De heer de Jong

In Hilversum spraken we met Hank de Jong over zijn vader, meneer de Jong. Meneer de Jong heeft tussen 1943 en 1945 een dagboek bijgehouden over zijn jaren in onderduiking. Meneer de Jong leeft zelf niet meer maar Hank heeft wel een dagboek achtergelaten over zijn onderduiktijd tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Door Maartje Pols

 

Meneer de Jong was Joods en was getrouwd met een katholieke vrouw. Tijdens de nazi bezetting in Nederland was de situatie voor gemengde huwelijken, zoals die van meneer de Jong, erg onzeker. In eerste instantie werd er een huwelijksverbod van Joden met niet-Joden ingevoerd en in 1942 werden alle gemengde huwelijken door de Duitsers verboden. In Duitsland werden de gemengd-gehuwde Joden niet vervolgd, maar in Nederland moesten zij een Jodenster dragen, werden zij vervolgd en gedeporteerd. Binnen een gemengd huwelijk moesten de niet-Joodse gezinsleden toezien hoe hun Joodse familie werd opgepakt. Deze situatie gold ook voor de familie de Jong. Meneer de Jong heeft om die reden namelijk in kamp Westerbork gezeten. Dankzij de connecties van zijn schoonvader mocht meneer de Jong na vier maanden weer terug naar zijn vrouw en kinderen.

 

Onzeker over zijn situatie besloot meneer de Jong in 1943 antwoord te geven aan de oproep van de Duitsers, dat alle Nederlandse militairen zich moesten melden voor krijgsgevangenschap. Samen met zijn vriend Sam Con, die sergeant was bij de Jagers, besloten zij zich aan te melden in Amersfoort. Meneer de Jong had echter nooit in militaire dienst gezeten, maar doordat de situatie voor Joden in Nederland steeds slechter en onzekerder werd besloot hij zich daarom aan te melden.

 

‘Daar de toestand voor ons Joden en ook voor de gemengd gehuwde zeer onzeker was, besloot ik in overleg met mijn vrouw, alhoewel ik nooit in dienst was geweest en het krijgsbedrijf alleen kende van een opleiding bij de Amsterdamse burgerwacht, met hem mee te gaan’.

 

Meneer de Jong gaat verder in zijn dagboek en schrijft dat doordat hij vier maanden in kamp Westerbork had gezeten hij ongeveer wist wat hem te wachten stond als hij zich zou melden voor krijgsgevangenschap en dacht het wel te kunnen overleven’.

 

‘Het voordeel was ook’, zo gaat meneer de Jong verder, ‘dat men in krijgsgevangenschap onder de Wehrmacht viel en niet onder de SS zoals andere gevangenen’.

 

De eerste paar dagen in het kamp beschrijft meneer de Jong vooral met wie hij ingekwartierd is.

 

‘Op weg naar de barak hadden we al gezien dat het een geweldig groot kamp was, zeker voor zo’n 25.000 man. Er waren 2500 Hollanders, veel beroepsonderofficieren. Veel Fransen en Serven, enige Engelsen en Polen en zeer veel Russen. De Russen werden echter streng gescheiden gehouden en wij moesten vooral geheel gescheiden blijven, wat onder het motto “tyfus” ging’.

 

Meneer de Jong ontvangt veel brieven van zijn vrouw en krijgt goed te eten. ‘Het lijkt hier wel een herstellingsoord, goed eten en niets te doen’. De brieven die hij naar zijn vrouw schrijft zijn echter nog niet aangekomen. Daar maakt hij zich wel druk om.

 

16 juli 1943 wordt meneer de Jong overgebracht naar een krijgsgevangenkamp in Stanislau.

Om precies een minuut voor 17 uur passeerden wij Amersfoort station onder het zingen van het Wilhelmus. Wij gingen in één ruk door naar Deventer over Apeldoorn. Daar stonden we een kwartier stil. Tijdens deze reis onderbreking werden allerlei vaderlandse liederen gezongen terwijl de bevolking op het station mee zongen’. 


De reis daarheen duurde drie dagen voordat zij het kamp bereikten.

Ook in het nieuwe krijgsgevangenkamp weet meneer de Jong in zijn dagboek goed te beschrijven wat hij dagelijks meemaakt. Door middel van het dagboek krijg je als lezer een beter beeld van hoe de mensen daar de dagen doorkwamen. In eerste instantie is meneer de Jong nog enigszins hoopvol over zijn situatie. Hij schrijft dat het eten redelijk veel en goed is, er worden voetbalwedstrijden onder de krijgsgevangenen geregeld, ze zingen vaderlandse liederen en er worden vriendschappen gesloten. Toch merk je naarmate de oorlog langer duurt en meneer de Jong langer in krijgsgevangenschap leeft hij treuriger wordt. De dagen worden langer omdat er niets te doen is, er is minder eten waardoor hij vaak honger heeft en hij maakt zich zorgen over zijn vrouw en kinderen.

 

‘Niet veel nieuws’, begint meneer de Jong een nieuwe dag in zijn dagboek. ‘Nog steeds niets gehoord van thuis. Heb gisteren honger gehad. We lopen allemaal met een lepel in onze laars of aan onze riem, zodat als er iets te eten valt je er direct op aan kan vallen’.

