De heer van Ham

Door: Mats Paulusson


Voor dit interview reis ik op een woensdagmiddag, genietend van heerlijk lenteweer, naar het dorpje Eersel, net onder Eindhoven. De familie van Ham heeft ons gecontacteerd of wij interesse hadden in oorlogsdocumentatie uit de periode zelf en een mooi verhaal. Terwijl ik mijn auto parkeer voor een prachtig onderhouden tuin, komen de gezonde zenuwen weer op. Het is toch elke keer weer spannend. De heer van Ham doet vriendelijk de deur open en onder begeleiding van klassieke muziek zitten we even later aan de keukentafel waar mevrouw van Ham koffie en wat lekkers heeft verzorgd. Het gesprek kan beginnen.

 

“Op 10 mei waren we in de tuin bij mijn oom, want toen gingen de snijbonen de grond in. De staken waren gezet en wij mochten meehelpen de bonen bij de staken in de grond te stoppen. Toen kwam in één keer het bericht ‘het is oorlog’. We wisten niet wat dat was… wat is oorlog? Ik ben in 1934 geboren, ik was een manneke van vijfenhalf.”

Zoals gewoonlijk slik ik weer even terwijl ik me de situatie inbeeld, het blijft lastig alleen al deze uitspraak ten volle te beseffen. De heer van Ham gaat verder.

“Mijn vader die was bij de luchtwacht, voor het spotten en doorgeven van de overkomende vliegtuigen. Hij stond op het oude stadhuis van Tilburg en hij was geüniformeerd. Toen de oorlog begon is hij opgeroepen en vertrokken naar het westen, in de buurt van Den Haag. Direct aan het begin van de oorlog is hij daar ook krijgsgevangen genomen. Als kind kun je dat niet bevatten. Hij is wel op een gegeven moment teruggekomen. Mijn vader was van 1895 dus hij was 45, en mensen boven de 45 werden vrijgelaten. Ze moesten het uniform inleveren en konden weer naar huis. Ik weet niet of hij twee weken of twee maanden is weggebleven, maar hij kwam thuis en had een lichtblauwe polo aan met een witte veter erin, dat heb ik als kind altijd onthouden.”

Ik kan me niet voorstellen wat voor angstige weken dat zijn geweest voor de familie. Gelukkig heeft de heer van Ham er geen of weinig herinneringen aan.

“In die tijd hadden wij buren, en dat waren Duitsers, dat was in Tilburg heel gewoon. In Tilburg had je heel veel wollen stoffen fabrieken, waar hij verfmeester was. Een vrouw en zoon had hij, Herr und Frau Müller. Mevrouw Müller kwam bij ons altijd Apfelstrudel bakken, we waren gewoon buren eigenlijk, waar je netjes mee omging. Toen brak de oorlog uit en mijn vader was weg. Er zaten drie families bij ons in huis. Dat waren dus twee tantes en mijn moeder, alle kinderen die erbij waren, en een dienstmaagd. Eén van de eerste dagen van de oorlog werd een fabriek gebombardeerd, de eerste kennismaking met het geweld. Het viel nog wel mee, de bommen zijn wel gevallen, maar niet ontploft, de fabriek was wél verwoest. We gingen natuurlijk kijken wat er aan de hand was, allemaal mist van de stof en rotzooi. Al gauw kwamen Duitse auto’s bij ons de straat in rijden, en die wisten dus waar die Duitsers, onze buren, woonden. De vrouw van die verfmeester, die stapte dus in en begon aan de Duitsers te vertellen waar ze moesten zijn. Al kon ze nog zo lekker Apfelstrudel bakken, het was dus snel over met onze genegenheid voor hen.”

Ik vraag of ze de Duitsers de joden liet zien, en dat soort zaken, maar meneer beaamt dat dat nog niet aan de orde was, het ging meer om wie waar woonde en hoe de stad in elkaar zat.

“Al snel werden de ramen afgeplakt met plakband en moesten we alles verduisteren. Hun Duitse zoon ‘Rolf’ was 17 of 18 en werd al snel ingelijfd bij de Wehrmacht. Dan liep hij heel trots rond met zijn pakje aan en zijn gepoetste laarzen. Hij had een heel goede opleiding gehad, want hij kon over smalle betonnen schuttingen lopen, hij was getraind als militair. Onze hulp in de huishouding had zo’n hekel aan die vent. Want dan liep hij balancerend over de schutting en ging dan op de hoek van de schutting zitten zodat hij bij ons in de woonkamer keek, gewoon om een beetje te showen. Dan liep de hulp met een ladder naar de schutting toe en duwde hem zo van de schutting af. Maar die vent was natuurlijk goed getraind; die pakte de schutting vast, liet zich achterovervallen en liep dan trots weer verder. Die lachte daar gewoon om.”

