Joop Thomassen
Een bijzondere dag

13 juni is voor Joop Thomassen een bijzondere dag. Reden hiervan is een aangrijpende gebeurtenis 74 jaar geleden. Ambassadeur Bas Ravenshorst ging bij Joop langs om hem te interviewen.

Joop Thomassen (1932)

Door: Bas Ravenshorst

Wat kunt u zich herinneren van het begin van de oorlog?

“Ik was een jochie van nog geen 8 jaar toen ik voor het eerst de moffen zag binnen rijden in mei 1940. Het was een Duitse soldaat op een motorfiets met zijspan. De soldaat in de zijspan zat achter zijn machinegeweer. Eigenlijk hebben we de eerste twee jaar niet veel gemerkt van de oorlog. Dit kwam pas rond 1942, toen de gevechten voornamelijk in de lucht plaats vonden. De geallieerden vlogen richting Duitsland om te bombarderen, en Duitse jagers probeerden deze bommenwerpers neer te halen.”

Bron: airaces.ru

Zo ook op de nacht van 12 juni 1944. Vanaf tien verschillende vliegvelden aan de Engelse oostkust stegen ruim 300 bommenwerpers op met als doel de olieraffinaderijen in Gelsenkirchen. Tijdens deze nacht leed de Royal Air Force grote verliezen. Zeventien Lancasters bommenwerpers gingen verloren.

Op de terugreis vanuit Duitsland op 13 juni 1944, stortte een van deze Lancasterbommenwerpers, de LM158 neer in de buurt van de Den Texweg (Soerense zand) in Eerbeek. Zes bemanningsleden kwamen hierbij om het leven. Het zevende bemanningslid, P.C. Hoffos, overleefde de crash en heeft de oorlog in een krijgsgevangenkamp doorgebracht. In 1990 is hij op 76 jarige leeftijd overleden in Canada.

V.l.n.r. Bovenste rij: D.M. Willmott, Mid Upper Gunner, 20 jaar. K.C. Walker, Wireless Operator, 21 jaar. D.C. Kimble, Flight Engineer, 23 jaar en E.R. Cocker, Rear Gunner, 35 jaar. Onderste rij: P.C. Hoffos, Air Bomber, 30 jaar. A.C. Elliot, Pilot, 27 jaar en A. Allen, Navigator, 27 jaar.

“Ik weet nog goed dat de bommenwerper Hoffos daar neerstortte. Ik wilde als kleine jongen natuurlijk gaan kijken, maar dat mocht ik niet van mijn moeder. Na heel veel zeuren ben ik in de middag van 13 juni 1944, samen met mijn moeder gaan kijken. We konden niet dichtbij komen omdat er Duitse soldaten bezig waren met het ruimen van de lichamen van de overleden bemanningsleden. Vanaf een afstand zag ik hun lichamen liggen onder doeken, maar hun verbrande laarzen staken er nog onder uit. Dit heeft toch wel een behoorlijk indruk op mij gemaakt als kleine jongen.

 

De Duitsers hebben een gat gegraven en hierin de lichamen gegooid. Zand erover en weg waren ze, moeten ze misschien hebben gedacht. Mijn moeder vond dit heel oneerbiedig en ze wilde bloemen op het graf leggen, als eerbetoon aan de gevallen vliegeniers. Toen ze dat ging doen werd ze aangesproken door een vrouw dat dit absoluut niet mocht. Dit werd door de Duitsers gezien als verraad. Ze is toen weg gegaan, maar op een later tijdstip heeft ze alsnog bloemen op de graven gelegd. Toen de oorlog voorbij was en deze 6 bemanningsleden een fatsoenlijk graf kregen op de begraafplaats van Hall, heeft mijn moeder iedere 13e juni en met kerst altijd bloemen en/of een kerststukje op het graf gelegd. Toen ze dit zelf niet meer kon hebben mijn vrouw en ik dit samen met Jan Schut overgenomen.