Otto Litzner
Arbeitsmann Reichsarbeitsdienst 6/212

Op 1 augustus 1943 kreeg hij zijn oproep voor de Reichsarbeitsdienst en kwam hij in Lager Wassenberg-Süd, vlakbij de Nederlandse grens: ‘Met 17 jaar wordt dan gezegd jullie zijn geen jongens meer, jullie zijn mannen. Ja, toen voelden we ons wat. We waren mannen! Jawohl! En toen kregen we ook een stalen helm! Die schep was maar bijzaak. We kregen ook geweren en een uniform!’ Samen met zijn kameraden kwam hij naar Eindhoven waar hij als K4 aan het zoeklicht werd opgeleid; hij was verantwoordelijk voor de stroomtoevoer.

In het vroege voorjaar van 1944 werd hij met zijn eenheid naar Gilze-Rijen verplaatst naar een militair vliegveld van de Duitsers. Vijf Geschützzüge (vuurmondpelotons) werden rondom het vliegveld opgesteld en ook het zoeklicht werd ingezet tegen de jacht op Engelse jachtvliegers die achter de Duitse bommenwerpers aanzaten. Het werk gebeurde vooral ’s nachts. Terwijl de adrenaline door de lijven van de jonge ‘soldaten’ stroomde, konden ze overdag niets anders dan wat rondlummelen. Ze waren opgeroepen voor de oorlog, maar namen niet daadwerkelijk deel aan die oorlog: er gebeurde nooit wat op hun basis. Litzner beschrijft die tijd als een groot avontuur waar hij met zijn kameraden vooral jacht maakte op konijnen en fazanten, maar het echte avontuur liet niet lang meer op zich wachten….

 

In juni 1944 kwam er weer een overplaatsing. Dit keer richting Arnhem. Zijn eenheid nam stelling in Westervoort aan de linker- en rechterzijde van de Westervoortse spoorbrug. De opleidingstijd was voorbij en geheel zelfstandig bemanden de arbeidsmannen van de eenheid 6/212 de Flakbatterie 5/591. Hij kan zich nog herinneren dat ze eindeloos op wacht moesten staan. Ze wisselden elkaar om de twee uur af. Eigenlijk veranderde er niet veel voor de mannen ten opzichte van hun vorige stelling. Dat werd wel anders toen op 17 september 1944 de geallieerden geland waren tijdens de Operation Market Garden. Rond lunchtijd kwamen er formaties vijandelijke bommenjagers aan die hun stellingen bombardeerden:

 

‘Ik zat bovenop mijn schuttersput, de zon scheen en de hemel was helder. Opeens riep er één: Otto! Otto, wegwezen! Ik keek naar de zon, kwam me daar toch ineens een Thunderbolt bommenwerper van achter de zon vandaan! Ik dacht bij mezelf, die heeft alleen het zoeklicht gezien en zag daar geen gevaar in. Ik ben als de wiedeweerga terug in mijn schuttersput gesprongen, maar toen was het directe gevaar al voorbij!’ Het bombarderen ging tot in de namiddag door.

 

De veteraan herinnert zich nog een kritisch moment op dinsdag 19 september 1944:

 

‘Wat was het ook alweer, toen, die ene middag rond een uur of vier?’ Hij kan zich het type vliegtuig niet meer herinneren dat op hen afvloog: ‘En toen kwam hij ’s avonds tegen de schemering naar beneden, steeds lager … en wij hadden een schijnverbod! Ja, toen bleek het een vijandelijke machine te zijn. Die had zo lang daarboven rondgecirkeld, er zaten beslist spionnen in!’

 

De geschrokken arbeidsmannen zetten alles in werking om het vliegtuig neer te halen en dat lukte ook: Ze zaten midden in de Slag om Arnhem en kregen de taak om de brug van Westervoort te verdedigen. Tegen de tijd dat ze vrijwel niets meer hadden om zich mee te verdedigen, hoorden ze een vreemd geluid:

‘In de verte klonk het woemm, woemm, woemm … .’

