Mettina Bruining Principaal

Opgetekend door Riemke Oosterbeek

Mettina Principaal werd geboren in 09-10-1927 in Weddebergen, ten noorden van Wedde.

Samen met vader, moeder, een oudere zus en oom van vaders kant woonden ze op een boerderij waar vader een gemengd bedrijf runde. Thuis maakten ze zelf “roerom”, een dikke pap of stroop van de suikerbieten.

Op 10 mei vlogen de vliegtuigen over en tijdens de melkcontrole kwam het bericht dat het oorlog was.

 

https://youtu.be/5kWjHGFRgLA?si=Ixyh4JdwYR4B_dAO

Op de ochtend van de tiende mei, de zon stond aan de kim, toen kwam er van de Oostergrens een vreemde vijand in. Allen waren toen paraat en vochten hand in hand, en menig dappere soldaat viel voor zijn vaderland.

Refrein: Ik denk aan hen, aan hen die zijn gevallen, Ik denk aan hen, in diepe medelij. Ik denk aan hen, aan al die duizendtallen, Die stierven op de Grebbe zij aan zij.

Ons land verloor, de vijand kwam en nam toen Holland in. Hij regeerde met zijn sterke hand, vol ernst en valse zin. Maar Hollanders houden steeds de Oranje boom in 't oog. O Nederland, mijn Nederland, wat was je vroeger schoon.

Refrein: Ik denk aan hen, aan hen die zijn gevallen, Ik denk aan hen, in diepe medelij. Ik denk aan hen, aan al die duizendtallen, Die stierven op de Grebbe zij aan zij.

Al is Holland geen Holland meer, wappert nu de Duitse vlag, houd goede moed, de tijd komt weer, ja, zeker komt de dag. Van die gindse toren daar, de rood-wit-blauwe vlag, over dit kleine Nederland, zijn zege brengen mag.

Refrein: Ik denk aan hen, aan hen die zijn gevallen, Ik denk aan hen, in diepe medelij. Ik denk aan hen, aan al die duizendtallen, Die stierven op de Grebbe zij aan zij.

En onze lieve koningin, de moeder van het land, verraden door een handjevol volk, zit nu in Engeland. Mijn Nederland, mijn Nederland, al ben je nog zo klein, een echte Nederlander kan toch nooit een Duitser zijn.

Refrein: Ik denk aan hen, aan hen die zijn gevallen, Ik denk aan hen, in diepe medelij. Ik denk aan hen, aan al die duizendtallen, Die stierven op de Grebbe zij aan zij.

De ochtend van de tiende mei, de zon stond aan de kim, toen kwam plots uit de verre oost een vreemde vijand in. Soms ratelt er een mitrailleur en toost mij inderdaad, een Nederlandse ooievaar met een oranje staart.

Refrein: Ik denk aan hen, aan hen die zijn gevallen, Ik denk aan hen, in diepe medelij. Ik denk aan hen, aan al die duizendtallen, Die stierven op de Grebbe zij aan zij.

 

Wedde stond bekend om zijn NSB-kern. Dominee Willem Bronneger Onnekes preekte vanaf de kansel positief over het lidmaatschap van de NSB. Dit leidde tot vele aanmeldingen vanuit vooral de welgestelde boeren.

Omstreden was het verhaal van Dominee Onnekes en het NSBverleden van Wedde, iets wat tot lang na de oorlog als een onzichtbare deken over Wedde bleef liggen. Pas in de jaren ’90 werd deze deken afgegooid, waarna er ook weer herdacht en gevierd kon worden wat er in die jaren en daarna is gebeurt. (bron Digibron.nl)

Digibron.nl, Ds. Onnekes lokte Wedde de NSB in

Vader, die ook in het kerkbestuur zat, deed hier niet aan mee. Vaak was er na de dienst onder de kansel nog een bijeenkomst en werden er veel NSB-zaken besproken. Vader wilde hier geen deel van uitmaken en stapte uit het bestuur.

Mettina zat indertijd (’43-’44) op de “vakschool voor meisjes” in Winschoten. Daar kreeg ze les van juf Cobie Douma. Juf Douma was geliefd, ze fotografeerde graag en Mettina nam wel eens melk voor haar mee. Samen met Juf Kok woonden zij op een boot in Grouw. En mw en haar vriendinnen mochten wel eens een lang weekend mee.

