. Op zondag 17 september hadden we al Duitse soldaten terug zien trekken, ongeordend, op oude wagens, te voet en met de fiets. En helemaal haveloos. Als ze een fiets zagen namen ze die mee. Soms hadden ze een kapotte fiets en dan ruilden ze die om.

Ik zat die zondagmorgen in de kerk en hoorde het schieten van vliegtuigen. Er was een echt luchtgevecht gaande. De pastoor hield op met preken. Sommigen liepen de kerk uit. Maar ik dacht: “Ik blijf hier en kruip onder de bank tegen de muur aan als het nog erger wordt.

Die middag  kwam onze buurman, Bertus Donkers (broer van mijn toekomstige schoonmoeder) en vroeg: “Frans, wil je me helpen de platte wagen achter het huis naar de Hoeve te duwen. Ik ben bang dat  ze hem meenemen. Dan ben ik helemaal afgewerkt”. De Hoeve was een smal karrenpad naast zijn huis. Met die platte wagen moest elke dag de melk naar Eindhoven worden gebracht. Bij ons zetten ze toen ook alle goede fietsen in het maisveld. Daar zouden ze wel veilig zijn. De radio werd in een zak gedaan en achter het huis in een droge sloot gelegd. We stonden nog wat te praten toen we een hele zwerm vliegtuigen over zagen komen en daar vielen de parachutisten met honderden uit de lucht. We stonden tegelijk te juichen en te huilen. “Nu is het voorbij”. Daarna kwam er weer een zwerm aan met zweefvliegtuigen en nog meer parachutisten. Zijn ze achter het Kanaal gevallen of nog daarvoor? Dat konden we niet zien. Dat er voor ons nog bange oorlogsdagen zouden komen, daar konden we niet aan denken.

’s Maandagsmorgens vroeg op. Maar geen Engelsman of Duitser te zien.

Toen kwamen ze zeggen: “Je moet allemaal naar Nuenen gaan. De PAN-mannen (Patriotten afdeling Nederland) zijn alle NSB-ers en mannen  en vrouwen die met de Duitsers geheuld hebben aan het ophalen. En dadelijk worden ze kaalgeschoren. Wij dus naar Nuenen. Iedereen was in oranje gekleed of had een roodwitblauw strikje op. Opeens kwam er een motorrijder aangereden met een Engelse soldaat achterop. Voor ons het symbool van de bevrijding.

’s Middags wilden we naar Son om daar de Engelsen te zien. Dat dit levensgevaarlijk was daar hadden we helemaal geen erg in. We dachten maar aan een ding: “Vrij zijn”. Ook ik mocht mee, achter op de fiets bij mijn zus, Drika. Daar bij de brug zagen we ze: met gevechtswagens, vrachtauto’s, lichte tanks. Dat kwam allemaal vanuit Eindhoven, dat ze

’s zondags vanuit Valkenswaard hadden bevrijd. Toen we in Son bij de melkfabriek kwamen, zagen we de eerste dode soldaten. Die kwamen ze met vrachtwagens brengen. Ze stapelden ze tegen de muur op. Daar schrok ik toch wel van. Maar we dachten dat zijn allemaal Duitsers. Dat het ook jonge mensen en vaders waren, daar hadden we geen erg in. Onderweg naar huis kwamen we mensen vanuit Nuenen tegen, die riepen : “Doe vlug alle oranje af, want de Duitsers zijn weer terug in Nuenen”. Sommigen konden niet anders dan hun oranje rok of blouse uit doen. Thuis was paniek, want de Duitse tanks stroomden weer Nuenen binnen. Wat was er gebeurd: de PAN-mannen hadden de NSB-ers naar het huis van de burgemeester gebracht en de Duitsers kwamen die weer bevrijden. De PAN-mannen waren gevlucht en de Duitsers schoten op alles wat ze zagen. Mijn zus en ik lagen met veel schrik in de sloot. Toen het stil werd zijn we naar huis gegaan. Daar was weer een ander probleem. Ze waren komen zeggen dat alle PAN-mannen werden opgehaald en daar was Cor, de man van mijn zus, An, ook bij. Zijn oranje armband werd in de mesthoop begraven.

De toestand werd er niet beter op. Opeens waren er allemaal vliegtuigen die lichtkogels afwierpen. Heel Eindhoven stond in het licht en de Duitsers bombardeerden die stad,

’s daags nadat ze bevrijd was. Onder de burgerbevolking zijn daar toen heel veel doden gevallen. (Het aantal doden was die dag in Eindhoven: 227. J.S.). De Duitsers hadden die middag Eindhoven willen heroveren. Maar ze konden vanuit Nuenen niet met hun zware Tigertanks over de houten brug bij Soeterbeek.

