Frans Boom
Venlo in de frontlinie

Hieronder volgen de oorlogsherinneringen van Frans Boom. Het grootste deel van zijn herinnering speelt zich af gedurende de periode 1944-1945. Zijn woonplaats Venlo bevond zich na het mislukken van operatie Market Garden in de frontlinie totdat de stad op 1 maart 1945 bevrijd werd.

 

”In mei 1940 was ik 5½ jaar. Mijn ouders dreven een rijwiel-, huishoudelijke artikelen- en elektriciteitszaak aan de Kalderkerkerweg 114 in Venlo. We waren thuis met 4 kinderen. Frans 5½ jaar, Jan 4 jaar, Jetty ruim 1 jaar en Gerard 3 maanden. Van de gebeurtenissen voor 1940 kan ik mij maar heel weinig herinneren.

Familie Boom voor de zaak in Venlo

Wij woonden in een rustige buurt, die als bijnaam had: “Den Luien Hook”. Hoe men aan deze naam kwam weet ik niet. De buurt werd omsloten door de volgende straten: Kalderkerkerweg – Casinostraat – Vierpaardjes. De Kalderkerkerweg was de hoofdweg naar Duitsland. De Casinostraat was de afscheiding in het Oosten naar de “Hei” waarachter het casino lag en een grindgroeve. Aan de Vierpaardjes liep de spoorlijn naar Duitsland en een afsplitsing naar Roermond. De buurt was eigenlijk een echte afgesloten gemeenschap met een slager, een kapper en een snoepwinkel. Van mijn ouders heb ik gehoord dat de Duitsers tussen 3 en 4 uur ’s nachts waren binnengevallen. Mijn vader had ze langs de huizen zien lopen. Hij had die nacht lang doorgewerkt met het opnieuw lakken van fietsen en toen hij naar bed ging had hij Duitse militairen gezien. De daaropvolgende morgen zag ik dat er bomen waren omgevallen aan de voet van de Kalderkerkerberg ter hoogte van de Casinostraat.

Van links naar rechts: Jan, moeder, Frans, Jetty, Gerard en vader op de hei omstreeks 1942

In het begin van de oorlogsjaren ging alles zijn normale gang. Het hoofd van de school meester Thiessen werd gegijzeld en naar Vught gebracht. Hij was het hoofd van de Franciscusschool aan de Casinostraat (inmiddels afgebroken). De andere leerkrachten waren dhr. Faessen, bijnaam de ‘Plaat’, vanwege zijn kale hoofd, verder dhr. Reintjes, bijnaam ‘de Vos’, omdat hij altijd zo geheimzinnig en geniepig was. Verder dhr. Frans Boermans, de later bekende schrijver van carnavalsschlagers en niet te vergeten juffrouw Buskus, met als bijnaam ‘de Kien’.

Van de gebeurtenissen in de eerste oorlogsjaren weet ik me niet veel meer te herinneren (ik was toen tussen de 6 en 8 jaar).

Eén van de eerste gebeurtenissen die ik me wel herinner en waarmee ik geconfronteerd werd was dat vrijwel dagelijks Duitse militairen, al zingend en marcherend over de Kalderkerkerweg liepen. Meestal gingen vrijwel alle kinderen in de buurt achter de militairen aan. Zo leerden we ook de Duitse liedjes. Als kind zag je daar beslist geen kwaad in.

In 1942 – 1943 kwamen de eerste bombardementen op het vliegveld. Omdat wij daar vlakbij woonden moesten we al vrij vroeg diverse malen ’s nachts naar de kelder vluchten. De kelder werd gestut en we konden allemaal in de kelder schuilen. Deze kelder was 5 bij 5 meter en 1.75 m hoog. Medio najaar 1943 verhuisden we definitief naar de kelder. Als de avond inviel konden we de bombardementen op Duitsland verwachten en de Duitse vliegtuigen die dit moesten verhinderen bevonden zich op het vliegveld Fliegerhorst. Tijdens deze luchtaanvallen was het ‘s nachts zo helder verlicht door de zoeklichten en bombardementen op de Duitse steden Koln, Viersen, Munchengladbach, Reith, Duisburg en nog andere grenssteden dat men de krant kon lezen. Ondanks het feit, dat ik toen pas 8 jaar was, heb ik diverse malen in de nacht op straat gestaan om één en ander mee te maken. Slapen kon men door het lawaai en de totale onrust toch niet. Vele mensen werkten op het vliegveld. Men was dan vrijgesteld van werken in Duitsland. Mijn vader moest daarom van veel mensen de fietsen repareren. Ook hoorden we de laatste nieuwtjes van de werkzaamheden op deze luchthaven.