Om op school te komen stond Mettina regelmatig voor het spoor bij Winschoten. Één dag was het lang wachten op de trein vanuit Groningen naar Nieuweschans. De wagons, die toen voorbij reden, zaten vol met Joden en waren omwikkeld met prikkeldraad. Met 13 jaar kwam de oorlog toen goed binnen bij Mettina. Nu nog maakt het haar emotioneel. Mw Bruining herinnert zich de witte gezichten. Sommigen zwaaiden zelfs naar ze. “We wisten toen niet waar zij heen gingen.”

 

Onderstaande tekst is door mw  Bruining zelf opgetekend, haar herinneringen aan de bevrijding;

Het was op een morgen dat we bericht kregen dat we ons huis en vee moesten verlaten, want er werd geschoten vanaf de Wedderbrug. Wij lagen in de vuurlinie.

Eerst werd het vee weggebracht. Meteen daarna wij, met wagens vol kleren en wat huisraad. Ik zie het nog voor me, het rode bonte bedkleed op de wagen. Ook was er een wipkar met een kooi met daarin de zeug en de biggetjes, een triest gezicht. We gingen naar de andere kant van Wedderbergen. Daar stond een watermolen. Achter de molen was een dijk en daar moesten we met zijn allen achter gaan liggen. Mijn vader, moeder, oom Mettinus, mijn zus en ik.

Bij dat lage land achter de molen was een watering en daar in dat lage groenland liepen de paarden en koeien. Telkens als er een kogel langs de hoofden van de paarden kwam, schrokken ze. Ook plonsden er heel wat kogels in het water. Het gaf een sissend geluid.

De molenaar, Kuilman, klom boven in de molen en ondanks dat zijn vrouw en jongens zeiden “pa, dat moet je niet doen!”, hij bleef zitten. Hij wilde zien hoe de tanks over de wegen gingen. Levens gevaarlijk natuurlijk, Twee boerderijen gingen al in vlammen op.

Inmiddels waren er ook twee Hollandse jongens uit Duitsland bij ons gekomen. Ze waren in Duitsland te werk gesteld voor de Arbeitsinzet, maar waren nu gevlucht en dwars door het land naar ons toe gekomen. Ze heetten Wim Kaartman en Kees Bosgoed.

In de late avond konden we naar huis. Een ware optocht. Het huis stond er nog. Moeder ging voor het eten zorgen. Plots werd er op het raam getikt. Vader ging naar de voordeur en daar stond een Duitse soldaat, dit bleek later een officier. Hij was kletsnat, blijkbaar was hij dwars door de sloten gekomen. Ook mijn oom, de broer van vader, kwam kijken. Samen hebben zij hem gefouilleerd. De Duitser zei: “Binn ich hier bei Tommyman?” Bij het fouilleren viel er een handgranaat op de vloer. Mijn oom pakte het ding op en gooide het in de tuin. Wonder boven wonder ging het niet af.

De Duitser verzette zich en door de worsteling ging de kokosloper (een vloerkleed) helemaal scheef en kwam mijn vader met het hoofd tegen de muur. Vaders hoofd bloedde en dit gaf nogal wat tumult. Eenmaal in de kamer schrokken we allemaal. Moeder was astmatisch en kreeg het zo benauwd, ik had haar nog nooit zo gezien. Het bleek mee te vallen met de verwonding aan vaders hoofd. Ondertussen was mijn zus zo slim geweest om snel de foto van Koningin Wilhelmina achter de naaimachine te verstoppen.

De Duitser gaf te kennen dat hij graag droge kleren aan wilde. Naast de kookkachel hadden we twee koperen knoppen. Op de ene kwam zijn broek te drogen en zijn gazen onderbroek kwam aan de andere knop. Inmiddels had hij een manchester broek van mijn vader gekregen. Hij ging op een stoel zitten en wilde graag mee eten.

We aten die avond roerom, een grof gemalen rogge waar dikke pap van was gemaakt. Daar aten we zelfgemaakte suikerbietenstroop bij. De Duitser wachtte wel zolang dat we allemaal begonnen te eten. Misschien was hij argwanend over het eten. Later op de avond toen hij wat warmer was geworden, hebben mijn vader en oom een slaapplaats in de schuur voor hem gemaakt. In het stro, met stropakken eromheen. Wim en Kees uit Duitsland waren er ook nog, dus nu waren we met zijn zevenen.

We gingen rond de tafel zitten en er werd overlegd wat ons te doen stond. Aangezien we nog een eindje van het dorp af woonden, werd besloten dat ik met Wim Kaartman om één uur ‘snachts lopend naar Wedde zouden gaan. Anders was ik altijd bang voor paarden, maar dit keer klom ik over het hek en liep ik zo door het grasland naar het volgende hek. Daarna konden we over het smalle pas naast het bouwland, genaamd de Polverberg. Het was stikdonker, ik kan me niet meer herinneren of we nu wel of geen knijpkat bij ons hadden. In de verte zagen we veel vuur, van het schieten en brandende gebouwen of materieel. We liepen langs het meertje over het bospad naar het dorp Wedde.

