Loek van den Hurk

Opgetekend door (J) Sjef Smeets

Vandaag, 31 oktober 2025, noteerden we in Best (N.Br.) de oorlogsherinneringen van de, op 23.7.1936 aldaar ook geboren, heer Loek van den Hurk.
Ik was het derde van zeven kinderen in het gezin van Johan van den Hurk en Rita Spanjers. Mijn broer Bart was er al voor mij en ook mijn zusje Ronnie.

1950: v.l.n.r. achteraan: Ronnie en Loek en op de voorste rij: Antoin, Erik, Marcel, Hans, Bart

 

Mijn oudste herinnering is van Sinterklaas 1939. Mijn vader was gemobiliseerd en dus niet thuis. Hij was ergens boven de grote rivieren gelegerd. Er kwam die dag een soldaat, die kennelijk met verlof was, aan de deur met voor ons kinderen een grote zak van Sinterklaas. Meegegeven door mijn vader. Ik kreeg een houten hond op wielen. Als je er mee liep, dan kwispelde hij met zijn staart. Waarschijnlijk was er een van de soldaten bij de groep van mijn vader timmerman met veel vrije uren. Wat de andere kinderen toen kregen weet ik niet meer.

Dan kwam de inval van de Duitsers. Er trok dagenlang een eindeloze stoet met veel kabaal door ons dorp. Heel veel paarden hadden ze. Er reed ook een grote ketel met snert mee met een paard ervoor. Op een gegeven moment stopte de hele colonne. Onder de ketel werd een houtvuur gestookt en toen kwamen al die soldaten met een soort van gamel soep halen. En kuch, een soort soldatenbrood. Ze gingen ook de winkels binnen, waar ze onder andere boter kochten. Daar smeerden ze hun nek mee in, die ruw geschuurd was door hun kraag. Mijn oom Harrie had een kruidenierswinkel. Hij vertelde dat ze keurig betaalden voor wat ze kochten. Er was ook een soldaat in de winkel gekomen, die aanwees wat hij wilde hebben. Hij zette die fles aan zijn mond en dronk een flinke slok. Het was echter geen limonade, zoals hij gedacht had, maar iets wat je niet drinken kon. Daar had oom Harrie natuurlijk wel lol in.

Mijn moeder wilde met vier kinderen niet alleen thuisblijven. Ze nam ons overdag mee naar Oom Harrie, waar opa en oma ook bij woonden. We mochten op zolder en keken daarvandaan door de spleetjes van de rolluiken naar wat er op straat allemaal gebeurde.

Op een gegeven moment kwam er gebrek aan allerlei dagelijkse behoeften. Iemand kon  peperkoek maken. (ook wel ontbijtkoek genoemd). Mensen brachten er meel naar toe wat ze er op de bon voor gekocht hadden. Een paar dagen later konden ze  dan een koek ophalen. Andere mensen maakten, door een aardappel dun te schrapen, zetmeel. Het water lieten ze verdampen. En wat overbleef was zetmeel. Er kwam surrogaatkoffie en ook heel zoete surrogaathoning, die ik heel lekker vond.

 

Langzaamaan kwam er steeds meer dreiging en maatregelen dat je bijvoorbeeld geen varken mocht houden. Mijn vader was veehandelaar, dus die handelde ook clandestien in varkens, die mensen toch stiekem hielden. Een keer was in onze schuur een varken geslacht. De helft daarvan moesten mijn broer Bart en ik wegbrengen op een kar. Op die kar lagen caféklapstoelen en daar werd dat halve varken onder geschoven. Mijn vader had op een gegeven moment geen werk meer. Hij is eerst op het vliegveld in Eindhoven gaan werken. Later werkte hij ergens in de Peel, waarvoor hij de hele week van huis was.

’s Avonds kwamen bij ons de Duitse soldaten langs gemarcheerd naar het Patronaat toe, waar dan films werden gedraaid. Daar stond ook een loods bij, waar de soldaten overdag aardappelen zaten te schillen.