 

Litzner weet het met zijn hand aan zijn oor beeldend te brengen. Hij vermoedde dat het gedonder uit de richting van Nijmegen kwam. Ze hoorden toen ook het snerpende geluid van een granaat en de enorme klap van de inslag:

 

‘En dan werd het tijd dat je verdween! Als je niets hoorde, dan was het gevaarlijk. De schoten die je hoorde waren niet gevaarlijk, want die waren al weg!’

 

Na de Slag om Arnhem beleefde zijn eenheid op 16 oktober 1944 nog een artillerieaanval waarbij de steenfabriek getroffen werd. Het was duidelijk dat de Reichsarbeitsdienst niet langer in Westervoort kon blijven. Op 21 december 1944 werden ze naar Praag gecommandeerd, waar ze zich moesten melden in de Tsjechische stad Hulken, nu Hluk geheten, in de regio Ungarisch-Radisch, dat vandaag de dag Uherské Hradištӗ heet. Litzner werd daar als K6 opgeleid aan de Zünderstellmaschine van het zware 88mm Flakgeschut. Er volgde weer een overplaatsing. Dit maal werd Litzner met het luchtafweergeschut bij de Großkampfbatterie ingezet in de stadswijk Eichlinghofen bij Dortmund. Hij kwam daar in gevecht met de Amerikanen en maakt bange tijden mee: ‘De Amerikanen kwamen al naderbij en die hoorde je door luidsprekers: Duitse kameraden, geef je over!

 

”En dan volgde van die mooie muziek! Schlagermuziek! Zarah Leander was dat in die tijd. En dan weer: Duitse kameraden, geef je over! Zo ging het voortdurend.’ De Duitse kameraden gaven zich niet over en Litzner zag veel leeftijdgenoten sneuvelen. Ze moesten vluchten. Voortdurend waren ze onderweg en wisten niet waarheen of waarom. Ze volgden de instructies van hun commandant. Steeds weer moesten ze voor zichzelf schuttersputten graven. Ze groeven hele nachten door en dekten tegen de morgen de gaten af met koolbladeren, zodat de vijand niets kon zien. Zo waren ze dagen lang op de vlucht; moe, uitgeput en hongerig:

 

‘Ik was kapot, ik was knock out! En als je mocht stoppen, was je meteen weg, in slaap! Dan kwam de Spieß voorbij en schopte tegen je aan en begon te brullen: Mens, je kunt hier toch niet zomaar liggen meuren! Als je echter het bevel kreeg om verder te gaan, dan was je er ineens weer!’

 

Uiteindelijk werd de situatie onhoudbaar voor de Duitsers:

 

‘Daar stonden we dan tussen de aardappels en de wortels. We waren doodop. We hadden honger en je had toch nergens meer zin in! Je had geen kracht meer.’

De situatie werd steeds hopelozer en de commandant gaf het bevel: ‘Red jezelf. Ik kan jullie geen ontslagpapieren meer geven.’

 

Litzner kan zich dat moment nog heel goed herinneren:

‘Die was slim! Redt wie zich redden kan! De commandant redde daarmee zijn eigen leven ook! Wanneer hij dat bevel al eerder had gegeven en ze hadden hem daarbij gepakt, dan zou hij standrechtelijk doodgeschoten zijn. Hij moest wachten totdat er geen SS meer in de buurt was. De SS was … die mocht ik niet. Ik heb zoveel dingen met de SS meegemaakt die ik hier niet zal herhalen.’

 

Samen met een kameraad besloot hij terug naar huis te vluchten. Ze gooiden hun koppel, helm en papieren weg en vluchtten een boerderij binnen. Daar kregen ze burgerkleding. Kameraad Heinz Glosemaier moest het zondagse pak van de boer aan; de broek reikte niet verder dan tot ver boven diens enkels. Hijzelf kreeg een grote hoed op en droeg een blauwe kiel met een Manchesterribbroek. De veteraan krijgt nog de lachkriebels als hij aan het beeld terugdenkt dat hij en zijn kameraad in die tijd geboden moeten hebben. Zo, als zigeuners verkleed, trokken de jongens huiswaarts. Het werd een lange gevaarlijke tocht, waarbij ze probeerden om niet in krijgsgevangenschap te raken…

 

Weten hoe het afliep?

Lees: Weggemoffeld Levensverhalen van Duitse Arnhemveteranen.