Bij het dorp aangekomen liep er iemand naar ons toe en die verwees ons naar café Nanninga. Ik deed de deur open en de hele zaal lag vol met Poolse soldaten. Onze bevrijders. Wim deed het woord, maar er wou niemand met ons mee. Ze waren natuurlijk moe. Hoe het toen verliep kan ik me niet goed meer herinneren, mogelijk hebben ze ons adres genoteerd.

In ieder geval liepen we het dorp weer uit tot bij de kerk. Toen werd er flink geschoten en begrepen we dat het niet verstandig was het veld weer in te gaan. We zijn bij de familie Alting aan het Middelpas naar binnen gegaan. “Och” zeiden ze, “hoe durven jullie dit wel te doen. Wij zitten in de kelder, kom er maar gauw bij”.

In de kelder zaten Alting, zijn vrouw en dochter. Nu moesten we met zijn vijven maar afwachten. Angstig stil en als er dan weer werd geschoten, rilden we allemaal. Na een paar uur werd er op de deur gebonsd. Alting vroeg zich af of hij de deur wel moest open doen. Tot er werd geroepen “’t is goed volk heur”. Daar was mijn oom Mettinus. Ze waren thuis bezorgd dat Mettina nog niet weer thuis was gekomen.

In het nachtelijke duister zijn we dan alsnog om half vier ‘snachts met zijn drieen naar huis gegaan. In de verte zagen we nog branden en werd er ook nog regelmatig geschoten. Wat waren ze blij dat we weer thuis waren. Later verwonderde ik me er over hoe ik de moed had dit allemaal te kunnen doen.

De volgende morgen kwamen de bevrijders de schuur binnen en vroegen waar de Duitse soldaat was. Daar lag hij, in het stroo. “Draus du schweinn” zeiden ze tegen hem. Verwilderd keek hij in het rond. Hij kreeg het bevel dat hij de manchesterbroek van vader weer uit moest doen. Ik weet nog dat vader zei “och, laat maar”. Maar de bevrijders gaven geen pardon. Mijn zus haalde zijn broek uit de keuken. De gazen onderbroek gooiden ze op de mesthoop achter het huis.

In de deuropening van de koestal ging hij geknield zitten om zijn veters vast te maken. Hij keek ons allemaal aan, maar zei niets. Dit was aangrijpend, het was net of hij dwars door je heen keek. Daarna wou hij in de jeep stappen, dat mocht niet. Hij kreeg nog een schop en moest voor op de jeep gaan zitten. We hebben ons allen omgedraaid, ieder moest dit op zijn manier verwerken.

 

Diezelfde dag, 13 April 1945, werden we bevrijd.

De “NSB-boeren” werden afgevoerd en deze boerderijen kregen het plakkaat “Rijkseigendom”.  Er werden bedrijfsleiders aangesteld om de boerderijen draaiende te houden. Ook oom Mettinus werd aangesteld als bedrijfsleider op een van de boerderijen.  

Mettina was ongeveer 18 jaar oud toen Nederland bevrijd werd.

Tijdens de bevrijding waren er ineens een vrij jonge en een  oudere Duitser op de boerderij. Tot hun verbazing pakten ze een biggetje en begonnen deze te knuffelen. De oude soldaat vertelde dat ze deze oorlog helemaal niet wilden. Ze hadden echter geen keus. Toen de bevrijders kwamen pakten ze hun kans en vluchtten weg van de oorlog.  

Thuis ging het dagelijkse leven.

Ondanks dat veel mensen in de omgeving NSB aanhangers was, ging men als buren wel respectvol met elkaar om. Al hadden de NSB aanhangers meer privileges en vrijheden.

In 1947 Ontmoette Metttina haar man.

Na een aantal jaren verkering trouwden ze. Samen kregen ze twee kinderen, vijf kleinkinderen en 7 achterkleinkinderen.

Foto 1 Trein die voorbij reed met Joden. Deze wagons waren omringt met prikkeldraad. 

Foto 2 DS Onnekes lokte Wedde de NSB in

Foto 3. Wettina Bruining Principaal  met het dienblad wat zij ooit kreeg. Het blad stamt vanuit de 1e wereldoorlog. Later is er een rand omheen gemaakt door meneer Alting, de man bij wie mw in de kelder schuilden tijdens de bevrijding.