Leo Rovers en Tonny Rovers-Jonkers

Op 24 november 2022, haalden we in Bakel herinneringen op bij de heer Leo Rovers, geboren op 16 januari 1936 en mevrouw Tonny Rovers-Jonkers, geboren op 20 februari 1940. Beide zijn hun Bakelse geboortegrond altijd trouw gebleven. 

Tonny was pas vier jaar toen de oorlog eindigde. Die is dus aan haar voorbij gegaan. Maar zij herinnert zich nog wel dat zij destijds niet mee mocht om te gaan kijken naar de intocht van de Engelse militairen in het dorp “omdat ze daarvoor nog te klein was”. 

Samen delen ze echter tal van anekdotes op uit de oorlogstijd. Een enkel woord van Tonny leidt steeds weer Leo’s volgende stukje geschiedenis in. En al snel blijkt dat bij het echtpaar regelmatig over de oorlog is gesproken. Sterker nog, zij hebben samen werkelijk een unieke verzameling oorlogsmateriaal vergaard. En wat is het fijn dat een kleinkind daarin geïnteresseerd blijkt te zijn. In tegenstelling tot de verdrietige ervaring van vele senioren, waar kinderen of kleinkinderen zeggen: “Doe het maar naar een archief of museum, pa”. Zo niet bij de familie Rovers.

Door: Sjef Smeets

Leo begint zijn verhaal met: Ik herinner me dat ik met moeder naar de vroegmis ging, nadat ik mijn 1e Communie had gedaan. Ik was onderweg zo bang van de Duitse tanks in de straten, dat ik onder moeders’ rok dook. 

De ouders van Leo hadden een klein boerenbedrijf met vijf koeien. Ze maakten kaas en boter, die – tegen de regels in - grif verkocht werden aan Helmonders, die er regelmatig voor in de rij stonden. Die verkoop op het erf werd destijds als smokkelen beschouwd. Ze mochten alleen voor eigen gebruik produceren. Dus vader draaide voor drie dagen “het kot” in. 

Op een gegeven moment hielden de Duitsers een razzia in het dorp. De ondergrondse vluchtte het nabije bos in. Die moesten toch ook eten zeker. Dus moeder maakte “petassie”, stamppot van boerenkool of spinazie. Die pannen zette vader ’s nachts op de dorsmachine in de schuur. De onderduikers konden daar door een klein deurtje naar toe om de maaltijden op te halen. 

We hebben ook wel geluk gehad. Er was een grote tank voor het kamerraam gereden. In de slag om Overloon werd die toen wel geraakt, maar ons huis niet. 

Vlak voor de bevrijding, tijdens hun terugtocht, dook een brutale Duitser bij de buren in het ouderlijke tweepersoons bed. Hij eiste dat de buurvrouw erbij zou komen, maar die had het gevaar goed ingeschat en was vertrokken. 

Ze haalden om hun terugtocht naar de Heimat te vergemakkelijken toen ook paarden weg. Daarvoor stapte bij ons een Duitser binnen, die om zijn macht te tonen zevenendertig kogels en twee handgranaten op tafel legde. Maar vader had ons paard al in het bos verstopt. 

De Engelsen kwamen op een gegeven moment uit Deurne toen de Amerikanen van de kant van Gemert naderden. De Duitsers zaten daar tussenin zodoende knel in de Peel. Ik moest, samen met mijn zusje naar het dorp om de elektricien te vragen langs te komen, omdat we thuis geen licht meer hadden. 

Maar bij een luchtgevecht boven Bakel op 18 december 1944 (zie het rapport van de burgemeester van Bakel) werd ik toen gewond. Ik liep een hoofdwond op, mijn rechterarm werd geraakt. Die kan ik sindsdien niet meer recht krijgen, En er zat een scherf in mijn knie. Ik ben vier dagen buiten kennis geweest. De familie heeft me toen ook maar laten “bedienen”. Zo noemt men de ziekenzalving, een rooms-katholiek sacrament, dat wordt toegediend aan zieken en stervenden. Ik heb toen weken in het ziekenhuis doorgebracht. Eerst drie weken in Helmond tussen Engelse en Duitse militairen. En aansluitend nog vier weken in een noodziekenhuis te Aarle -Rixtel. Bij het Helmondse ziekenhuis aangekomen vroegen de nonnen – Orde Zusters van Liefde – tot tweemaal toe: “Wie betaalt dit?”. Waarop mijn inmiddels gearriveerde vader antwoordde: “Dat betaal ik”.Na het verblijf in Aarle-Rixtel werd ik met een taxi naar huis gebracht. Maar dat ging niet goed. Het moest namelijk via een slechte weg, waar de chauffeur eigenlijk niet overheen wilde. Maar dat kon niet anders. Dus hij reed zich vast, toevallig bij mijn grootouders voor de deur. De chauffeur kwaad. Enfin, mijn grootvader en ome Jan, een broer van mijn moeder, hebben het paard gehaald en daarmee de auto weer los getrokken. 

De taxirit kostte overigens fl. 12.50. Dat moest mijn grootmoeder betalen. Zoals ik natuurlijk later allemaal heb gehoord. 

Wij zwierven als kind vooral veel bij de Engelsen in het dorp rond, waar we werden verwend met chocolade en biscuits. Een keer heb ik samen met een vriendje een heel kistje chocola leeg gegeten. Daar was mijn moeder niet echt blij mee. 

Het zichtbaar gelukkige echtpaar, Leo en Tonny, kijkt tevreden terug op hun lange leven samen. Eenmaal getrouwd, hebben ze eerst vijfentwintig jaar varkens en koeien gehouden. Zij boerden goed, totdat minister Gerrit Braks vermindering van de veestapel voorschreef. Toen schakelden ze over op het runnen van een museum - dat intussen al 30.000 bezoekers heeft ontvangen - en een camping. Na dertig jaar nam hun jongste dochter de leiding over.

Bronnen:
www.rijckheyt.nl

 

Dit verhaal hebben we ook op onze facebookpagina geplaatst. Zie hier de reacties op dit verhaal.