Vliegveld Fliegerhorst (Bron; www.strijdbewijs.nl)

Aan de Vierpaardjes lag de spoorlijn naar Duitsland. Aan de andere zijde van de spoorlijn lag de wei van vrouw Verweij. De kinderen uit de buurt werden daar altijd weggejaagd. Het verhaal ging dat daar onderduikers zaten. In 1943-1944 reden veel treinen met goederen en vee naar Duitsland. Later werden hier ook mensen met veewagens naar de “Heimat” vervoerd. Ouderen uit de buurt hebben dikwijls sabotage gepleegd door de seinkabels door te knippen. De trein moest dan stoppen en men heeft mensen uit de wagens kunnen bevrijden. Wij, de kleineren, mochten dat niet weten. Vandaar dat men ons daar verjoeg.

Toen de bombardementen op Venlo een aanvang namen zijn we dikwijls met buurtkinderen naar “de Hei” gevlucht. We hadden in bossen en struiken en goed uitzicht op Venlo. Toen de toren van de Martinuskerk brandde, bevond ik mij op “de Hei”. Ik zie de kerktoren nog branden en naar beneden storten. Een van de eerste bombardementen die ik weet te herinneren was toen in het Rembrandtheater aan de Parade de film Quak, de Brokkenpiloot met Heinz Ruhmann draaide. Ik zat er midden in.

Van mijn ouders moest ik naar apotheek van de Rhijn op de Parade. Ik moest daar medicijnen ophalen. Van thuis had ik het consigne meegekregen: bij bombardementen schuilen in een kelder, maar beter onder een trap en zorg voor een natte lap of zakdoek voor het stof. Ik heb bij van de Rhijn onder de trap gezeten. Toen het sein veilig door de sirenes was gegeven ben ik vlug over metershoog puin naar huis gegaan. De Parade en het station waren zwaar getroffen. Als kind heb ik toen enkele doden en zwaar gewonden gezien. Ik had daar geen aandacht voor. Of ik de medicijnen naar huis heb meegenomen weet ik niet meer.

Nog voordat de Maasbrug was vernield ben ik met Jan diverse malen met de kindertandem naar Helden-Beringen gefietst om bij boer Segers of bij Hahnraedts twee pakjes roomboter te halen. De twee pakjes roomboter pasten precies in een fietsgereedschapstasje. Hoe dikwijls wij zo naar Beringen gefietst zijn (zeker ca 12 a 15 km) weet ik niet. Mijn ouders hadden daar zeker relaties en wanneer ik éénmaal ergens geweest was, wist ik de weg. Gevaar zag je als kind niet.

Maasbrug tussen Venlo en Blerick (Bron; www.wegnaardebevrijding.nl)

Zo woonden wij met drie gezinnen naast elkaar aan de Kalderkerkerweg. Op nr. 110 de familie Beerkens met zeker 8 of 9 kinderen, dan op nr. 112 de familie Dirks met 5 kinderen en wij met 4 kinderen. De ouderwetse kelders hadden muren van zeker 1 meter dik. Omdat tijdens bombardementen de vluchtweg was afgesloten, werd door de ouders besloten om de kelders met elkaar te verbinden. Dus werden er gaten gekapt. De ouders Dirks en Boom waren niet dik maar Pa en Ma Beerkens de slager waren erg dik. Iedere keer moest er gepast worden of ze er door konden. Ze hebben enkele malen tot grote hilariteit van de kinderen langdurig, maar zeker niet met opzet vastgezeten.

We hadden met beide families een zeer goede relatie. Er werd veel in de kelders gespeeld. Uiteraard zijn daar voorvallen gebeurd die men nooit meer zal vergeten, zoals het volgende: Moeder Dirks maakte veel vlees, groente en fruit in. Dit was voor de donkere dagen die zeker nog zouden komen. Er stond in de kelder tot aan het plafond een twee meter lang rek met allemaal inmaak. Tijdens een spel, ik weet niet meer wat, hield ik mij aan het rek met inhoud vast en ja hoor het hele rek met de inmaak viel in gruzelementen op de vloer. Alles stuk. Ik heb toen zo’n ongelooflijk pak slaag gekregen. Wanneer ik er aan denk voel ik de pijn weer.