We lachen om het voorval.

“Mijn broertje was er ook nog, die was een jaar of vier. Voor ons waren het allemaal moffen. Dan liep hij bij ons het poortje uit en riep dan ‘rotmoffen’. De militairen lachten daar een beetje om, maar toen schopte hij één van hen ook nog tegen zijn mooie gepoetste laars. Die soldaten waren tot alles in staat, dus ik trok hem aan zijn kraag het poortje weer in en deed de deur op de grendel. ‘Dat is heel gevaarlijk voor pappa’ zei ik hem. Nou, dat was de familie Müller.”

Ik sta echt verbijsterd, de familie heeft toch redelijk wat geluk gehad dat de Duitsers toen nog goedgemutst waren.

De heer van Ham gaat verder.

“En toen kwam de tijd van het koper inleveren, fietsen, radio’s. Dan kwamen de Duitsers voorrijden met een enorme vrachtwagen, en dan kwamen ze het koper ophalen. De paraplubak en dat soort dingen gingen mee, maar niet alles.
Qua koper werden ook nog alle kerkklokken het hele carillon (35 stuks) van de Heuvelse kerk Tilburg weggehaald, voor kanonnen en ammunitie.
Mijn vader ging zijn radio inleveren, maar hij was heel slim. Hij had zelf een goede radio en de kapotte leverde hij in. De goede hield hij boven in de kast. En om bepaalde tijd ging hij dan naar boven om naar radio Oranje te luisteren.”

 

Ik vind het extreem bijzonder om te horen hoe gemakkelijk bepaalde zaken behouden konden worden, de Duitsers registreerden namelijk alles, wat ook door de heer van Ham wordt beaamd.

“Op een gegeven moment was het zover; in de woonkamer hadden wij een trapnaaimachine staan, die naaimachine is eraf gegaan, daar is de radio opgezet en dan ging het kleed erover. En dan ’s avonds om acht uur kwam die uitzending van radio Oranje, met codes van … ‘Jan koopt vandaag klompen’, en dat waren voor het verzet bepaalde signalen dat er wat moest gebeuren. Onze buurman, die wist dat wij die radio hadden, kwam ’s avonds achterom om ook mee te luisteren.

 

Je had ook nog het sper-uur. Iedereen moest binnen zijn na acht uur, dan mocht je niet meer naar buiten. Die Duitsers liepen dan door de straten, die dronken overal met vrouwen of jonge meiden. Bij de kaasboer sloegen ze bijvoorbeeld de etalageruit in en roofden ze de kaas eruit en aten ze die ter plekke op. En dan zag je naderhand nog de kaaskorst met bloed eraan van de tand die ze erin gezet hadden. Die lagen daar gewoon op straat. Dat vraten ze gewoon ter plekke op.

’s Nachts kwamen de vliegtuigen over, dan gingen de zoeklichten aan en dan probeerden de Duitsers ze naar beneden te schieten, die werden door een zoeklicht gevangen. Mijn vader kwam ons dan altijd wakker maken: ‘Kom eens mee kijken, want het spookt weer’. Wij konden van achter uit het huis uit het raam kijken en dan zagen we dat gewoon. Het waren Britten.

 

Dan was ook nog verzet in Tilburg. Het was goed georganiseerd maar er was ook verraad. Rob van Spaandonck was er een van de verzetslieden. Die hebben ze gearresteerd en die is in de Loonse of Drunense duinen gefusilleerd.”

Een van de gedoneerde documenten spreekt daar ook over, samen met een foto van de heer van Spaandonck.

“Mijn vader had een groothandel in koek- en suikerwerken. We kregen veel voedselbonnen. Daardoor ontstond er een ruilhandel, want geld was niets waard. Wij hadden dus bonnen voor snoep, maar daar hadden wij natuurlijk genoeg van, dus die konden we inruilen voor schoenen bijvoorbeeld. Mijn vader had destijds ook een auto, die had hij weggestopt. Hij had de wielen er afgehaald en ergens in een magazijn gestopt, in de hoop dat hij er na de oorlog weer mee kon rijden. Hij moest tijdens de oorlog de wielen er afhalen, toen ben ik mee geweest. We hadden ze op een handkar gelegd en dekzeil erover gedaan. Onderweg kwamen we nog Duitsers tegen van de Wehrmacht. Die moesten naar Goirle. Mijn vader had een gruwelijke hekel aan Duitsers. Dus dan antwoordde hij ‘Oh, het Goirke’, want dat is een wijk bij Tilburg en Goirle, een dorp. En dan wees hij ‘Oh het Goirke? Dat is daar’ en dan wees hij de heel andere kant op. Ik was bang toen, want potverdorie, als ze dat dekzeiltje eraf hadden getrokken hadden ze weleens willen weten waar die wielen bij hoorden, dat vond ik niet slim van mijn vader. Maar ja, hij kon dat niet laten.”