 

Er waren ook Russische krijgsgevangen in het dorp, Oekraïners waarschijnlijk, die met karren en kleine paardjes er voor, allerlei transporten moeten verzorgen voor de Duitsers. Het was heel wreed hoe ze die paardjes schopten en sloegen. De smid moest die paardjes beslaan en ook soms geweren repareren. In zijn tuin was een hele grote kuil gegraven, waarin de geweren werden uitgeprobeerd. Wij groeven daar dan weer de kogels uit.

De mensen werden verplicht om hun ramen te verduisteren, zodat de geallieerde bommenwerpers zich niet konden oriënteren. Er marcheerden ook NSB-ers door de straat, die pamfletten uitdeelden. Dat was best angstig. We hadden ook een Duits-vriendelijke burgemeester gekregen. Die was officier geweest in het Nederlandse leger, had een cursus gevolgd en werd burgemeester. Ludovicus Groffen heette de man. Hij bleef drie jaren aan, van 1941 tot 1944.

 

Vanaf 1943 ging ik naar de lagere school, St. Bernardus. Maar er waren heel vaak geen kolen. Dan mochten we even met de jas aan in de klas, werden er op een stukje papier sommen geschreven en dan werden we weer naar huis gestuurd. De meisjesschool van de nonnen had veel vaker kolen dan onze school. Daar waren namelijk ook ouden van dagen en een ziekenzaaltje in huis. Daarom kregen ze kolen. We liepen allemaal op klompen, ook de onderwijzers. Een “meneer” op klompen, dat was toch een vreemd gezicht. Toen er geen kleren meer te koop waren, werden die binnenstebuiten gekeerd en konden ze weer gedragen worden.

Vanaf een bepaald  moment kwamen er ’s avonds en ’s nachts heel veel bommenwerpers over richting Duitsland. Als ze snel terugkwamen, dan hadden ze dichtbij gebombardeerd.  Bleven ze lang weg, dan wisten we dat ze diep Duitsland in waren gevlogen. De hele lucht was een en al gebrom en gegons van die toestellen. Bij een luchtgevecht werd een Duits toestel uit de lucht geschoten. De piloot kwam bij groenteboer Wolterink op het dak terecht en zijn vliegtuig viel daar in de tuin, waar de groenteboer zijn groente had.

Op een gegeven moment werd gezegd dat de Amerikanen in de buurt kwamen.

Beneden in de gang hadden we voor noodgevallen koffertjes klaarstaan met klompen erbij. Als er iets aan de hand was, moest iedereen zijn koffertje pakken.

Men verwachtte dat de Duitsers zich niet snel zouden overgeven. Mijn vader  groef, net als veel mensen, samen met de buurman zo’n dertig meter achter het huis naast een schuur een schuilkelder. Een meter diep, anderhalve meter breed en vier meter lang. Het zand werd er naast opgeworpen en erbovenop. Daaronder lagen balken, planken en een oude deur. Dan een zeil of een oud kleed en als laatste takkenbossen. Daaronder  kon ons gezin van acht personen en ook de buurman met zijn vrouw schuilen. De kleinsten moesten achterin gaan zitten, omdat die het minste hoefden te bukken. Volwassenen moesten wel diep bukken om te kunnen gaan zitten. Mijn broertje Erik van acht maanden begon al te huilen als mijn moeder hem op de arm nam en bukte om naar binnen te gaan, die donkere kelder in. Het was er ook koud en vaak onheilspellend stil. Je voelde dat iedereen bang was, ook je ouders. Soms hoorde je granaten fluiten en was het afwachten wat er zou gebeuren. Als een granaat in de buurt insloeg , gaf dat een fel en scherp snerpend geluid. Mijn moeder zat onafgebroken te bidden: “Onder uw bescherming nemen wij onze toevlucht, Heilige Maria Moeder Gods. Versmaad onze gebeden niet in onze nood, maar verlos ons van alle gevaren.”