In de oorlogsjaren werden goederen die men niet mocht bezitten overal verborgen. Zo waren er misschien wel honderd binnenbanden verborgen. Het werd weer winter en het “duvelke” een flinke potkachel stond in de keuken/werkplaats. Op een morgen toen het al wat kouder was (een andere warmtebron was er niet) werd de kachel aangemaakt. Even later kwamen de buren Dirks ons waarschuwen dat er een schoorsteenbrand was bij ons. Er was geen schoorsteenbrand. Mijn vader had in de holte van de schoorsteen meer dan 100 binnenbanden verborgen en deze hadden uiteraard vlam gevat. Het vuur huilde door de schoorsteen en heel de buurt was zwart geblakerd door het rubber. Mijn vader heeft meer dan een uur lopen vloeken.

In de buurt woonden enkele NSB-ers, Joden en anderen niet Katholieken. Van de NSB-ers (pa noemde ze brood NSB-ers) heeft de buurt geen last gehad. Wanneer er een razzia op komst was dan hadden zij de buurt al ingelicht. Overigens heb ik dit pas na de oorlog van mijn vader vernomen.

NSB (Bron; www.wo2.sharepoint.com)

In die tijd ging tot eind 1943 en begin 1944 de school normaal door. Ik zat in de 3e of 4e klas van de lagere school naast een zoon van een Rijksduitser. Hij heette Hennie Eberhard. Zo plotseling dat hij bij ons op school kwam, zo plotseling was hij ook weer weg. Hij heeft ca. 1 jaar naast mij gezeten. Wat zou er van hem geworden zijn? Ik heb nooit meer iets van hem gehoord.

Aan de Kalderkerkerweg tussen de families Peters en van Ooyen woonde het Joodse echtpaar Cohen. Op een dag in 1943 was er enige ophef in de buurt. Heel de buurt was uitgelopen om het schouwspel te zien. De familie Cohen werd weggevoerd. We hebben nooit meer iets van deze familie vernomen. De kinderen stonden met de neus vooraan om vooral maar niets van het gebeuren te missen. Wisten wij waar die mensen naar toe moesten en wat er ze gebeurde? Ook mijn ouders en buurtgenoten wisten dit pas na 1945. Overigens was de buurt niet pro Joods en Protestants.

Er waren twee broers en wel Geurt en Gerrit Smetselaar (van de 2 Gebruder) Zij waren niet Katholiek, ik meen dat zij Protestants waren. De kinderen mochten niet met ons en andere buurtkinderen spelen. Dat werd ons door de ouders en Geestelijken verboden. De niet Katholieken werden als paria’s behandeld. Wat wisten wij als kinderen?

Eind 1943 of 1944 werd het hoofd van de school mr. Thiesen vrijgelaten en hij hervatte zijn werkzaamheden aan de lagere school. In het begin van de oorlog heeft Marin Coenen uit de Albertstraat, aan de Kalderkerkerweg, tegenover de woning van Dhr. Thiessen een zeer ernstig verkeersongeval gehad. Hij heeft daarbij een zware hersenschudding opgelopen. Gelukkig is alles goed afgelopen. Hij heeft nu nog een litteken op zijn voorhoofd. Hij kon overigens nadien erg goed leren, of dit door dit verkeersongeval is gekomen is onbekend.

Intussen hadden wij al veel bombardementen meegemaakt. Begin 1944 gingen we nog maar sporadisch naar school en het eten begon schaars te worden. We woonden toen vanwege de bommen op het vliegveld al geruime tijd in de kelder. In september 1944 begonnen de geallieerden een groot offensief. We hoorden de kanonnen in de verte rommelen. In die tijd begon ook de aanval op Blerick, aan de andere zijde van de Maas. Er was op een dag, naar ik meen op een zaterdag of zondag, dat er een aanval op Blerick-Venlo was. 24 uur achter elkaar bommen en granaten. Wij zaten in de kelder en het was alsof men op zee was, zo deinde alles op en neer en daarbij dat eindeloos gebulder.

Zoals ik al vertelde over de bombardementen, iedere keer werd de vraag gesteld of de bruggen nog heel waren. Men dacht dat als de bruggen verdwenen of vernield waren dat het dan zou ophouden.

Venlo was medio september 1944 tot 1945 frontstad. Mijn vader had in de kelder een grote landkaart van Europa en iedere keer wanneer er een uitzending van de radiocentrale was werd op de kaart in Rusland en Frankrijk aangegeven waar de geallieerden waren. Overigens had men in die tijd geen krant, geen telefoon, geen radio. Wel door de Duitsers gecensureerde berichtgeving. Verder waren er geen vervoersmiddelen. Alles ging te voet of per fiets.