 

We lachen erom. Dat moet echt een absurde situatie zijn geweest.

“Met de radio werden de vorderingen van de geallieerden wel bijgehouden, daar waren wij van op de hoogte. Toen ze landden op Normandië hoorden we dat ook.

 

Toen was de slag om Arnhem gekomen. Ik weet nog wel dat die vliegtuigen met die gliders over zijn gekomen.“

Heeft u dat gezien? Vraag ik, eerlijk gezegd verrast.

“Ja hoor! Het werd gewoon donker eigenlijk, die kwamen over Tilburg heen.”
Was het zo erg? “Ja, zo erg was het ja, het was gewoon een armada. Ik zie ze nog werkelijk waar vliegen. Ze vlogen super langzaam, die gliders hingen achter de viermotorige bommenwerpers.

Ondertussen bezorgde mijn vader samen met zijn broer nog spullen rond met een wagen. Dat was een soort aanhangwagen maar hadden ze omgebouwd zodat er een paard voorkon. Die moesten ze toen ook inleveren, maar ze hadden een list verzonnen. Ze hadden een groot rood kruis op de wagen geschilderd en gezegd van ‘Ja, wij moeten ziekenvervoer doen’. Maar de ellende was dus, midden in de nacht kregen ze dan bericht dat ze zieken op moesten halen. Dan moesten ze het paard ophalen, inspannen, en die zieken op gaan halen. Dat was natuurlijk wel ellendig, zeker tijdens het sper-uur. Maar dan had hij ook een alibi dat die dus zieken moest vervoeren.

Het was destijds heel druk in de kerk, Onze Lieve Heer werd onderhand van het kruis afgebeden dat maar die oorlog voorbij zou zijn. Toen zat de kerk stampvol, hè.

We hadden ook nog een oom. Hij is opgepakt tijdens de oorlog omdat hij bij de Gele Rijders, korps cavalerie van het Nederlandse leger, zat. Hij is op een gegeven moment toch ook vrijgekomen, omdat hij van Duitse oorsprong was.

 

Wij hadden als kinderen een ontzettende hekel aan die Duitsers. Als we dan de bal over de schutting schoten, en een bal dat was al heel wat in de oorlog, dan gingen wij dus aan de voorkant bij Frau Müller aanbellen, en dan zei ze zo van “Komm’ mal bitte” dan gingen wij snel die bal halen, we wisten de weg, en dan stond ze bij de uitgang met zo’n snoeptrommeltje. Mijn broertje en ik pakten een snoepje, maar opeens gooide hij het snoepje weer terug en dan renden wij als zotten terug naar huis, wij hoefden van haar geen snoepje.

 

Of bijvoorbeeld in het dorp van mijn opa in Lage Mierde hadden ze een hond. En dan hielden ze die hond een bot voor. En dan mocht hij ruiken maar niet happen. En dan zeiden ze zo van “Ja, dat bot is van Hitler” en dan trok die hond zich terug, en dan zeiden ze van “Het is van de koningin” en dan hapte hij toe en mocht hij het hebben.


Dat soort dingen kwamen allemaal voor. En de liedjes, anti-Duitse liederen.
Ook nog een leuk verhaal. We hadden een bolderkar en aangezien de jongens en meisjes apart naar school gingen, ’sochtends de jongens, ’s middags de meisjes – de volgende week weer omgedraaid – moesten we onze kleine broertjes naar de bewaarschool brengen. En dan moesten we langs de Duitse kazerne, waar het afgezet was met prikkeldraad en waar soldaten op wacht stonden. Dus twee broertjes zaten in de kar en één moest duwen. We reden keihard langs de op wacht staande Duitsers, en terwijl wij dus erlangs reden komt er een Duitser uit de kazerne gefietst. Die hadden we helemaal omver gereden. De Duitse wachters lagen natuurlijk ook in een deuk, maar wij zijn heel snel doorgereden, want anders kwamen ze ons misschien achterna. We waren natuurlijk maar een jaar of negen. De fiets was helemaal total loss.”

 

Ik zit echt met stomme verbazing, dit is werkelijk een schat van nieuwe verhalen voor mij. Dan beweegt het gesprek zich naar het einde van de oorlog.

“In de laatste dagen van de oorlog is Tilburg behoorlijk beschoten. De hele wijk, de Vogeltjesbuurt noemden we die, helemaal doorzeefd, terwijl wij buiten speelden. We hoorden wel lawaai, maar we wisten niet wat er aan de hand was.


