Marita Simons -Deen

Opgemaakt door J. Smeets

Vandaag, 18 december 2023, bespreken we in Eindhoven de oorlogsjaren van de op 8.2.1942 te Amsterdam geboren mevrouw Marita Simons – Deen. En ook wat haar echtgenoot, Jan Simons, (geboren te Den Haag 19.3.1937 en overleden te Eindhoven op 28.11.2009), evenals haar ouders en schoonouders, allen Joodse inwoners van ons land, meemaakten in de jaren 1940-1945. Zij overleefden allen achtereenvolgens uiteindelijk het verblijf in drie concentratiekampen. Uitgezonderd vader Louis Deen, die na Westerbork zijn einde vond in het getto in Warschau.

 

 ‘Unbekannte Kinder’, zo werden de vijftig Joodse kinderen genoemd die in de Tweede Wereldoorlog door hun ouders in onderduik waren gegeven in de hoop dat hun kind zo misschien zou overleven. Totdat ze ontdekt (verraden) en afgevoerd werden naar het weeshuis van Kamp Westerbork. Zij hadden geen identiteitspapieren en slechts een gemiddelde leeftijd van vier jaar. Om precies te zijn: ze waren tussen twee en elf jaar jong nog maar. In Westerbork droegen ze een kaartje om de hals met “Unbekanntes Kind” erop. Ik was een van hen. Ik heb daar geen enkele herinnering aan. Wat ik weet is uit schriftelijke bronnen en latere verhalen van lotgenoten. Onder andere dat we vanuit Westerbork op 13 september 1944 met het laatste daarvandaan plaatsvindende transport, samen in één goederenwagon, naar concentratiekamp Bergen-Belsen werden vervoerd. Op een na overleefden we de kampen waar wij na Westerbork verbleven. De allerjongste, geboren in 1943, was echter overleden tijdens de treinreis van Westerbork naar Bergen-Belsen.

 

Omdat daar tyfus heerste werden we, na een tussenstop in een Duits militair kamp, uiteindelijk ondergebracht in concentratiekamp Theresienstadt in Tsjechië. We werden in leven gehouden. Ik heb dat lange tijd niet begrepen. Als ik Duitser was en dus een hekel had aan Joden, zou ik juist zeggen: “Laat ze de tyfus krijgen”. Maar de Duitsers waren in november 1944 de oorlog aan het verliezen en dachten: “We moeten die kinderen bewaren, misschien kunnen we ze inzetten als ruilmiddel, tegen krijgsgevangenen bijvoorbeeld”.

 

In mei 1945 werd ik (drie jaar en drie maanden oud) met mijn lotgenootjes in Kamp Theresienstadt door de Russen bevrijd. Ik kwam terug in Amsterdam, belandde bij een broer van mijn vader en ben daar herenigd met mijn moeder.

 

Mijn moeder, Gretle Kaufmann, (geboren op 1.2.1914 in Ziegenhain bij Kassel (D) en overleden op 3.1.2000), heeft alle verschrikkingen meegemaakt die je maar kunt bedenken. Zij heeft in de kampen altijd in de ziekenboeg gewerkt. Dit is ook haar redding geweest. Eerst dus in concentratiekamp Auschwitz, dan een dodenmars naar Kamp Breslau-Hundsfeld en verder te voet naar Gross-Rosen. Vervolgens per trein naar Mauthausen om tenslotte te eindigen in Bergen-Belsen, waar zij eindelijk de bevrijding meemaakte.