Vanaf de verovering van Blerick lag Venlo onder granaatvuur. Om die redenen werden diverse wijken geëvacueerd naar het oosten van de stad. Wij kregen ook inkwartiering. Op een zeker moment woonden wij in de kelder met drie gezinnen. We waren met meer dan 20 personen. Hoe lang we bij elkaar gewoond hebben weet ik niet. De daken waren stuk en alles was door en doornat. Onze buurman Dirks had geen hoogte- of andere vrees. Hij is diverse malen op het dak geweest om wat af te dekken of om andere pannen te leggen, 5 minuten later een gerommel en de granaten vlogen weer rond, een spoor van vernieling achterlatend en weer was het dak stuk.

Kerstmis 1944 hebben we in die kelder gevierd. Een kerstboom werd opgetuigd. In deze kerstboom werd elektrische verlichting geïnstalleerd. Dit was een monsterartikel van Philips. Alleen de handelaren kregen er een als reclamemateriaal. Deze kerstverlichting zal na de bevrijding nog een rol spelen. Tijdens de granatentijd werd ik geconfronteerd met een levensgevaarlijk gewonde persoon in de Carrolus Borromeusstraat. Hij is korte tijd later overleden. Wie het was heb ik nooit geweten.

De stroom was niet regelmatig. Dan was er wel en dan was er geen stroom. Zo was het ook met gas en water. We hebben althans veel geluk gehad. Een keer kreeg mijn moeder een scherf langs haar been en langs haar hoofd. Het waren maar lichte schaaf- en brandwonden. Het scheelde maar een centimeter.

Het eten begon eind 1944 begin 1945 ook schaars te worden. In het westen de Maas, in het oosten de grens, in het zuiden de frontlijn en in het noorden een smalle lijn tussen de Maas en de grens. Om toch aan eten te komen ging ik met mijn moeder naar Lomm een kinderfiets ruilen voor een biggetje. Alles ging goed, alleen op de terugweg van Lomm langs de Maas naar Venlo werden we beschoten door de Engelsen aan de andere zijde van de Maas. Voor zover ik weet zijn we ondanks een bloedspoor van Lomm tot Venlo goed thuisgekomen en hadden we weer wat te eten. Thuis werd het biggetje door Dirks verder geslacht.

Thuis hadden we een grote lakoven om frames van fietsen te lakken. Er was in het begin van de oorlog een extra dikke gasleiding aangelegd. Toen bakker Houben was uitgeschakeld konden we thuis clandestien brood bakken. Het was echter een grote kunst om goed meel te krijgen.

In de winter van 1944 – 1945 zijn wij, de kinderen uit de buurt stiekem naar het vliegveld en naar de wijk de Sloot gegaan wat nu Venlo-zuid is om aardappelen te rapen. Dit gebeurde zoals later bleek met gevaar voor eigen leven. We hadden over bevroren grond gelopen en daar zouden landmijnen hebben gelegen. In deze Hongerwinter kregen we in ieder geval weinig en dan nog zeer eenzijdig voedsel. Zo heel langzaam begon de evacuatie zich af te tekenen. In december 1944 was ik 10 jaar en ik mocht zover als dat kon al wat meehelpen in de werkplaats. Mijn ouders waren vast van plan dat, wanneer zij moesten evacueren dit op eigen gelegenheid gingen doen. Zij wilden beslist niet met de trein. Er werd een karretje gemaakt, dat aan een fiets kon worden gehangen. Met extra zware transportwielen en een bak werd een karretje gefabriceerd.

In het begin van een week, half of eind januari, mogelijk omstreeks de 17de januari 1945 kregen we thuis aangezegd dat we moesten evacueren via Kaldenkerken. Daar zou een trein gereedstaan om ons naar elders te brengen. Mij was alleen maar bekend dat we naar het noorden gingen. Wist ik veel. Ik was in 1943 -1944 eenmaal met mijn moeder naar Zutphen geweest en we hadden ergens een stop in Nijmegen of Arnhem in verband met een bombardement. Door mijn lagere schooljaren wist ik wat van aardrijkskunde, maar wist ik veel van Groningen, Friesland, Drenthe of Overijsel. Het was in iedere geval zo, dat voordat wij door de “Grünen” uit het huis zouden worden gezet, de woning al hadden verlaten.