Op die brug staat nu nog het gedichtje:

God spaarde ons ongedacht

Door deze zwakke brug

Haar zwakheid was haar kracht

Hier moest de MOF terug

 

Dinsdag was een rustigere dag. Buurman Bertus kwam en vroeg: “Zullen we toch niet samen een schuilkelder gaan graven?” Eerst hadden we gedacht in de eigen kelder te blijven. Ons moeder had daar al de aks (een bijl met een lange steel) en schoppen in gezet, voor het geval dat we ons zelf moesten uitgraven. Maar we besloten toch maar tot de schuilkelder. De sloot werd dieper uitgegraven met hout er over heen en daar boven op nog een berg zand. We moesten er met drie gezinnen in, samen vijftien personen. Zus An had de hele kinderwagen vol geladen om mee te nemen als we moesten vluchten. Andere spullen en kleding werd onder de grond gedaan en in de mutsertmijt (een hoop opgebonden snoeihout) gestopt.

’s Woensdagsmorgens zag ik opeens een stuk of tien Duitse soldaten aankomen. Ze moesten melk hebben. Het was een vreemd gezicht om daar die vermoeide soldaten te zien staan.

Bertus kwam die dag met zijn gezin bij ons wonen. “Kom er in”, zei moeder. “Melk voor pap hebben we in elk geval genoeg. Met al die kleine kinderen en die dreiging boven ons hoofd voelt het bij elkaar toch veiliger”.

Dan kwam de donderdagmorgen. Moeder ging eerst voor een paar dagen brood bakken.

Opeens zagen we Engelse tanks aankomen, dus wij allemaal de schuilkelder in. Behalve broer Frans, die ging in het hoge maisveld staan om te kijken wat gebeurde. Over de velden zag hij allemaal Duitse tanks aankomen. Toen riep hij: “Kom allemaal uit de schuilkelder, ze komen recht op ons aan en rijden alles om, zelfs dikke fruitbomen in de bogaard”. Ze kwamen over de mesthoop en toen over de schuilkelder. Een zoon van Bertus moesten we er nog uittrekken. En toen zakte alles in. Moeder had het beeld van de

  1. Antonius, haar speciale vriend en voorspreker in de schuilkelder meegenomen en ook de H. Gerardus. Die waren helemaal stuk. “Maar ons hebben ze beschermd” zei ons moeder later. We stonden allemaal in het veld en de Tigertanks tussen ons en het huis in. Waar zullen we blijven? Wat te doen? We vluchtten naar de bossen en dan naar Nuenen, waar de Engelsen waren. Er werd ontzettend hard over en weer geschoten. Dat we daar met z’n allen tussendoor gelopen zijn en niemand geraakt werd, is niet te geloven. Grootmoeder Donkers had haar klompen nog in de schuilkelder en liep op haar kousen mee. Ze werd die dag juist vijfenzeventig. We keken nog eens om en zagen het overal branden. Ook het huis van de buren brandde. Het was afschuwelijk. Op diverse plaatsen stonden tanks te branden en wij liepen maar door terwijl de kogels door de lucht floten. De Duitse gevechtswagentjes stonden allemaal, zoveel naast elkaar, met hun kanonslopen vanuit de bossen gericht. En wij liepen daar onderdoor. Ze schoten over ons heen. Ineens kwamen er verderop een paar Duitse soldaten, die zeiden ons te gaan liggen of zitten.

We hadden niets bij ons voor de kinderen, geen kleding en geen eten. Als er een kleintje in zijn broek had gedaan werd het er uit geschud en met gras afgeveegd. Alles wat we klaar hadden gezet om mee te nemen stond nog thuis.

Op een gegeven moment moesten we in een lange rij achter de soldaten richting Helmond gaan lopen, om daar achter het front te geraken. Een eind verder stond een Duitse officier, die vroeg waar de soldaten met ons naar toe wilden? “Dit zijn toch vluchtelingen”. Toen we dat hoorden vielen we op onze knieën en vroegen of we naar een paar boerderijen mochten die er in de heide stonden. Dat mocht. Maar in de eerste boerderij hadden de Duitsers hun hoofdkwartier. In de stal stonden de tafels netjes gedekt voor het eten. Daar konden we dus niet terecht. Dan maar naar de volgende, bij de familie  de Groot. “Kom er in, kom er in. We zijn blij dat we jullie kunnen helpen”. ’s Avonds gingen we met hen in de loopgraven, die ze gegraven hadden. Ik had geen jasje, dus sloeg moeder haar schort over me heen tegen de kou.

