Anton Timmers
Herinneringen aan de Oorlog

‘Toen de oorlog uitbrak woonden wij woonden met een groot gezin, 11 kinderen, in Schiedam. Ik was toen 5 jaar en zat op de St. Bernardusschool, waar wij les kregen van broeders. Al snel na de bezetting werd de school door de Duitsers gevorderd. Hierdoor moesten wij naar een andere school. De eerste jaren gingen, naar ik mij kan herinneren, rustig voorbij. De eerste heftige herinnering die ik heb, is die van een Duitser die bij ons in huis kwam om de radio mee te nemen. Gelukkig was die goed verstopt! Enkele jaren later, in 1944, heb ik de razzia in Schiedam meegemaakt. Honderden jongens en mannen werden door de Duitsers opgepakt en in rijen door de starten weggevoerd. Ik was toen 9 jaar. Dat vergeet je nooit meer.

Toen de schaarste bij ons in de stad zo erg werd ben ik door het IKB (Interkerkelijk Bureau) opgevangen. Deze overkoepelde organisatie van kerken nam de zorg op zich van de kinderen in de periode van de hongerwinter. Het IKB organiseerde kindertransporten naar het oosten en noordoosten van het land. Daar was voldoende eten en de kinderen konden in deze omgeving aansterken. De meeste waren verzwakt door honger en ziekte en werden ook wel “bleekneusjes” genoemd. De transporten “Bleekneusjestransport”.

Ik werd via school, samen met nog 80 kinderen, in een boot vervoerd. Dit was een zogenaamde spoelingsboot. Deze boot werd normaal gebruikt bij de jeneverfabrieken, om de jenever-resten te verschepen en naar de boeren te brengen als voer voor de koeien. We sliepen in twee rijen in het ruim, met een looppad in het midden. We lagen op strozakken. Vaak moesten de ruimen dicht, zodat er vanuit de vliegtuigen niet kon worden gezien dat er kinderen in zaten.

 

We gingen eerst naar Zaandam, toen naar Alkmaar, waar we voor het eerst even de boot af mochten. Omwonenden zagen ons en namen veel kinderen mee naar huis, om even lekker te laten douchen en eten. Na een lekker nachtje slapen op een echt bed, werden wij de volgende ochtend weer naar de boot gebracht. Over het IJsselmeer ging de tocht naar Friesland, naar het plaatsje Lemmer. Daar werden we opgehaald door de gastgezinnen. Samen met een broer en een jongen uit Amsterdam kwam ik bij een net getrouwd jong stel. Zij woonden erg afgelegen in een klein huisje in uitgestrekte weilanden. Vlak bij het plaatsje Sint Nicolaasga. Het was er rustig en er was voldoende te eten. Ondanks de rust was het onmogelijk om aan het oorlogsgeweld te ontsnappen. Ik weet nog goed dat er een bommenwerper in de polder bij de boerderij is neergestort. De meeste jongens konden zich met een parachute redden. Dit hadden we natuurlijk nog nooit gezien.

Wij sterkten snel aan. De frisse buitenlucht deed ons goed en langzamerhand liep de oorlog op z’n eind. Door het naderende einde moesten we vanwege de gevechten enkele dagen in de kelder van de boerderij zitten. Het was buiten te gevaarlijk door de hevige gevechten. In de kelder hebben de brug over een riviertje in de buurt horen ontploffen, met een enorme knal. Zo probeerden de Duitsers de geallieerden tegen te houden.

 

Het was duidelijk dat de Duitsers op de vlucht waren. Wij hebben zelfs nog een Duitse soldaat zien deserteren. Hij rende gewoon weg het bos in uit een groep met andere soldaten! Zijn sergeant heeft hem nog beschoten met een pistool. Maar heeft hem niet achtervolgd, hij was waarschijnlijk bang dat de rest ook weg zou rennen. Ik was ook erg verbaasd dat ik een Duitse soldaat van ongeveer 50 jaar oud zag huilen. Toen beseften we niet dat veel Duitse soldaten de oorlog helemaal niet wilden. Nu wel.

 

Na de oorlog zijn mijn broer en ik weer naar huis gegaan, in Schiedam. Gelukkig heeft het hele gezin de oorlog overleefd, ook mijn oudste broer die als dwangarbeider in Duitsland heeft moeten werken. We hebben nog lang contact gehouden met het echtpaar dat ons heeft opgevangen in Friesland.”