De meeste evacuees vertrokken via de Kaldenkerkerweg naar de grens. Toen ze in de buurt van onze winkel kwamen zei mijn vader tegen mam dat hij nog een doos met oorwarmers had staan in de winkel. Ik ben toen met mam aan de deur gaan staan en we hebben de oorwarmers aan de passerende evacuees verdeeld totdat ze op waren.

Ik had overigens niet gemerkt dat mijn ouders ’s avonds en ’s nachts alles wat we mee konden nemen van waardevolle artikelen, persoonlijke spullen, ik weet echt niet wat allemaal in het karretje hadden geladen. Voor zover ik weet zijn we ’s morgens thuis vertrokken. Oom Piet Thijssen, een broer van mijn moeder ging ook met ons mee. Hij was 21 of 22 jaar (in 1923 geboren). Mijn moeder was 34 jaar, mijn vader 41. Ik was 10 jaar, Jan 8, Jet bijna 6 en Gerard bijna 5 jaar oud. Papa en oom Piet hadden om de beurt het karretje achter de fiets. In het karretje was een kleine plaats ingeruimd voor Gerard. Dit had naar later bleek noodlottige gevolgen. Zijn tenen en voeten bleken bevroren te zijn tijdens deze barre tocht naar het noorden.

Ik zat op een kindertandem met achter mij Jetty. Jan had een kinderfiets en dan nog mijn moeder. Elk vervoersmiddel was bepakt en bezakt. Bij Jan was dat zo erg dat hij ging “steigeren”. Uiteindelijk kregen Jetty en ik er nog een tas of koffer bij om Jan te ontlasten.

Voor zover ik kan nagaan hebben we de volgende route gevolgd. Venlo, Kalderkerkerweg, Buskuspaedje, Waterleidingsingel, Straelseweg, Grens Straelen – Geldern – Kapellen, Sonsbeeck, mogelijk via Xanten, in ieder geval Rees –Anholt Gendringen, Doetinchem, Zutphen. Wat er allemaal onderweg gebeurd is zal ik trachten weer te geven.

Toen we over de grens waren, ik meen bij Straelen of Geldern, kwamen we op een kruising aan en daar stond iemand in Duits uniform. Dit was in die tijd niet ongebruikelijk. Mijn vader reed naar hem toe en toen bleek dat het een bekende van hem was. Mijn vader sprak hem met de voornaam aan. Het bleek een zakelijke relatie van voor 1940 te zijn. Hij, die Duitser, wees ons de weg en zei dat we een andere route moesten kiezen. Want iedereen die in Straelen of Geldern aankwam werd op de trein naar het noorden gezet. Binnendoor, wat later een gevleugeld woord werd, hebben we onze weg vervolgd.

Op de hele route hebben we 3 of 4 maal bij Duitse mensen geslapen en gegeten. De eerste keer bij een boer. We kregen goed te eten en te drinken. Toen we de volgende dag daar vertrokken sneeuwde het erg hard. Hoever wij door de sneeuw hebben gebaggerd weet ik niet. Op een zeker moment ging het niet meer en werd er onderdak gezocht. Naar ik meen was dit bij een grote woning. Daar bleek een vroedvrouw te wonen. Het was zoals werd verteld een “manwijf”, groot en fors en een heel zware stem. We kregen de hele bovenverdieping ter beschikking. We sliepen met ons zevenen in twee levensgrote bedden. Die nacht kregen we luchtalarm. Niemand is nog uit bed geweest, we waren al zoveel bombardementen en granaten gewend dat we door alles heen hebben geslapen.

De volgende slaapplaats was in een kleine boerenwoning aan de rechterzijde van de weg. Ook daar werden we door de bewoners liefdevol ontvangen. In Gendringen hadden we meer levensmiddelen bij ons dan toen we uit Venlo vertrokken. Onderweg zijn er enkele voorvallen geweest die ik mij nog goed voor de geest kan halen.