Op 27 oktober 1944 is Tilburg bevrijd. Op een gegeven moment was de melk op. Toen zei mijn moeder zullen we melk halen. We zijn bij ons de straat uitgelopen naar de Bosscheweg, dat was de verbindingsweg van Breda, Tilburg en Den Bosch. Daar zagen we de afgang van het Duitse leger. In het begin van de oorlog liepen ze trots marcherend door de straat heen ‘und wirfahren gegen Engeland zingend’ en dan netjes al die Duitse laarzen, tsjak tsjak tsjak tjsak, en toen zagen we het Duitse leger opnieuw! Daar was helemaal niets meer van over.


Ze hadden fietsen gejat, kinderwagens en stepjes, en zo trokken ze te voet richting Den Bosch. We zijn daar nog tussendoor gegaan om melk te halen.
Toen is de korte beschieting begonnen, de granaten floten over ons heen. En je wist in de oorlog, als de granaten nog floten, dan was het goed, maar als die toon lager werd dan moest je dekking zoeken. Dat gebeurde bij ons ook. We sprongen tegen een muur. Daarna ben ik er als een haas vandoor gegaan naar huis, de kelder in, en daar hebben we de bevrijding afgewacht.

 

Eén van de laatste granaten viel in een huis, van de familie Vriens, die woonden in een huis of zes verder dan het onze. We durfden niet te gaan kijken want er kon elk ogenblik nog een granaat vallen.
Niet veel later kwam de buurman kijken of bij ons alles in orde was. We zaten in de kelder met heel de familie. Toen zei hij van ’Nou, dan gaan we kijken bij familie Vriens’. Heel de woonkamer het plafond eruit. En die piano lag aan diggelen op de zolder. Ik ben naderhand nog via de trap wezen kijken. De familie zat ook in de kelder, die waren allemaal ongedeerd.


Toen is mijn vader naar de huisbaas geweest en heeft gevraagd of die familie niet in het huis van die Duitsers konden zitten. Het werd de familie Müller al een tijdje eerder te heet onder de voeten, dus had de familie Vriens weer een huis. En dan dacht je dat die oorlog voorbij was, maar toen kwamen de Schotten, die hadden Tilburg bevrijd – en marcheerden veel gemoedelijker dan de Duitsers de stad in– van hun schooiden we chocolade, kauwgum en sigaretten voor pappa.”

Er verschijnt plots een glimlach op het gezicht van meneer van Ham.

 

“En je zag condooms liggen. Ik wist bij god niet wat een condoom was dus ja, dat zijn ballonnen hè, dus die dingen oprapen en opblazen. En ons moeder ‘weg met die dingen!’ Ik moest mijn handen wassen, mijn mond spoelen, mijn gezicht wassen – ik moest gewoon compleet in bad. Ik snapte er toen helemaal niets van natuurlijk.

Er waren ook Schotten bij ons ingekwartierd. Tegenover ons stond bijna over de hele lengte van de straat een fabriek, daar werd een hele colonne militaire auto’s tegenaan gezet. En dan kwam er gewoon een kwartiermeester vragen – die belde aan – ‘mogen wij hier inkwartieren?’ en ik verstond er niets van natuurlijk dus zei maar ‘ja uh voeten vegen’. Dus kwamen er drie mannen bij ons slapen. Ik weet nog wel, één man hete Sjors (George), de andere ook, dus werden ze maar Sjors 1 en Sjors 2. De derde heette Jordy. Die hebben dus bij ons ingekwartierd gezeten. Ze namen altijd leuke dingen mee: brood, Engelse pudding, corned beef. Maar op een gegeven moment moesten ze weg, want toen was het Ardennenoffensief bezig. We dachten ‘die zien we nooit meer terug’, maar na maanden stond er ineens een Jeep voor de deur. Toen kwam Sjors er uit, de dikke. Die bracht een Mecanodoos mee.


Toen ze bij ons ingekwartierd zaten, zat ik ook altijd te spelen met een bouwdoos. Dus ik kreeg van hem een nieuwe doos die hij ergens uit Duitsland had gehaald. Hij belde aan en zei tegen me: ‘kom eens mee.’ Toen pakte hij die doos achter uit zijn Jeep. ‘Zo, die is van jou’. Zelfs onze kinderen hebben er nog mee gespeeld, ik heb nog een paar stukjes.”

 

Na deze leuke afsluiter hebben we het nog over de gruwelen van de oorlog, de absurditeit van beslissingen die genomen zijn, de hedendaagse politiek en vooral het feit dat dit voor mensen die het niet hebben meegemaakt gewoon bijna niet te beseffen is. Ook hebben we het erover dat de wrok tegen de Duitsers ongelooflijk lang een nasleep heeft gehad, zelfs tot op het punt dat de heer van Ham geen Duitse auto’s kocht en Duitse vriendinnetjes van familieleden schuwde.

 

Het was een zeer open en hartelijk gesprek, vol serieuze gebeurtenissen, humor en vooral met veel respect.

We danken de familie van Ham van harte voor het interview en de gedoneerde documenten.