Ruud Hermans

 

Mijn oudste herinnering is dat ik als peuter in een klein kinderbedje lag, in het Juliana kinderziekenhuis dat in de duinen in Den Haag lag. Wij woonden in Den Haag. Ik moet zo’n drie jaar oud geweest zijn, het was in 1941. Ik herinner me dat onze bedjes in de nacht naar het midden van de zaal werden gereden omdat er buiten geweer-en kanon lawaai te horen was en de zusters ons rustig probeerden te houden. Waarom ik was opgenomen weet ik niet meer. Het moet een van de vele infecties zijn geweest waarvoor ik vaak opgenomen werd in dit ziekenhuis. 


Een ander moment dat ik me herinner is dat ik in een isoleer box lag op de infectieafdeling van het Juliana kinderziekenhuis Het zal ongeveer in 1942 zijn geweest, tijdens de oorlog. Ik lag in zo’n glazen box, in een bedje met van die hoge spijlen. Mijn vader kwam op bezoek en vertelde een verhaal over een vogel. Mijn vader kon mooi vertellen – ik herinner me zijn verhalen – en goed tekenen en schilderen. Terwijl hij vertelde, tekende hij de vogel. Het verhaal ging over een vogel die vastzat in een kooitje. De jongen die dit kooitje bezat, hield van deze vogel, maar vond hem wel zielig. Zijn ouders vroegen hem waarom hij deze vogel niet de vrijheid gaf. Maar de jongen hield van deze vogel. Zou hij het kunnen opbrengen om hem vrij te laten?


Het verhaal van mijn vader ging over mijn eigen (on-)vrijheid. Toen besefte ik dat natuurlijk nog niet. Ook ik lag in een kooi waar ik niet uit mocht. Daarnaast was de oorlog nadrukkelijk aanwezig in de vorm van het geluid van afweergeschut en de ook vliegtuigen waren goed te horen wat mij angstig maakte. Ziek zijn heb ik daardoor altijd ervaren als beperkend en onvrij zijn. Vrijheid, vrij zijn, het zijn begrippen waar ik veel mee bezig ben. 

Mijn verblijf bij een boerengezin in Odoorn tijdens de oorlog.De oorlogsjaren waren - voor zover ik me dat kan herinneren - beangstigend. We leden veel honger, ik was veel ziek. Mijn zus en ik vochten om de aangekoekte korstjes in de pan. Nu nog kan ik heel snel eten en wil ik alles opmaken, “want je kan niet weten”. Waarom? Het zal alles met de oorlog te maken hebben. Die tijd zal ik altijd associëren met honger, angst, de herrie van V1’s en later V2’s en ziekte. Wat onze ouders ons ook aan veiligheid konden bieden, hiertegen konden ze ons niet beschermen. Ze maakten ook veel ruzie tijdens deze periode. Ik denk vooral over hoe ze ons kinderen konden helpen in deze moeilijke tijd.

Mijn vader was in zijn vrije tijd kunstschilder en had veel schilderijen. Deze ruilde hij tegen eten. Dat moet hem veel pijn hebben gedaan.
Op enig moment , ik weet niet meer wanneer, moest mijn vader onderduiken, mijn moeder was bang dat ik dit in mijn argeloosheid zou verraden. We werden tijdelijk bij een tante ondergebracht. Maar dat kon niet al te lang duren. In de laatste hongerwinter werden mijn zus en ik en mijn vriendinnetje van de overkant van de straat, uitgezonden via een kerkelijke organisatie. We werden vervoerd in een vrachtwagentje. Onderweg werd de wagen steeds aangehouden bij wegversperringen. Ik herinner mij dat er ook werd geschoten. Ik weet niet of dat op onze wagen gericht was. We gingen naar Odoorn, een dorp in Drenthe. Mijn zus en ik werden ondergebracht bij een boerenfamilie met één zoon. 

De plaats waar mijn vriendinnetje verbleef in Odoorn was heel anders. Zij woonde bij een echte moeke, een heel zorgzame en vriendelijke vrouw. Wij mochten van deze vrouw ook bij haar komen wonen (want deze boerin wist bij wat voor mensen wij verbleven), maar mijn zuster was bang dat onze vader ons niet zou kunnen vinden, in de chaos die was te verwachten na de oorlog.

We konden gelukkig wel naar school In Odoorn. Nou ja school, deze bestond uit één lokaal. Elke rij banken vormde een leerjaar. Ik vond school wel fijn. Dan waren we even weg bij de boer. 

Naast de boerderij waar wij woonden stond een klein huisje waar een ouder echtpaar in woonde. Het waren hele aardige mensen waar wij graag waren. Af en toe mochten we daar ook blijven slapen. Op zichzelf misschien niet bijzonder. Maar het geeft aan hoe dankbaar wij waren als we maar weg konden. Deze mensen moeten geweten hebben hoe slecht wij het hadden bij de boer en boerin.

Nog een herinnering
De boerderij waar wij verbleven, lag aan het Oranjekanaal en op een dag kwam er een boot langs varen met de motor aan, wat kennelijk niet was toegestaan. Ik stond langs de kant te kijken en er kwam een Duits vliegtuig aan die de boot onder schot nam. Overal om mij heen kwamen kogels in het gras. De boer en zijn vrouw schrokken heel erg en haalden mij naar binnen. De boer was zo kwaad dat hij mij schopte en precies op de plek waar ik een steenpuist had. En ik, …..ik begreep er niets van. 

Mijn zus probeerde me steeds te helpen en waarschuwde de boer dat we alles aan onze vader zouden vertellen als hij ons zou komen halen. Toen onze vader ons uiteindelijk kwam halen werd de sfeer in het huis ineens heel anders, mijn zus drukte me op het hart om te wachten met vertellen tot we weg zouden zijn. 

We zijn ongeveer zo’n maand of acht bij de boerenfamilie in Odoorn geweest. Misschien wat korter. Onze vader heeft ons rond juni 1945 opgehaald. Hij was broodmager, mijn zus en ik herkenden hem niet. Toen we eenmaal weg waren, hebben we alles verteld. Onze ouders zijn toen heel erg geschrokken. Vanaf die tijd ben ik altijd bang voor dieren gebleven vooral als ik de dieren niet ken. Ons verblijf in Odoorn was een bijzonder traumatische ervaring. Toen we terug waren in Den Haag, waren we vervuild en hadden we luizen. Moeder heeft hier veel werk aan gehad. 

Later - ik was inmiddels een jaar of achtendertig - zat ik bij de kapper. We kwamen in gesprek over de oorlog. De kapper bleek uit Odoorn te komen en hij kende het gezin waarbij mijn zus en ik hebben gewoond. Hij vertelde me dat ze destijds beiden opgepakt zijn. Niet lang na de bevrijding overleed de boerin (in 1946) en de boer in 1948. Ik weet niet of ze op dat moment nog gevangen zaten. 

Deze oorlogservaringen in Odoorn zijn in zekere zin bepalend geweest voor mijn verdere leven. En leidden tot mijn voorzichtige houding tegenover dieren aan de ene kant en en de liefhebberij voor tuinieren, rust en ruimte aan de andere kant. De wens om op het platteland te wonen - of dat nu in Frankrijk is of in Drenthe – hebben ik en mijn echtgenote gelukkig allebei. 

Bronnen: Haagsgemeentearchief