 

In Bergen-Belsen ging mijn moeder in het hospitaal werken. Van gevangenen hoorde zij dat haar dochter daar was gesignaleerd en tot een groep kinderen behoorde die doorgestuurd was naar een volgend kamp. Gretle verloor op dat moment alle hoop dat Marita nog in leven zou kunnen zijn.
Na de bevrijding van Bergen-Belsen werd Gretle er directrice van het Britse hospitaal. Zij kwam met de Britten overeen dat zij met het leger naar Engeland zou reizen om daar haar medicijnenstudie weer op te pakken. Er kwam echter iets tussen, n.l. een verzoek om een groep kinderen uit Bergen-Belsen te begeleiden op hun terugreis naar Nederland. Zij nam deze kinderen mee naar Eindhoven. Daar vond zij in het Veem van Philips, waar alle mensen die uit de kampen terugkwamen geregistreerd werden, mijn naam in een schriftje van het Rode Kruis. Zodoende kwam zij te weten dat ik nog leefde. Veertien dagen later arriveerde ik vanuit Theresienstadt in Nederland, waar ik met mijn moeder ben herenigd.

Wij gingen op een kamer wonen in Amsterdam en wat later kregen we de hele woning. Mijn moeder hertrouwde in 1950. Haar tweede man heette Szlama Zypior. Hij kwam uit Polen. In de oorlog had hij zijn vrouw en twee zoontjes verloren. Gretle Zypior-Kaufmann overleed, bijna 86 oud, op 3 januari 2000.

Mijn vader, Louis Deen, (geboren 18.11.1906 te Amsterdam en overleden op 1.2.1944 te Warschau) verging het veel slechter. Hij werd vanuit Auschwitz te werk gesteld in een concentratiekamp in het getto te Warschau. Daar moest hij lijken opruimen, kreeg tyfus en bezweek er op 1.2.1944. Hij was dus al overleden voordat ik in Westerbork aankwam.

Rond 1995 ging een van de “onbekende kinderen”, Hans van den Broeke, met succes op zoek naar de anderen. Er werd een eerste bijeenkomst belegd in het Verzetsmuseum te Amsterdam. Daarna hielden we telkens op 13 september (de dag van ons transport uit Westerbork) een reünie, eerst gedurende tien jaar bij mij en mijn man, Jan, thuis. Later gebeurde dat op andere adressen. Hierbij kwam onder andere aan het licht dat twee van de “onbekende kinderen” al jarenlang met elkaar getrouwd waren, zonder hun gemeenschappelijke verleden te kennen. Er was thuis niet gesproken over wat ze hadden meegemaakt. Bij mij thuis gebeurde dat ook niet.

 

In 2013 werd ik benaderd door de schrijfster Mieke Tillema voor een biografie over mijn schoonmoeder, Ida Simons - Rosenheimer, internationaal concertpianiste en later schrijfster. Of ik misschien nog wat bruikbaar materiaal had over Ida? Die vraag kon ik ruim beantwoorden.

Ida Simons, (geboren 11.3.1911 te Antwerpen en overleden 27.6.1960 te Scheveningen), overleefde met haar man David Simons en hun zoon Jan tijdens de oorlogsjaren achtereenvolgens gevangenschappen in Barneveld, Westerbork en Theresienstadt. Hetzelfde Theresienstadt waar ik in mei 1945 door de Russen werd bevrijd. In de biografie “Ida Simons, pianiste, schrijfster, overlevende”, schetst Mieke Tillema het leven van een concertpianiste die na de oorlog haar draai op de concertpodia niet meer vond. Ze kon het zware werk van een tournee niet meer opbrengen. In plaats daarvan begon Ida Simons, onder het pseudoniem C.S. van Berchem, te schrijven. In haar semi-biografische roman “Een dwaze maagd”, vertelt ze hoe de hoofdpersoon Gittel opgroeit in het Joodse Antwerpen van vlak voor de oorlog. Met humor en cynisme beschrijft ze de lotgevallen van een Joodse familie.

De biografie van Ida kwam er en daarmee begon ook mijn eigen, letterlijk eindeloze, speurtocht naar de oorlogservaringen van mijn ouders en schoonouders.

 

Prof. dr. David Simons (geboren te Groningen 25.3.1904 en overleden in Den Haag 23.4.1998) was bijzonder hoogleraar staats- en administratief recht. Hij had als eminent jurist onder andere een belangrijke rol bij het tot stand komen van de Grondwetsherziening van 1983 en was een zeer gerespecteerd Regeringscommissaris.