Zo moesten wij (voor mijn begrip) met ons allen een vrij hoge berg op en kwamen een groep Duitse militairen of Hitlerjugend tegen. Wij hadden angst dat mijn vader en oom Piet zouden worden opgepakt, maar nee hoor. De leider van de groep riep een paar militairen bij zich en zij moesten ons meehelpen de berg op. Ik vermoed dat mijn ouders hen hebben bedankt voor de bewezen diensten. Zo gebeurde ook nog het volgende: zoals ik al vertelde reed ik met Jetty op een kindertandem. Deze tandem had mijn vader in 1937 gemaakt. Op deze fiets zat alleen een velgrem op de band van het voorwiel. Het was een zogenaamde doortrapper. Tijdens de evacuatietocht moesten we ook diverse malen bergaf en het was niets leuker dan met een grote snelheid de berg af te rijden. Zo gingen we ook eens een flinke berg af. We konden onze voeten niet op de pedalen houden, dus deze trokken we in. Wat schetst onze verbazing en grote schrik toen we beneden aan de berg een boer met paard en kar langzaam zagen oversteken. De rem werkte niet en we hadden de voeten niet op de pedalen (deze gingen veel te snel rond). Met veel kunst en vliegwerk, wat geluk en dan nog stuurmanskunst, konden we dit voertuig achterlangs passeren. Wanneer ik er aan terug denk krijg ik weer hartkloppingen.

Hitlerjugend (Bron; www.pinterest.com)

Op een zeker moment kwamen we in de buurt van de Rijn. Voor ons lag er een grote boerderij met veel vee. Omdat we geen verse melk hadden en vanwege het slechte weer moesten schuilen gingen we naar deze hoeve. We konden daar langer blijven en overnachten. Mijn vader vond het daar vlakbij een brug erg link en er werd besloten om verder te gaan. We waren maar net de Rijn over en fietsten in een klein stadje. Plotseling werd er luchtalarm gegeven. De mensen die op straat waren vluchtten naar binnen de schuilkelders in. Wij werden ook van de straat geplukt. We waren onze ouders en Jan kwijt. Hoe lang het heeft geduurd kan ik niet zeggen wel weet ik nog dat ik later bij die mensen boerenkool met worst heb gehad. Toen we weer bij elkaar waren, hoorden wij dat de grote boerderij was vernield en de brug geheel onbegaanbaar. We waren allemaal echt in paniek.

In de buurt van Anholt ontdekten we dat er in een van de banden van het karretje en grote spijker zat. De band was op dat moment nog niet lek, verder rijden kon echter ook niet. Bij de eerste de beste woning werd aangebeld en daar konden we de band plakken.

In dat pand woonde een fervente nazi. Grote portretten van Hitler en andere kopstukken van het Derde Rijk hingen aan de muur. Pap en oom Piet waren erg bang voor hem. Er gebeurde echter niets. De band werd nagekeken, de spijker werd er uitgehaald. Toen bleek dat de binnenband nog niet lek was. We hadden naar later bleek voor niets in de rats gezeten. Toen de band weer op de velg werd gelegd stond ik erbij met de handen in de zij. Ik schijn toen gezegd te hebben “wat en lijd hé pap” (Wat een leed/ of gedoe he vader). Dit heb ik later nog dikwijls van hem moeten horen.

Het was tijdens die tocht erg koud. Er viel regelmatig sneeuw en de koude wind drong door alles heen. Tussen Anholt en de Duits-Nederlandse grens (Gendringen) moesten we op een zeker moment schuilen en kwamen in een militaire bunker terecht. Door de Duitse militairen werden we onthaald op kuch en soep. Wanneer je honger hebt en je half bevroren bent smaakt alles. Op een zeker moment zijn we in Gendringen aangeland. Vanuit het Duitse grensgebied lag daar aan de rechterzijde van de weg een soort gemeenschapshuis. Daar werden we, ondanks dat het overvol was met Limburgse evacuées vooral uit Venlo, ondergebracht. Nadat we in de overvolle zaal een slaapplaats hadden veroverd zijn we met een paar andere kinderen, je raadt het nooit, gaan kaarten en andere spellen gaan doen. Als 10-jarige zag je het gevaar en de ernst van de situatie niet in.

Na korte tijd in Gendringen te hebben verbleven zijn we van daaruit richting Zutphen gefietst. Het was nog steeds koud, maar naar mijn weten droog. Op weg naar de familie Hecker in Zutphen kwamen we ook in Doetinchem. Onze schoenen waren door de nattigheid helemaal kapot. Op een zeker moment ging ik met mijn moeder naar een boerenerf en toen we aanbelden en hadden gezegd waarvoor we kwamen (wat te drinken en wat schoeisel) werden we door de boer en boerin met een riek en een kwade hond van het erf gejaagd. Dit was onze eerste negatieve ervaring en wel een heel erge tijdens de gehele tocht door Duitsland en Nederland. We hebben ons echter door deze Gelderlanders niet laten ontmoedigen.