 

De Amerikanen waren geland op de heide tussen Best en Son. We hadden daar massa’s vliegtuigen met gliders achter zich zien opduiken. Ze draaiden een bocht, lieten de kabel los en dan zagen we de gliders met jeeps en ook parachutisten naar beneden komen. Dagen achtereen werden er zo troepen aangevoerd. Dat deden de Duitsers ook. Maar hun materiaal kon niet tippen aan wat  de Amerikanen mee brachten. Enfin, opeens kwam de bevrijding letterlijk uit de lucht vallen. Een onbeschrijflijk gevoel gaf dat.
Een keer, toen we weer uit de schuilkelder kropen, kwam er plotseling een troep Duitse soldaten achterom gelopen. Voorheen hadden we ze keurig in het gelid door het dorp zien marcheren. Nu waren ze slordig gekleed en keken ze verwilderd om zich heen. Ze vielen op de grond of tegen de muur zo maar in slaap. Dat deze overspannen soldaten gevaarlijk waren ondervonden we een dag later. We zaten in de schuilkelder en er werd buiten geschreeuwd: “Sofort heraus kommen.” Er stond een soldaat met een geweer in de aanslag, die alsmaar riep: “Weg, weg”. Vader moest met  zijn handen omhoog tegen de muur gaan staan. Moeder mocht binnen niet  eens meer luiers halen om mee te nemen. De kleren, die we droegen was alles wat we mee konden nemen. We werden de tuin in gestuurd, maar daar konden we achter niet uit. Mijn vader moest de kinderwagen door een heg heen manoeuvreren. We kwamen daar uit bij een terrein van een bouwondernemer, afgesloten met een poort. Mijn vader vond een stang waarmee hij het hangslot kon weg wringen.

Bij de eerste boerderij waar we aankwamen was het al heel druk. Dus we moesten steeds verder lopen totdat we tegen de avond bij het laatste huis van Best kwamen. Ze hadden natuurlijk geen bedden voor ons. Dus moesten we in de stal gaan slapen op hooi. Het wemelde er van de muizen. Maar we waren doodmoe, dus we vielen toch allemaal in slaap.

Vanaf de volgende dag konden we er in een hele grote schuilkelder. De bedekking bestond uit bomen, die daarvoor gekapt werden. Er was stro op de grond gelegd, want het was erg nat  daarbinnen.  

Door geweervuur werd soms en koe gedood. Dan werd eens stuk uit de billen gesneden. Dat vlees ging in een grote ketel, waar normaal het varkensvoer in gekookt werd. Er gingen aardappelen bij, die net geoogst waren en appels. Hete bliksem dus, maar zonder zout.

Kilometers daar vandaan was een klooster van de paters Montfortanen met een eigen bakkerij. Daar kon van tijd tot tijd wat brood gehaald worden.

In de buurt viel een granaat op een schuur, waarbij ook een twaalfjarig buurmeisje van me geraakt werd, Wiesje Westers. Ze is nog naar de paters gebracht, maar ze heeft het niet overleefd. Net zo min als een jongen die bij de inslag ook gedood werd.

Van tijd tot tijd werd rond verteld dat een priester op een van de boerderijen op zondag de mis kwam lezen. Op de put lag een deksel. Dat was zijn altaar. We kregen daarbij de “generale absolutie”(vergeving van zonden). Dat vond ik ontzettend indrukwekkend. Ik kan daar nu nog emotioneel van worden.

We zijn daar wel drie weken gebleven, tot ook daar weer Duitsers kwamen, die er iedereen weg stuurden. Alleen grote gezinnen en mensen, die zieken bij zich hadden mochten blijven. Na drie dagen kwam weer een ander Duitser, die zei dat iedereen toch echt weg moest.

 

Toen kwamen we in Spoordonk (nu een kerkdorp in de gemeente Oirschot) terecht. Daar werden we geweldig hartelijk ontvangen. Hier zijn we toch ook weer drie weken gebleven, totdat het gerucht ging dat Best bevrijd was. 

Mijn vader zei: “Ik ga naar huis. En als ik binnen drie dagen niet terug ben, dan komen jullie me maar na”. Zo gezegd, zo gedaan. Moeder pakte de kinderwagen en liep met ons naar Best, een kilometer of tien. In de buurt van Best bij een fietspad waren allemaal witte linten gespannen. Iemand zei: “Let op, daar liggen landmijnen achter.” Toen we bij het dorp aankwamen, reden er heel veel tanks. Achteraf is gebleken dat het  onderdeel was van de grote Schotse aanval, waarmee Tilburg bevrijd moest worden. De soldaten gooiden chocolade naar ons.

