Jan Slier

Opgemaakt door Arjan Denneman

Op een koude maandagochtend sta ik aan de deur bij de heer en mevrouw Slier waar ik hartelijk met een glimlach wordt ontvangen.

We nemen aan de keukentafel plaats en meneer Slier begint te vertellen over zijn herinneringen aan de oorlog.

‘’ Ik ben precies 1 jaar voor de deportatie op 30 juli 1941 geboren in Rotterdam. Ik weet nog goed dat ik samen met mijn moeder en twee broers in een handkar richting Overijssel vertrok. Het was ijs en ijskoud dus we kropen dicht tegen elkaar aan om zo enigszins warm te blijven. Dit was tijdens de hongerwinter. Mijn vader was Joods maar mijn moeder was dat niet. Ze waren een zogenaamd gemengd huwelijk en dat is ook de reden geweest dan wij niet als eerste werden gedeporteerd. Helaas had de rest van mijn familie dit geluk niet.

De Joodse raad was verantwoordelijk voor het aanwijzen van Joodse gezinnen welke op transport moesten naar een zogenaamd werkkamp. Gemengde gezinnen bleven zo in eerste instantie gespaard. De Joodse raad idem echter toen hun ‘’werk’’ erop zat zijn ook zij uiteindelijk gedeporteerd. Mijn vader is uiteindelijk wel opgepakt en naar Kamp Vugt gestuurd waar hij gewerkt heeft en van geluk mag spreken. Hij werd uiteindelijk bevrijd en naar huis gestuurd ten einde van de oorlog. Het had geen week langer moeten duren..

Zoals begonnen, mijn moeder vertrok dus met mij en mijn twee broers richting Overijssel waar mijn oma woonde. De relatie tussen mijn moeder en oma na het huwelijk met mijn vader was erg slecht geworden. Mijn oma wilde namelijk helemaal niet dat mijn vader en moeder zouden trouwen vanwege zijn Joodse komaf. Hun oplossing was zwanger te worden, dan moest je wel trouwen en zo werd mijn broer Salomon geboren. Hij was trouwens de enige met een Joodse naam. Zowel ik als mijn broertje Dick hebben een Nederlandse naam. Wij zijn in de oorlog geboren en toen was het namelijk verboden om je kinderen een Joodse naam te geven.

Mijn oma had dus een hekel aan joden en toen wij voor de deur stonden werden wij simpelweg door haar weggestuurd de kou weer in. Wij zijn toen opgevangen door het Rode Kruis en los van elkaar ondergebracht bij boeren in de regio. Het is voor mijn moeder ontzettend lastig geweest ons nadien weer te vinden want van een goede registratie was simpelweg geen sprake en ze heeft tijden moeten zoeken om ons weer terug te vinden. Iets wat nu ondenkbaar zou zijn.

Mijn broers hebben overigens na de oorlog nauw contact gehouden met de boerenfamilies waar ze zijn ondergebracht en hebben er talloze keren vakantie gehouden.

Bij de rest van mijn familie was geen sprake van een gemengd huwelijk en mijn 13 ooms en tantes inclusief mijn opa en oma zijn aangewezen door de Joodse raad voor deportatie. Mijn neefje van toen 2 jaar oud zat daar ook bij. Mijn moeder had een voorgevoel en heeft mijn oom, haar broer dus gevraagd of hij niet bij ons mocht blijven. Mijn oom wilde dat niet, ze gingen immers alleen maar werken in het buitenland en zouden spoedig weer terugkeren. Wat zat mijn oom ernaast. Helaas zijn allen, inclusief mijn neefje een paar weken later vergast in Sobibor en Auschwitz. Ze zijn blijkbaar nog opgesplitst ook.    

Mijn vader heeft nooit meer over de oorlog en zijn familie gesproken. Hij is uiteindelijk op 59 jarige leeftijd overleden aan nierfalen. Er waren toen te weinig dialyse-apparaten en hij werd simpelweg te oud gevonden dus kwam hier niet voor in aanmerking. Zijn lichaam raakte vergiftigd en uiteindelijk is hij gestorven aan ureum vergiftiging.