Renk (van Reinhard) Poncin

In november 2022 haalden we in Eindhoven herinneringen op bij de heer Renk (van Reinhard) Poncin, geboren te Roermond op 22 maart 1936. Hij vertelde ons zijn Luxemburgs/Nederlands oorlogsverhaal.

Door Sjef Smeets

Renk was de oudste van vijf kinderen in het gezin Poncin. De familie heeft haar wortels in Luxemburg. Slechts gedurende 1940-1945 is hun nationaliteit voor enkele jaren “ingeruild”. Het was namelijk zo dat Luxemburgse mannen in Duitse militaire dienst moesten. Dat had Keizer Otto eeuwen geleden al zo bepaald. (Elzassers trof destijds hetzelfde lot). Die oekaze was in 1914 of 1915 voor opa Poncin reden geweest om met zijn vrouw naar Vaals in Nederland te vluchten. Sindsdien is de familie in Nederland gebleven. 

Renks’ ouders slaagden er vervolgens op 9 mei 1940, nog net voor de Duitse inval, in om hun ordner bij het Bevolkingsregister te laten vervangen. Bij die actie werden zij “Nederlanders” gemaakt. Zodoende bleef vader inlijving in de Wehrmacht bespaard. Maar die verandering van nationaliteit is na de bevrijding weer teruggedraaid. Renk en zijn beide kinderen zijn Luxemburgers gebleven. 

De eerste oorlogsherinnering gaat terug naar de dag dat de straat opeens vol Duitsers was. Vader had een moeder uit Aken en sprak dus vloeiend Duits. Hij praatte met de soldaten, die hem vertelden: “Over een week zijn we in Engeland en dan is de oorlog weer voorbij”. Het is allemaal “iets” anders gelopen. 

Die jonge Duitse soldaten, zeventien of achttien jaar oud, net vanuit de Hitlerjugend overgegaan naar de Wehrmacht, hebben sinds 1943 bij ons in de straat gekampeerd. Vóór onze evacuatie hadden ze al allemaal burgerpakken geronseld, om daarin terug naar huis te gaan. Eentje, met de lengte van mijn vader, vroeg of die een oud pak voor hem had? 


Eind 1944 was Roermond frontstad. In de toren van de Sint Christoffelkathedraal hadden de Duitsers een zwaar kanon staan. Dat werd door de geallieerden ervan af geschoten. De Duitsers besloten toen de Roermondse bevolking te doen evacueren. Dat werd ook voor de familie Poncin een hele reis. De eerste etappe ging op een boerenkar met een paard ervoor naar het Duitse Brüggen. Moeder mocht met de vijf kinderen op die kar mee. Maar vader en een buurmeisje moesten lopen, herinner ik me nog. 

In de loop van de avond ging het op een vrachttrein naar Essen of Dortmund. Vier mannen hadden zich bij het station in de struiken verstopt voor de Wehrmacht-soldaten. Zij slaagden erin, vlak voor die vertrok, nog op de trein te komen. Weer een dag later ging het in diezelfde wagons naar het noorden van ons land, waar de familie uiteindelijk over drie adressen in Hijlaard verdeeld werd. Twee zussen werden er in huis genomen door twee onderwijzeressen. Vader, moeder en mijn jongste broer belandden op een boerderij. Zelf vond ik samen met een broer onderdak bij een andere boer, de familie Bakker. Ik herinner me goed dat we daar niet in de voorkamer mochten komen omdat daar de oudste dochter lag, die leed aan tbc. Er verbleven, waar ik was, ook vier onderduikers, waaronder een melkboer uit Leeuwarden. Die verkocht voor “onze” boer dus ook de melk van diens tachtig koeien. Op een gegeven moment kwamen twee Duitsers en twee Hollandse mannen vier van die koeien weghalen. 

Van de onderduikers namen we afscheid toen op een zondagmorgen de Canadezen waren gekomen. Zelf vertrokken we daarvandaan twee of drie weken later. Vader was procuratiehouder bij de firma Vekoma in Vlodrop, nu een van de grootste achtbaan- en attractieparkbouwers ter wereld. Zijn baas, fabriekseigenaar Op het Veld, bracht onze familie in mei 1945 met zijn grote DKW-bestelbus terug naar huis. Daar hadden de Amerikanen in gezeten. De piano stond buiten, in de voortuin. Daar hebben ze feest rond gevierd. Maar ze hadden niet het bestek, serviesgoed en andere spullen gevonden, die vader onder de vloer had verstopt. Ze hadden wel de konijnen en de kippen opgegeten. 

Mijn Duitse grootmoeder heeft na de bevrijding vanuit hun woonplaats Heerlen gezocht naar een manier om in Roermond te komen. Dat lukte haar samen met mijn Luxemburgse grootvader uiteindelijk door mee te reizen met een van de Amerikaanse colonnes, die kolen naar het westen van ons land brachten. De enige mogelijkheid om de reis te maken. 

’s Morgens om zeven uur moesten ze zich melden. Zij mocht in de cabine zitten en opa zat achter op de kolen. In Roermond vonden ze ons lege huis. Ze brachten het beddengoed weer terug naar de slaapkamers. De matrassen lagen namelijk in de kelder, waar wij hadden geslapen vóór de evacuatie. Ze hebben toen ons huis zo goed als mogelijk opgeknapt.

Dit verhaal hebben we ook op onze facebookpagina geplaatst. Zie hier de reacties op dit verhaal.