De tocht werd vervolgd naar Zutphen naar tante Marie en oom Piet Hecker met hun kinderen. Toen we daar aankwamen bleken er nog andere families uit Venlo te zijn, waaronder twee gezinnen met kinderen. Oom Piet Thijssen, de broer van mam, is van daaruit naar Joure in Friesland doorgereisd. In hoeverre hij moeilijkheden heeft gehad weet ik niet. Maria Hecker had een adres voor ons waar we konden verblijven. Dit was in Gorssel. Het was een hoekhuis. Bij die mensen zijn we maar één nacht gebleven. Het bleek dat dit pand in het verlengde lag van de startbanen van de V1 vliegende bommen. Dit vonden mijn ouders geen goede verblijfplaats.

Korte tijd later zijn we vertrokken naar de familie Hakvoort in Bathmen. Op weg naar onze uiteindelijke verblijfplaats moesten we nabij Gorssel een spoorwegovergang passeren. Vlakbij de overweg kregen we luchtalarm. De vliegtuigen kwamen en er werden bommen gegooid. Wij lagen her en der verspreid langs de weg in de daar gegraven schuttersputjes. Geruime tijd later konden we zonder letsel onze weg vervolgen. Er bleek een Duitse trein met oorlogsmateriaal te zijn gebombardeerd.

In het gehucht Dortherhoek werden we bij de familie Hakvoort ondergebracht. Het was een grote boerderij. Op “de deel” kregen we met 6 personen een woonkamer en twee slaaphokken. De familie Hakvoort was niet leuk. We werden met de nek aangekeken. Zij waren Rooms Katholiek en de buren Muileman en Bleumink waren niet Rooms Katholiek. Allebei de families hadden onderdak aan kinderen uit Holland gegeven. Hakvoort en wij waren Rooms Katholiek en we mochten niet met ongelovigen spreken. Dit deden we uiteraard toch. Wanneer we bij Hakvoort hadden gegeten gingen we (ondanks betaling) omdat we niet genoeg te eten kregen naar Bleumink en Muileman toe om verder onze magen te vullen. Dit viel uiteraard niet in goede aarde.

Daar hebben we ook geleerd hoe men verse eieren kon leegzuigen. Boven op “de deel” bevond zich een grote zolder. De kippen die daar sliepen legden de eieren in het hooi. Nieuwsgierig als wij waren gingen we kijken en zoeken op de zolder. Onder het hooi troffen we een grote hoeveelheid zilveren bestek aan. Later hoorden we dat dit afkomstig was van Joden of de barones.

De frontlinie kwam intussen steeds dichterbij. Er werd regelmatig gebombardeerd en op bewegende doelen geschoten. In verhouding met wat wij in Venlo hadden ervaren stelde dit niets voor. Op een avond kregen we ook nog inkwartiering van Duitse militairen. Zij lagen in de schuur.

Voordien waren in de buurt kazematten en schuttersputjes gegraven. In een van de putjes heb ik nog een polshorloge gevonden. Nog voordat de bezetters weg waren, moest ik op een zeker moment naar het dorp Bathmen naar een apotheek. Op de terugweg naar Hakvoort reed ik met de fiets drie ongure personen voorbij. Toen ik de mannen voorbij reed kwam mij één persoon bekend voor. Toen ik weer thuis was, vertelde ik mam wat ik had gezien. Intussen waren de drie al vlak bij de boerderij. Mam is naar de mannen toegelopen. Zij waren ontvlucht uit een werkkamp in de Noordoostpolder. Toen bleek ook waarom één persoon mij bekend voorkwam. Het was namelijk Gerard Hecker, zoon van de familie Hecker uit Zutphen en hoewel ik nog nooit een ontmoeting met Gerard had gehad of een foto van hem had gezien kwam hij mij toch bekend voor. Nadat zij op de boerderij een beetje op adem waren gekomen zijn zij vertrokken. Dit gebeuren kan ook kort na de bevrijding zijn voorgevallen. Omdat zij zich moesten verbergen, concludeer ik dat het voor de bevrijding is gebeurd.

De familie Hakvoort kreeg tijdens de Hongerwinter veel mensen uit Holland aan de deur. Wanneer zij niets bijzonders te bieden hadden, werden zij weggejaagd. Later heb ik gehoord dat de familie Hakvoort steenrijk zou zijn. Ik hoor ze nu nog zeggen: Die Karke, Die Karke (de kerk, de kerk waar ze alles voor deden). Na een paar dagen waren de Duitsers plotseling weg. Er werd nog wat geschoten, maar dat stelde niets voor. Hakvoort had volgens zijn zeggen tijdens de bevrijding grote schade opgelopen. Wat bleek, er was zeggen en schrijven één klein ruitje van de boerderij stuk.