 

Ook over de geruchten die de ronde gaan in het kamp in juli 1943 is meneer de Jong sceptisch. ‘Hedenavond deden de wildste geruchten de ronde van een invasie in Holland, Frankrijk en België. Ik sta er sceptisch tegenover. Enfin, we zullen het wel weer zien wat het wordt’. Op 3 augustus schrijft hij dat ze vandaag de krant hebben gehad van 1 augustus 1943. ‘In de laatste stond niets van de geruchten over Holland en zal het dus niet waar zijn geweest’, schrijft meneer de Jong. ‘Er is werkelijk een down stemming te bemerken in het kamp, maar het was ook te mooi om waar te zijn’.

 

In de twee jaar dat meneer de Jong in krijgsgevangenschap zit heeft hij verschillende kampen gezien. Er gebeurt niet veel in het kamp waardoor meneer de Jong zich erg verveelt. Om deze reden schrijft hij ook niet dagelijks meer in zijn dagboek omdat hij niets te melden heeft. ‘7 juli 1944: gisteren was ik een jaar van huis weg, ben benieuwd of ik het tweede jaar ook vol zal maken. De berichten zijn erg optimistisch als je de mensen hier hoort, dan denkt men dat het tot half augustus zal duren en dat het dan gedaan zal zijn. Ik geloof het niet, ofschoon het wel erg verleidelijk is om er in te geloven’. Wat hem op de been houdt zijn de brieven die meneer de Jong van zijn vrouw ontvangt. Het krijgsgevangenkamp in Krakau ligt langs een spoorlijn waardoor de post hier sneller aankomt dan in het vorige kamp.

 

Daarnaast gaan veel van stukken in het dagboek over de voedselpakketten die zij ontvangen in het kamp van de Amerikaanse, Engelse en Nederlandse Rode Kruis. ‘Inhoud Nederlandse pakket: 1 pond suiker, 1 pot leverpastei, 4 rollen Maria beschuit, 1 rol zuurtjes, 1 ontbijtkoek, 1 ons smeerkaas, 1 pakje soep, 1 soepblokje, 1 justablet, 1 pond melkpoeder, 1 blik appelstroop, 1 potje mosterd, 1 pakje specerijen, 40 gram tabak en 40 sigaretten’.

 

Op een gegeven moment krijg meneer de Jong zelfs geen brieven of pakketten meer uit Holland waardoor de hij nog minder in zijn dagboek schrijft.

 

‘10 oktober 1944: Het is bijna twee maanden geleden dat ik wat in mijn dagboek geschreven heb … Ook hier in het kamp wordt het steeds beroerder, ten eerste om alles wat er in Holland gebeurt, wat men niet precies weet, want post of pakketten komt er niet meer. … Nu is er voor de Duitsers een order gekomen dat het hele depot voor 15 oktober leeg moet zijn en dat men van alle levensmiddelen nog maar 1 dagrantsoen voorradig mocht hebben, alleen havermout, bonen en erwten mag je hebben zoveel als je hebt. Tabak en sigaretten zijn er ook niet meer. Volgende week zit ik zonder tabak, maar ja het zal nog wel erger worden. Veel zal ik hierover niet meer schrijven, ik word er maar gedeprimeerd van’. Meneer de Jong slaat maanden in zijn dagboek over en zijn stemming wordt steeds pessimistisch. Op 7 februari 1945 schrijft hij het volgende: ‘We krijgen allemaal nare berichten uit Holland. Het is er verschrikkelijk en als ik aan Truus en de kinderen denk, dan doet mijn hart pijn en heb ik weer spijt dat ik ooit in krijgsgevangenschap ben gegaan. Maar gedane zaken nemen geen keer…’.

 

Op 23 april wordt het er in het krijgsgevangenkamp van meneer de Jong door de commandeur een orde gegeven dat ieder gevangen die in staat is om te lopen zich moeten melden. Omdat de Russen steeds dichterbij komen worden de gevangen door de Duitsers verplaatst naar andere kampen. Meneer de Jong laat het echter niet zo ver komen en schrijft: ‘Ik heb toen maar eens flink met mijn rechter knie tegen een brits gestoten tot dat hij flink was opgezet’. Meneer de Jong wordt vertelt dat hij zich bij het hospitaal moet melden omdat hij niet in staat is mee te lopen. Die zelfde avond nog wordt het hospitaal bevrijdt door de Russen.

‘Het hospitaal liep uit en alle daar verpleegde gevangenen, verplegers en dokters spoedden zich naar de uitgang om onze bevrijders te verwelkomen. Maar tot onze grote schrik, toen wij ze zagen en een welkomst gehuil aanhieven, werden wij getrakteerd op een aantal mitrailleur salvo’s en moesten wij snel dekking zoeken. Iedereen lag op de grond met zijn neus in de modder, totdat een van de Polen in het Russisch schreeuwde dat wij krijgsgevangenen waren’.Meneer de Jong heeft uiteindelijk de oorlog overleefd terwijl hij ondergedoken was in krijgsgevangenschap. De laatste pagina’s uit het dagboek van meneer de Jong zijn een verslag van zijn laatste dagen in het kamp en wat hij meegemaakt heeft op zijn terugreis naar Nederland en zijn thuiskomst in Amsterdam. De terugreis naar Nederland heeft een tijd geduurd met veel obstakels, maar ‘zo kon ik na afwezigheid van bijna 2 jaar om ongeveer 6 uur bij mij thuis aanbellen’, schrijft meneer de Jong voor het laatst in zijn dagboek. ‘De deur ging open en daar stond mijn jongste zoon van 3 jaar en zei: U bent mijn papa!’.