Toon & Lies van Avendonk-Baijens
Opgetekend door (J) Sjef Smeets
Vandaag, 17 november 2025, noteerden wij in Bladel (N.Br.) de oorlogsherinneringen van
de heer Toon van Avendonk (*Bladel 17.8.1937) en mevrouw Lies van Avendonk – Baijens (*Bladel 30.4.1939)
Geboortehuis van Toon, aan de hofstad gebouwd in 1910 Geboortehuis van Lies "de Speelman" gebouwd in 1932
Toon vertelt:
Mijn oudste herinnering van die tijd is dat mijn moeder boven op de zolder kwam en zei:
“Het is oorlog”. Ik wist natuurlijk niet wat dat was. De oudste kinderen vertelden me dat de Duitsers hiernaartoe waren gekomen en de macht hadden overgenomen. Wij woonden, achteraf en vrij geïsoleerd op ons gemengd boerenbedrijf, met wat kippen, varkens, koeien en we hadden ook graan en fruitbomen. Het was voor onze ouders hard werken voor hun grote gezin, waarvan twee kinderen vrij jong zijn overleden.
Ik kwam als vijfde kind op de wereld.
Op 10 mei 1940 ( op de dag van de Duitse inval) overkwam ons een heel moeilijke zaak. Toen werd zoon Piet geboren, die heel zwaar gehandicapt was. Dat drukte een zwaar stempel op het gezin en was het ergste wat ons in de oorlog overkwam. Mijn ouders hebben hem zo goed mogelijk laten opgroeien. Ze hadden hem al aan de hand leren lopen, maar dat was niet genoeg, werd geoordeeld. In 1947 bemoeide de pastoor zich ermee. Die liet de dokter beslissen dat Piet naar een patersklooster in Udenhout moest. Daar mochten mijn ouders dan 1x in de maand op bezoek komen. Piet lag er vooral in bed en er werd niets meer gedaan om hem vooruit te helpen. Mijn ouders aanvaardden uiteindelijk het lot.
We hebben het, buiten dat, vrij goed gemaakt in de oorlog, ook door wat we zelf verbouwden en daardoor nooit honger hebben gehad. We waren helemaal zelfvoorzienend. Vader ging met ons koren naar de molen en dan bakte mijn ouders hun eigen brood. Hij was heel inventief en kon alles heel goed plannen. Hij was niet verlegen en smokkelde ook nog wel eens wat over de Belgische grens. Daar ging hij zelf niet over, maar de Belgen kwamen naar ons toe. Ons pa had daar heel goed contact mee. Er werd aan verdiend, maar het was ook een soort van sport. Voor ons graan kregen we boter en shagtabak. Ze brachten bij voorbeeld ook theedoeken mee uit de Antwerpse haven. Er werd officieel wel gecontroleerd op die verboden activiteiten. Maar de commiezen (douaneambtenaren) waren niet streng. Ooit stonden er twee buiten en riepen: “Zijn die Belgen nog niet weg?” Ze wisten dus dat die bij ons binnen zaten. Dat waren hardwerkende mensen, die net als wij eten voor hun gezinnen nodig hadden. En daarvoor vooral ’s nachts op pad moesten gaan, bij weer en ontij door de velden en de bossen sjouwen. Tot midden in de nacht zaten ze nog bij ons.
Het gezin in 1943 v.l.n.r. Toon , Harrie, Vader Sjef, Jan , Moeder Drika, Lies. Jos. Op schoot bij Vader Sjef zit Anneke, en bij moeder zit Piet.
Het was natuurlijk toch wel een bijzondere tijd. We hadden nog geen telefoon, geen elektriciteit en er was ook geen verharde weg, maar een zandweg naar ons toe. We leden daar allemaal niet onder, we waren dat leven zo gewend.
Maar, in de oorlog vonden mijn ouders dat er toch licht moest komen. Vader had zo zijn contacten. Dus hij kwam met Jan Verhoeven, een elektricien, overeen dat die de aanleg zou regelen, als vader voor de palen zorgde, die nodig waren om over de hele afstand vanuit het dorp de draden langs te leiden. Vader kreeg van de gemeente de vergunning om zoveel bomen uit het bos te halen als er nodig waren. Ik geloof wel 32, die gekapt, geschild en in de grond gezet moesten worden. Voorheen hing er nog een grote olielamp aan het plafond. Ik zie mijn moeder die, als het donker begon te worden, nog omdraaien en vullen. In de stal moesten ze het doen met een zaklamp en een knijpdynamo. De mensen waren toen niet ontevreden.
Zoals gezegd, wij hebben zelf niet echt onder de oorlog geleden. Zo gauw hij dat kon hielp de oudste zoon, onze Jan (*1933), mee met melken. En schoffelen of aardappelen rapen, bonen plukken leerden wij allemaal snel. Jonge mannen uit het dorp, die moesten onderduiken, waren bij ons in de kost. Er is niemand van gearresteerd geweest. Maar vader nam grote risico’s voor lief. Eerst het smokkelen en later de onderduikers, die hij meebracht.
Er kwamen overal vandaan mensen om etenswaar vragen, tot uit Tilburg aan toe. Jaren later hadden we daar nog contact mee. De mensen in het dorp hadden ook moeite om aan eten te komen. Daar hebben de boeren ze bij geholpen.
Op een zondag in de voormiddag kwamen twee Duitsers achterom. Ons moeder was alleen thuis, die schrok nogal. Maar dat was niet nodig, ze vroegen alleen maar de weg naar Casteren, een dorp in de buurt. Dat kon ze, bibberend, nog wel een beetje aangeven.