Met zijn echtgenote Ida en hun zoon Jan werd David Simons in 1942 – als lid van de zogenaamde “Barneveldgroep” (prominente Joden, door de Duitsers aanvankelijk vrijgesteld van Arbeitseinsatz en deportatie) - ondergebracht in kasteel “De Schaffelaar” en villa “De Biezen” te Barneveld. Onder hen waren gestudeerde mensen en ook musici van het Concertgebouworkest.

Op 29 september 1943 werd de hele “Barneveldgroep” alsnog op transport gezet, eerst naar Westerbork en op 4 september 1944 verder naar Theresienstadt. Daar werden mannen en vrouwen gescheiden ondergebracht. Maar de kinderen bleven bij hun moeder. Dus ook zoon Jan.

Sommigen zijn er in februari 1945 als ruilobject bevrijd en naar het vrije Zwitserland gebracht. Daar kregen ze kleding toegezonden door de Nederlandse regering.

Bij terugkomst in ons land ontving David daarvoor echter een rekening ad 2.000 gulden. Hij heeft laten weten dat bedrag te betalen, indien hem als werknemer van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) ook zijn achterstallige loon zou worden toegekend. Wat uiteindelijk met deze twee claims gebeurde is niet bekend. 

Er wordt nog gewerkt aan een biografie van mijn schoonvader.  

 

David Simons vocht na de oorlog de Haagse regeling aan, waardoor uit de kampen teruggekeerde Joden “achterstallige” erfpacht moesten betalen. Zonder succes overigens. Hem was opgedragen om zijn herenhuis in de Johan van Oldenbarneveltlaan in Den Haag af te staan aan een NSB'er”. Toen David in 1945 met zijn gezin terugkwam, kon hij weer in zijn woning terecht. De NSB'er, die er enkele maanden woonde, moest het huis verlaten omdat bewoners uit het gebied werden geëvacueerd. Het huis was leeg komen te staan,

vrijwel alles was weg geroofd. Na de oorlog kreeg David een forse rekening gepresenteerd door de gemeente Den Haag betreffende achterstallige erfpacht: bijna 500 gulden per jaar over 1943, 1944 en 1945. Hij ging in beroep en er volgde een verhit debat in de gemeenteraad. Slechts een paar raadsleden namen het voor hem op. De meesten vonden “regels zijn regels”. Dus achterstallige erfpacht moest simpelweg betaald worden, ook al kon hij er door zijn gevangenschap niet gewoond hebben. Een raadslid zei letterlijk: "Als ik in de schoenen zou staan van de heer Simons, zou ik hebben gezegd: “Ik ben ontzettend dankbaar dat ik het er levend afgebracht heb, dus ik betaal”. David verloor de stemming en de rechtszaak, die hij daarna aanspande. Hij moest betalen. Pas in 2019 kwam de gemeente Den Haag tot het inzicht dat dit een wel heel onrechtvaardige maatregel was geweest. Toen kwam er alsnog een compensatieregeling.

Als erfgename van David Simons kreeg ik toen van de gemeente Den Haag 13.600 euro. Ik wist meteen waar ik dat geld aan zou besteden. In de erfenis van mijn schoonmoeder had ik een doosje gevonden met daarin de handgeschreven tekst en muziek van een kleine satirische opera die in de oorlog in Westerbork eenmalig werd opgevoerd. Met de Haagse vergoeding maakte ik het mogelijk dat de opera opnieuw te zien was in zowel kamp Westerbork alsook in de Uilenburger Synagoge in Amsterdam.

 

Onderbroken door de coronatijd vertelde ik op scholen over de oorlogservaringen van mijn familie. Aan het begin van zo’n lezing laat ik een familiefoto zien. Linksboven staan mijn ouders. Van deze dertien familieleden van moederskant hebben er twee de oorlog overleefd. De anderen zijn door de nazi’s vermoord.