 

We mochten eerst het dorp nog niet in. Daar stonden “Blauwe Jagers” (een Ordedienst die na de bevrijding werd opgericht. Een lokale groep, die na het verdrijven van de Duitse bezetting betrokken was bij het opsporen van collaborateurs. J.S.), die iedereen tegen hielden. Uiteindelijk mochten we toch verder. Het huis stond er nog. Alle pannen waren er af en alle ramen lagen er uit. Binnen was het een enorme ravage. We konden er zo niet wonen. Tot in de kelder was het kleddernat, doordat de pannen van het dak weg waren. Dus zijn we in het washok gaan slapen, waar mijn vader stapelbedden in getimmerd had. Het hout haalde hij daarvoor bij de timmerfabriek, die achter ons huis stond. Dat moest zo goed mogelijk weer bewoonbaar worden gemaakt. Er was een soort van hard karton. Daarmee en met glas, voor zover beschikbaar, werd het dicht getimmerd. Bij de loodsen van de timmerfabriek werden de golfplaten van de daken gehaald om ons dak mee dicht te maken.

Omdat er geen zeep was, hadden we wekenlang praktisch ongewassen rondgelopen. Je kon alleen wat water over je hoofd gooien uit de emmer bij de put. Uiteindelijk kwam er shampoo waar de kleren in gewassen werden. Toen we later thuis kwamen hadden we allemaal schurft. Je werd ingesmeerd met ontzettend bijtend spul. En dan werd je met een harde borstel afgeschrobd, waardoor al die bultjes open gingen.

De Schotten hadden achter de huizen alle heggen doorgebroken, waardoor ze van het ene huis naar het andere konden, zonder op straat te hoeven komen. In het ene huis kookten ze, in een ander huis sliepen ze. Bij ons stond het niet afgewassen serviesgoed uit de hele buurt. We gingen met van alles langs de deur om te vragen van wie de borden en andere zaken waren. Ook een koffergrammofoon konden we zo  weer aan de eigenaren teruggeven.

Wat ik me ook herinner is dat alle vee los door het dorp liep, koeien, geiten, kippen, honden, konijnen. Maar op allerlei plaatsen waren door de Duitsers struikeldraden vastgemaakt aan bomen. Als je daar tegenaan liep, dan ging er een granaat af. Daar liep dat vee ook tegenaan natuurlijk, met alle gevolgen van dien. 

 

De buurman en zijn vrouw hadden niks. Zij kwamen ‘s avonds bij ons eten. Er was wel een soort gaarkeuken in de buurt. En uit de koeling van de boterfabriek kon je op bepaalde tijden diepgevroren eten halen, zoals rodekoolstamppot, dat de Duitsers er achter hadden gelaten. Je kreeg een klodder per persoon mee naar huis, om op te warmen. Bij de Schotten, die in de buurt lagen, bleef wel eens wat in de pot zitten, als zij klaar waren  met eten. Dat gaven ze weg.

Op een gegeven moment stonden er tanks in het dorp, andere dan we voorheen hadden gezien. We werden snel vriendjes met de soldaten. Ieder kind had “zijn eigen soldaat”. We kregen er biscuits uit blik van. En wat ze ook hadden was heel wit brood. Dat kenden we niet.

De oorlogsherinneringen van Loek van den Hurk bevatten een buitengewoon gevoelig onderdeel. Daarmee werden we al voordat we bij hem aanbelden geconfronteerd in zijn voortuin:

Best werd pas op vrijdag 24 oktober 1944 bevrijd.

(Na een 37 dagen durende hevige strijd - 17 september tot 24 oktober - die de 15e Schotse Infanterie Divisie en de 51e Gordon Highland Divisie - onderdelen van het Britse leger - voerden met de zich fel verdedigende Duitsers. Deze gevechten maakten deel uit van de strijd om de voor Operatie Market Garden noodzakelijke corridor vrij te houden. Tenminste 171 Schotse militairen hebben toen in Best de dood gevonden. De gevechten waren begonnen met de dropping van de  geallieerden boven de naburige “Sonse heide” J.S.)