In 1944 is een vliegende bom, een V1, zo’n 500m bij ons vandaan gevallen. De pannen waren van ons dak en de ramen lagen eruit. Maar het huis op zich stond er nog.
De bevrijding (door de Britse Welsh-divisie. J.S.) beleefden we heel intens. De Bladelse gemeenschap richtte gezamenlijk het leven weer in. Wie in de oorlog wat harder geraakt was, liet men niet alleen. Daar werd voor gezorgd.
Lies vult het verhaal van Toon aan met heel veel detailgegevens, onder andere met de volgende beschrijving van wat er eens gebeurde:
Engelse tanks stonden richting van de Reuselse kerk te schieten, waarin de Duitsers een centrale hadden. In hun vuurlinie stonden drie boerderijen. Die hebben ze in brand geschoten om een vrij schootsveld te krijgen. Wat we ook allebei nog weten is dat bij de boerderij van de familie van der Heijden in Netersel ’n keer Engelse overalls in de tuin te drogen hingen, toen er Duitsers langs kwamen. Ze zagen die overalls. Fons van der Heijden, kon of wilde niet uitleggen hoe het zat met die was, of er Engelsen in de buurt waren. De Duitsers zetten hem tegen de muur en schoten hem dood. Hij was wel degelijk betrokken bij het verzet.
Samen halen ze ook de herinneringen op aan wat er bij het “Bladels bos” gebeurde, toen drie toestellen bij de boerderij van de familie Spliethof aan de Neterselseweg neerstortten. Ze hadden een verjaardagsfeestje, toen een van de drie door de Duitsers uit de lucht geschoten vliegtuigen bij hun schuur viel, waarin Mien, Gerrit en Bernard Spliethof samen met hun buurman Jan Kok hun toevlucht hadden gezocht. Zij kwamen om, terwijl vader en moeder Spliethof, dochter Grada en haar man Piet van Gool en haar broers Toon en Hein naar binnen renden en daar ongedeerd bleven. (In Bladel is in 1946 een herdenkingsmuur opgericht ter nagedachtenis aan de vijftien slachtoffers onder de Amerikaanse bemanningen en aan twintig medeburgers die in de oorlog omkwamen. J.S.)
Lies verhaalt ook over de oorlogsgeschiedenis, die haar ouders beleefden:
Ook mijn ouders hadden een boerenbedrijf. Zij hadden negen kinderen, waarvan het eerste in 1931 geboren was. Voor het einde van de oorlog waren we al met zeven kinderen. Ook wij moesten als we uit school kwamen van alles doen thuis. Dat was nu eenmaal zo en daar had niemand moeite mee.
Mijn zus Lena was kraamverzorgster. Ze werkte eens in Duizel toen en smokkelaar binnen stond, bij wie de gesmolten boter onder zijn jas uitdrupte. Waarop mijn zus vroeg of hij niet buiten wilde gaan staan.
Mijn vader had een paard. Dat moest hij van de Duitsers voor de kar spannen en dan munitie, die overal in het dorp lag, verzamelen en naar een bosje aan de Hapertseweg brengen. Mijn vader zei: “Morgen, dan kan dat”. Maar toen ze de volgende dag terugkwamen, had mijn vader zijn paard naar een weitje in een dicht begroeid bos bij Casteren gebracht. Dus toen de Duitsers de volgende dag terugkwamen, zei vader: “Ze hebben het paard meegenomen. Dus ik kan jullie niet helpen.”
Een andere boer, Willem Wouters, moest zijn paard wel inspannen voor dat karwei. Toen hij door een kuil reed is munitie op zijn kar ontploft, waarbij hij zelf omkwam.
Het gevaarlijke spul heeft er trouwens nog maandenlang gelegen. Vader is na de bevrijding nog vaak bij de gemeente en bij de politie gaan vragen wanneer die dat eindelijk zouden opruimen.
Op een dag in 1944 kwamen twee Duitse soldaten op een grote motor. Ze gingen onze kelder in en namen alles mee wat ze kwijt konden in de grote tassen, die aan de motor hingen.
Het was een rare tijd. Twee van mijn broers, Harrie en Marinus, waren misdienaar in de Bladelse kerk. Ze hebben het heel vaak verteld dat ze op weg naar de kerk over een hele rij soldaten heen moesten stappen. Die zeiden niks, dus ze kunnen net zo goed dood zijn geweest. Ze wisten ook niet of het Duitsers dan wel Engelsen waren.
Mijn broer en een neef hadden gehoord dat er onder de Hapertsebrug sigaretten lagen. Er lag ook een handgranaat, waar de neef, ondanks de waarschuwing van mijn broer iets mee deed. Dat heeft hem twee of drie vingers gekost. In een boerderij, hier tegenover woonden heel goede mensen, de familie van Gompel, waar wij vaak naartoe gingen. Daar kwamen op een gegeven moment de Engelsen binnen, terwijl de Duitsers in de kelder zaten. Ze hebben boven wel rondgekeken, maar zijn niet in de kelder gaan kijken.
Onze boerderij stond aan de overkant. De mensen waarschuwden ons en zeiden dat we maar beter konden vertrekken. Intussen stonden wij met oranje strikken in ons haar buiten te kijken. Onze vader zag toen opeens nog Duitse soldaten uit een sloot kruipen. Ze trokken zich toen terug. Maar vader zei: “Ga maar gauw naar binnen, “dat ze jullie strikken niet zien”.
Het ouderlijk gezin van Toon Boven v.l.n.r. Ad, Toos, Jan, Kees ,Anneke, Frans, Wim, en Jos
In het midden: Harrie, Mieke, vader Sjef en moeder Drika, Toon, Lies
Vooraan: Leo, Jo en Gerard