Op vrijdagmorgen, 22 september was er geen Duitser meer te zien. Mensen uit Nuenen kwamen zeggen dat we vrij waren en dat er in Gerwen doden waren gevallen “Bij de Louw” zeiden ze. De slachtoffers bleken vader en moeder te zijn en drie van hun kinderen waren zwaar gewond (zie gezinsfoto hieronder).

We gingen met z’n allen naar huis. Toen we bij mijn toekomstige schoonouders, de Louw, langs kwamen, onze naaste buren maar toch op enig afstand van ons huis, lag hun huis nog te smeulen. Niemand was er te zien. Zo triest. Waar zouden ze toch allemaal zijn? Vroegen we ons af.

Dan kwamen we bij de uitgebrande Duitse tank waar een dode soldaat tegenaan lag. De anderen lagen nog in de tank. Er lag ook een revolver. Mijn  broer wilde die pakken. Maar moeder zei: “Laat liggen, laat liggen, ik wil geen geweren of kogels meer zien”. De soldaat is daar nog een paar jaar begraven geweest, totdat ze hem overbrachten naar de Duitse oorlogsbegraafplaat in Ysselsteyn (gemeente Venray).

Toen we thuis aankwamen was er bij ons niets gebeurd. De tafel stond nog gedekt om aan het eten te gaan. Alleen een paar  ramen er uit en wat kogelgaten in de muur. Ook bij de familie Donkers was niets gebeurd. Die hadden hun geld en papieren in de tuin gelegd, tussen de rodekoolplanten. Het lag er nog allemaal. De appelbomen in de tuin waren bijna allemaal omver gereden door de tanks. Ze verwachtten, denk ik, dat er iemand achter zat.

 

Maar bij onze buren, dus mijn latere schoonfamilie (13 personen) was het verschrikkelijk: vader en moeder dood, dochter Dina heel zwaar gewond, zoon Piet en mijn toekomstige man Martien ook zwaar gewond. Ze konden door de luchtdruk van de inslagen geen van allen meer zien. De andere kinderen waren door de sloten naar de familie van Hardebroek gevlucht en vervolgens naar de Zusters in het klooster. Ze hadden niets meer, want alles was verbrand. Hun moeder had het geld bij zich gehad, dat is ook weg. Wij zijn ook moeten vluchten, maar maken het goed.

We hoorden dat pater van Maasakker en een verpleegster rond zijn gegaan in het vuurgevecht om te kijken waar ze konden helpen. Gewonden werden op een ladder naar een huis gedragen.

’s Middags zijn we gaan kijken in Gerwen. Daar was bijna ieder huis beschadigd. Ook was er een stuk uit de kerk geschoten en ook het orgel was geraakt. In de akker lagen dode soldaten in hun schietputten. Ze zijn door mensen uit Gerwen begraven moeten worden.

 

We waren bang dat de Duitsers terug zouden komen. Maar na een paar dagen werden we  er toch een beetje geruster op.

Willem, onze onderduiker, kwam en zei: “Ik heb me gemeld als vrijwilliger bij de Stoottroepen. Ik ga nu eens kijken waar we altijd onder de grond gezeten hebben, maar ik ga daar niet meer in”.

Op een dag, eind september, was ik aan het mais plukken en hoorde de kanonnen in Best zo goed, dat ik dacht “Vannacht komen ze terug”. Dus heb ik ondertussen de hele tijd gebeden: “Lieve Heerke, laat ze toch wegblijven”.  

 

De toestand na de bevrijding staat me ook nog helder voor de geest. In Gerwen waren overal Engelse soldaten ingekwartierd, de school lag ook vol. Er was een eindeloze stroom van voertuigen, die allemaal richting Nijmegen moesten. Op het laatst van oktober was er op een zondagavond weer alarm wegens over komende Duitse vliegtuigen. Er vielen bommen, bedoeld voor de Engelsen voorraden. Maar ze vielen ook op huizen. Gevolg: weer drie mensen gedood, waarbij een even oud schoolvriendinnetje van mij, Joke, haar moeder en haar broertje. Wat een ellende.

 

Interview: J. (Sjef) Smeets

Het gezin de Louw – Donkers in mei 1944. Bij gevechten tussen Duitse en Engelse militairen op donderdag 22 september 1944 zijn vader en moeder (zittend op de voorgrond) omgekomen. Dochter Dina heel zwaar gewond, zoon Martien, toekomstig man van Tiny (staand links boven) en Piet (voorste rij 2e van links) ook zwaar gewond.

Op de kapot geschoten Duitse tank: Tiny en vriendin Tony (met hoed). Ervoor staand: broer Frans en zus Drika