In die tijd die wij in Bathmen, gehucht Dortherhoek, verbleven zijn we enkele malen bij de familie van Eijck uit Venlo op bezoek geweest. Zij verbleven bij een familielid van de familie van Hakvoort. Zij hadden het veel beter. Het was een van de families die wij bij oom Piet en tante Marie-Hecker-Boom troffen in Zutphen.

We werden door de Canadezen bevrijd. Niemand kende ook maar een woord Engels. Het was werken met handen en voeten. Er bleek een Canadees te zijn die de Duitse taal machtig was. Pap moest toen als tolk gaan spreken. De Canadese militairen waren boos op ons omdat wij hen als Tommy aanspraken. Zij waren geen Tommy’s, maar Canadezen. Toen heb ik voor het eerst wit brood gegeten. Nooit meer heb ik zulk lekker brood gegeten.

Het voorjaar van 1945 was erg nat en winderig. We moesten veel binnen blijven. Mijn ouders kregen dermate slechte berichten uit Venlo dat mijn vader besloot naar Venlo te gaan. Hij is per fiets met een oom naar Venlo gereisd. Zij hebben halsbrekende toeren moeten uithalen. Mijn moeder bleef met de 4 kinderen in Bathmen achter. Wij hadden toen echte armoede. Geruime tijd later konden we ook naar huis. Eerst alles op een open kar en vervolgens met paard en kar naar Gorssel. Daar werd alles overgeladen in een grote vrachtauto. Het was een gesloten onverwarmde rammelkast. Door de kieren konden we om de beurt naar buiten kijken. Ik heb van Nijmegen tot Venlo alleen maar vernielde huizen gezien.

In Venlo kwamen we aan bij de zusters in het “Ven”. Toen we in de buurt van de Kalderkerkerweg waren hebben we alle straten doorgefietst, staande op zadel en drager maakten we van gekkigheid allerlei kunsten. Iedereen vond het maar heel normaal dat we terug waren. Alles was echter vernield. Er lag metershoog puin. Omdat thuis alles was vernield hebben we geruime tijd bij opa Thijssen, de vader van mijn moeder gewoond.

Venlo maart 1945

Bij het weer bewoonbaar maken van de woning aan de Kalderkerkerweg, kwam ik er ook achter dat er een radio in de keldermuur was ingemetseld. En middels 2-3 naalden en koptelefoon kon men alle berichten beluisteren. In die tijd had men geen radio of telefoon. Er was een krant en we hadden fietsen. Ook kwam ik tot de ontdekking dat mijn vader een schuilplaats had in de kelder. Wij sliepen boven op zolder. Het is maar goed dat wij dit niet hebben geweten.

In het najaar van 1945, kort voor Kerstmis, liep ik ’s avonds in de buurt een blokje om. Opeens zag ik een opgetuigde kerstboom met kerstverlichting. Toen ik dit thuis vertelde, kon het niet anders zijn dat ik onze kerstverlichting had ontdekt die uit de kelder was geroofd. Met politieman Bos werd daags daarna een onderzoek ingesteld en het bleek onze kerstverlichting te zijn. De nieuwe kerstverlichtingen waren nog niet in de handel. Ook bleek dat mensen uit Venlo en omgeving zich schuldig hadden gemaakt aan plundering. Weken en maanden later konden we nog goederen terughalen die tijdens de plunderingen waren meegenomen.

Na de oorlog heb ik thuis gehoord wat er zoal is gebeurd met o.a. de Joden. In de buurt waar wij woonden verbleven ook niet Katholieken, Protestanten en Joden. Zij werden zoals men nu zegt gedoogd. Wanneer men de gebeurtenissen van 1940-1945 plaatst in de tegenwoordige tijd kan men heel veel niet begrijpen. We leefden op een zogenaamd eiland. Alles wat zich afspeelde en de gedragingen van de mensen gebeurde om te overleven”

 

Dit relaas heb ik opgetekend 50 tot 55 jaar na de oorlogsjaren van 1940 – 1945 en is gebaseerd op ware belevenissen en gebeurtenissen van een destijds 6 tot 11 jaar oud kind uit Venlo.