De Schotten moesten de Steenfabriek innemen om bij de spoorweg te kunnen geraken. Maar ze hadden op 25 september geen schijn van kans toen ze de opdracht kregen om de Steenfabriek te ontzetten. Ze lagen bij slecht weer in ondiepe kuilen, eigenlijk in het water. Als ze even hun hoofd optilden, werden ze gedood door het Duitse mitrailleurvuur. Hun bevrijdingstocht vanuit Normandië vond hier een verschrikkelijk einde.

De fabriek lag als een puist midden in het al bevrijde gebied. Op één dag alleen vielen er al 32 doden aan Schotse kant. De strijd daar bleef dagenlang onbeslist, ook omdat de metersdikke muren van de fabriek in de weg stonden. En op de spoorlijn zaten Duitse schutters in putjes onder een wagon, achter de wielen tussen de spoorbielzen. Daar konden de Schotten niet bij komen. Uiteindelijk is alles aangesleept wat maar ingezet kon worden om de Duitsers weg te bombarderen. Op 26 september hebben zij zich uiteindelijk moeten overgeven. De herinneringen aan toen vormen een buitengewoon indringend verhaal, dat hij tot nu toe nog steeds ontroerd herbeleeft:

Toen wij thuis kwamen van ons laatste evacuatieadres lagen er veel graven in de buurt. Om elk graf heen was zand uitgegraven en in een dun laagje op het graf gelegd. Het geweer van de omgekomen militair was, met diens helm, erin geplant. Dat was in de haast provisorisch gedaan. Zijn kameraden moesten immers verder. Als kind schrok ik niet van die aanblik. Sterker nog, met een paar vriendjes, onder andere Jan van Doremalen, Hans Wessels en mijn broers natuurlijk, verzorgden wij die graven. Soms staken er bijvoorbeeld een paar laarzen of lichaamsdelen uit de dunne laag zand. Daar deden we dan opnieuw wat zand overheen. Ik bracht er bloemen naar toe. In de buurt lag een weiland. En toen in juli de kermis kwam, die toen zomaar weer doorging, lag er nog een dode soldaat in die wei. Die moest plaatsmaken voor een van de attracties. We zagen van een afstand dat hij opgehaald werd.

Ik herinner me ook dat het gebied vol lag met granaathulzen in alle formaten. Gevonden geweerkogels zetten wij tegen een muur. Als we er dan tegen schopten braken ze en hadden wij kruit, staafjeskruit en poederkruit, wat  we konden aansteken. Er lagen ook geweren, waar jongens, ouder dan ik, mee aan de slag gingen. Later werd dat oorlogsmateriaal allemaal opgehaald.

We moesten natuurlijk ook weer eens naar school. Maar dat gebouw was achtereenvolgens door de Duitsers en door de Schotten gebruikt en zwaar beschadigd. Er was geen papier, dus werd op de achterkant van behangpapier geschreven. Het schooljaar was voorheen geëindigd in mei, maar de Duitsers stelden dat uit tot september. Ik was in juli jarig. Ik hoorde dus niet bij de ene groep en ook niet bij de andere. Er werd bepaald dat ik het 1e jaar maar moest overslaan. Het onderwijs was nog maar zeer beperkt.

Sinds jaren woont Loek in De Leeuwerikstraat tegenover de wijk die vernoemd is naar de Steenfabriek. De hele wijk is op het toenmalige slagveld gebouwd.

In 1945 werd “Mierlo War Cemetery” in gebruik genomen. Daar zijn toen ook de lichamen van alle in Best gesneuvelde Schotse militairen naartoe gebracht.

Loeks’ betrokkenheid laat hem niet los. Het is niet gebleven bij de herdenkingstekst in zijn voortuin. Op vrijdag 24 oktober 2025 werd hij door “Stichting Adoptiegraven Mierlo CWGC War Cemetery”, met passende muziek van een doedelzakspeler, officieel erkend als adoptant van 12 graven. Zijn eindeloze dank voor de dappere Schotten werd hiermee nog weer eens zichtbaar maakt.  Loek droeg bij de plechtigheid het volgende gedicht voor: